Jeugd-verzen(1926)–Frederik van Eeden– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] XXVI Zomernacht-wind Zomernachtwind suist geheimvol door het schuiflend, fluistrend duinhelm. Als in vreedzame berusting gromt de doffe stem der branding. en de maan - de peinzens-bleeke, zend haar licht in zilvren neevlen door de zoele vochte dampkring - zwijgend liggen veld en duinen. - 't Gissend oog ziet wondre vormen in het nachtomsluierd landschap. Flonkrend als een blauwe dolkspits glanst het dak van de oude toren. Zacht, den ademtocht bedwingend, ga ik tusschen wilgen-struiken die hun loover, als verzilverd, roerloos in het maanlicht heffen. Als in stille lust verzonken staren bloemen, staren struiken opwaarts naar de kalme maanschijf die daar vriendlijk, ernstig voortglijdt Krekels sjirpen, sjirpen rustloos in het gras der kerkhofwallen. Nachtelijke geuren drinkend zwelt mijn borst in zoete weelde. [pagina 54] [p. 54] Zie! een lucht-steen onder 't vallen schrijft zijn vlammend raadsel-teeken Op het diepe zwart des hemels. Langsaam zie 'k zijn baan verbleeken. Millioenen hemel-oogen tintelen de mijne tegen millioenen vuur'ge vonken, elke vuur'ge vonk een zonne... Pijnlijk boren in mijn ziele hunner blikken gouden pijlen Vluchtig wijkt mijn stille weelde voor een eindelooze weemoed. Vorige Volgende