Maar zij maakte haar arm zachtjens los en zei:
- ‘Ja, Johannes, het was wel ernst.’
Nu merkte hij dat hij nog weer opnieuw gehoopt had.
- ‘Heb ik niets geen hoop?’
De gravin glimlachte hoofdschuddend.
- ‘Neen, beste jongen, heusch niet. Zet je dat uit 't hoofd, voor goed.’
De laatste bundel vuurpijlen steeg met vervaarlijk gesis omhoog en klapte boven in de zwarte lucht met zacht gepaf en hellichte vonkenregentjes uiteen. Toen was het uit, de muziek speelde ‘Wilhéllemussie va-han Nassòuwe,’ en in de donkere menigte kwam drukker beweging, terwijl aan alle kanten de straatjongens elkaar seinden met schel gefluit of uitgehaalde kreten van ‘Jââân!’ en ‘Gerrèt!’
Johannes ging als verstompt en verdoofd door 't gejoel, wezenloos van vernieuwde pijn.
Zijn gastvrouw, nu vol meelijden, zei:
- ‘Weet je wel, Johannes, wat wij pater Canisius beloofd hadden? Hij zou je leeren wie Jezus is, niet waar? Wil je nu morgen met mij naar de kerk gaan? Dat zal je beste troost zijn.’
Een booze gedachte ging door Johannes' hoofd. Hij wou een vraag doen, maar kon den gehaten naam niet uitspreken.