Jeugd-verzen(1926)–Frederik van Eeden– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] VI Brief aan den heer Dr. J. van der Vliet Nimmer volprezene meester! zoo teeder bemind door uw leerling Waardige Heer van der Vliet! O verleen mij een tijdlang uw aandacht Schoorvoetend kom ik tot u, met mijn staamlende stootende reeglen, Schuchter slechts bied ik u aan, wat, mijn jeugdige stylus gewrocht heeft. Wil het genadiglijk aanzien met foutenverschoonende lankmoed, 't Is slechts een blijk van gehechtheid en eerbied voor u, o mijn meester! Die als een heldere bron, des Gymnasiums rotsgrond ontvloeiend Ons met het water der kennis, als ledige amphorae vuldet. Sommigen waren te klein en sommigen lek of gebarsten Sommigen hadden geen ooren en waren dus eerder aphorae Nooit echter is uw ijver of trouwe volharding bezweken Nimmer begaf ons uw wijsheid o levenverspreidende πηγὴ Ik kleine αμφορίσϰοσ dronk ook met gretige teugen Vijf maanden drink ik reeds door en baad in gramatische wellust, Zwem in syntaxische weelde en als zooveel heldere dropplen Spatten mij lustig om d'ooren de onregelmatige verba. Doch mijne vreugd is geeindigd, ik smacht als een visch op het droge 't Huis zit ik, weenend en klagend, roepend mijn meester, den wijzen! Akelig galmt mijne stem langs de eenzame grachten van Haarlem Δύοον μὲ roep ik vergeefsch, want ik stik in de vele papyra Vreeslijk en niet te doorworstlen en waar is mijn meester, mijn leider? Maar mijn klachten zijn ijdel en dringen niet door tot zijn ooren Ver is hij, eindeloos ver aan de gindsche zijde der waatren Toeft hij in 't lieflijke Assen bij eene beminlijke Aster Denkt niet aan scholen of boeken noch aan zijn talrijke jongren Meester o Meester peccavi! ik ben een zelfzuchtige onmensch Daar ik bijna zou vergeten dat andren wel gaarne ook hooren Wijsheid, die stroomt van uw lippen in nimmer uitputbare volheid, Andren ook gaarne hun voeten met u in één rhytmus bewegen Dwalend door wegen en paden met peripathetischen ijver. [pagina 14] [p. 14] Heerlijk en hoopvol zoo heerscht hier alom de heilrijke lente Zweeft over zonnige velden met zegenbrengende zoelte Strijkt over planten en struiken met sneeuwwitte bloesems hen sierend Bosschen en beemden bedekkend met duizende blaadren en bloemen. Luide weerklinkt in de lucht het lieflijk geluid van den leeuwrik Eindelijk keert weer de eiber, kikvorschen kwaken in 't kroosdek Alles op 't aanschijn der aarde herleeft bij haar heerlijken adem Vruchtbaar maakt hare macht weer der menschen weldadige moeder Staak nu o sterflijke stumper het werk van uw stylus, den stompen. Weer heb ik vroolijk betreden de tempel van moeder natuur Liggende kuste ik haar altaar, dulce in ventriculo meo Rustend op 't zonnige duin zag ik droomende op naar den hemel Dan naar het blauwende water bevracht met geladen triremen. 'k Dacht aan mijn leeraar, aan u en uw thyrsos, den samengekochte Nu vindt die schoonste der thyrsi in waardiger oogen bewondring Nu wordt uw schittrend vernuft door waardiger ooren beluisterd, Zou ik mijn wijzen magister dat korte genot dan niet gunnen? Toef dan ὦ πηγἡ ςοφίας o leerlingbeminnende Plato! Toef in het lieflijke Assen bij uwe beminlijke Aster Hier wachten scholen en boeken en tallooze ledige kruiken Eng soms van hals, zooals ik, en moeilijk de wijsheid inzuigend. Drink dan den kelk van 't geluk geheel tot den bodem toe ledig Lavende melk der vacantie, vermengd met den brandwijn der liefde En wil als toppunt van goedheid dan ook nog genadig ontvangen Dank van uw needrigen leerling, dat hij u zoolang mocht vervelen. Vorige Volgende