verlangen wel oneerbiediglijk te dikwijls heb genoemd.
Zijn Wil is in ons zooals de schoonheid der bloemen en de zoetheid der vruchten is in het kleine zaad. Het is niet Doel, het is niet Oorzaak. Maar het is in ons.
Zooals de Rechtheid is in den populier. Het is niet de boom zelf.
Het is als de Richting, als de Harmonie, als het Getal.
Maar dit zijn abstractiën en dor. Doch Hij is meer dan alle schoonheid.
Zoo kunnen wij hem niet noemen, maar machteloos verlangend omzweven in gelijkenissen.
En de onzinnelijke dingen der ziel beelden wij af in het zinnelijke, de vreugden, de verlangens, de schoone voelingen, beelden wij af in geluiden en kleur, in muziek, in het woord.
En de dingen des Allerhoogsten beelden wij af in bewegingen der ziel. In vreugde, in genade, in liefde, in erbarmen. Maar ook dit is alles gelijkenis.
En tot onze kennis komt het dat het meest ongelijkbare het waarachtigste is.