Jeugd-verzen(1926)–Frederik van Eeden– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 27] [p. 27] XV Het Bal Stroomen lichts uit rijke zalen, spiegels, luchters, bloemenpracht, Equipages fier en sierlijk raatlen op de donkre gracht. Schimmels met beschuimde bekken knabblen op het zilvren bit, trotsch, als wisten ze wat grootheid op die donzen kussens zit. Witgekouste galarekels stuiven haastig op de straat, diep als voor den Mammon zelve buigend voor den potentaat. Wijde deuren vliegen open, door de zalen galmt een naam Alle gasten scholen fluistrend met eerbiedig wachten saam. Deftig, statig, ontzagwekkend schrijden de millioenen aan, 't goudmensch door zijn opgepronkte echtgenoote voorgegaan. 't Manneke kan zelf niet pronken, stijfgerokt en witgedast, maakt daarom de dikke gade peilschaal van zijn tonnen-last. [pagina 28] [p. 28] Luik uw oogen! op die weelde staart geen stervling onverlet, welk vertoon van bonte kleedren van juweelen en van vet. Gastheer, gastvrouw, hoog verheerlijkt buigen ijvrig op en neer minzaam lachend, vriendlijk preevlend van genoegen en van eer. Trotsch en langsaam als een walvisch in een dichte haring-drom, zwerft de logge weelde-kapstok door het bont gewemel om. 't Gastenheer wordt dicht en dichter alom weelde, lichte kleuren, Bloemen, zijde, diamanten zinbedwelmend zoete geuren. Alom stralend schoone oogen fijne halsjes rond en slank, alom ruggen, borsten, schouders, armen oogverblindend blank. Goed gekeken, jonge mannen! wat al vormen rond en malsch, zulke kansjes hebt ge alleen maar in bordeelen en op bals Hoor! verleidlijk, slepend, zwevend ruischt der snaren zacht geluid elk zwart mannetje kiest ijlings zich het bonte wijfjen uit. [pagina 29] [p. 29] De arm omknelt het krakend keurslijf, 't zijden balkleed ruischt en sliert zich in maatgevoel verlustgend 't paartje door de danszaal zwiert Aan den kant, als hengelaren om een waterplas geschaard, zitten moeders, angstig spiedend wat hun dochters wedervaart. Visschers turen immer rustig wachtend tot het vischje bijt, doch de moeders keuv'len lustig met gemaakte zorgloosheid. Dochters! dochters! kent uw plichten! denk waarvoor gij hier slechts zijt! werk met vormen, oogen, tanden schalksheid en bevalligheid! Tripplend, zwaaiend, lachend, hijgend draait de bonte bende rond Waaiers en verwelkte rozen strooiend op den gladden grond. 1884 Vorige Volgende