gen, geen zwakheden - o dit is wat ik begeerde te zijn, maar niet kon, ondanks sterkste wilsinspanning.
Het intellect ziet zeer klaar, wat dit beteekent maar het hart wil niet verschrikken, het ziet niets leelijks. Het fijnstgevoelig sentiment wendt zich niet af. En het arm verstand twijfelt, en begrijpt niet - en zoekt den valstrik, het bedrog.
Ik ken geen rust, geen rust. Des morgens is het nog alles licht, het lijkt zoo gelukkig en mooi. Dan drijft het tot daden, tot goed zijn en mooi maken en lief doen. Van twijfel weet ik dan zoo niet, het is alles goed.
Maar tegen den middag wordt het een marteling. Het verlangen, in zijn aanhouden. Dan groeit er allerlei mooi bloeisel op, bont gebloemte dat uitspruit uit mijn liefde - dit is het stille drijven der onbewuste wil, - kleurige fantasiën opschietend in het warme licht van den hartstocht.
Dan komt de twijfel en de vrees, de vrees voor het kwaad, de doodelijke schrik van het