alom en gij zult weten dat gij ook niet één enkele geheel goede en goddelijke daad kunt doen.’
‘Uwe beste daden zijn uwe minst slechte. En dit wetende - zoo moet al uw leven éen offering zijn.’
‘Want naar uwen Vader wilt gij toch gaan en den weg ziet ge vol scherp kwaad. Maar toch zult ge gaan, uw bloedende voeten op het scherpe kwaad. Om bij Hem te komen.’
‘Gij zult uw boos lijf dragen en de zwarte brand gedoogen. En het zal niet boos zijn, maar Gode een offer. Door de zwarte stormen der hartstochten zult ge gaan, in lichte wijding, in het glinsterende boete-kleed.’
‘Maar bedenk dit, bedenk dit. Het is het gewichtigste dezer wereld. Bedenk dit.’
‘Het is een Offer.’
‘En dit offer is schoon, een glanzend offer, voor wie het brengt in ootmoed, in geloove, in wijding, in offer-vaardigheid welgemoed.’
‘En alleen een op 't allerhoogst gespannen Liefde, een liefde als de genade Gods, kan redden wie zich zóó wil offeren.’
‘Daar is geen vergeving, neen! neen! vergeving is er niet, voor wie zich in des Boozen handen stelt, zonder deze Liefde, zonder deze vreesselijke, heilige en hem gansch hulpeloos en verloren makende Liefde.’