Jeugd-verzen(1926)–Frederik van Eeden– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 6] [p. 6] II De Riviera Zonnig paleis des onsterflijken zomers, Eeuwiglijk groenende, geuren-doorademde! Lichtgewijd land, dat daar gloeit in den zonglans, Schoone Riviera! Tintelend blauw overspant U de hemel. Dieper nog blauwende, minnezoet ruischende Kust uwe rotsen, met sneeuwwitten schuimrand, 't Schitterend zeevlak. Fier aan den voet van het machtig gebergte, Rust gij verzonken in weelderig mijmeren. Wisselend siert U, als stralende zonbruid, Kleurrijke bloemtooi! Eens heeft mijn blik uwen luister gedronken Zieleverlokkende! zinnenbedwelmende! Eens mocht ik gaan in des bleeken olijfgroens Scheem'rende schaduw! Eens mocht ik rusten aan rotsigen oever, Lang op 't oneindige watervlak starende - Eens mocht ik hooren der ritslende palmkroon Fluisterend droomlied! Smartelijk schoon was uw blik bij het scheiden Nimmer verhevener, nimmer verleid'lijker Dan toen uw bergen, gloeiend in de avond Wenkten ten afscheid! [pagina 7] [p. 7] Glanzig omgolfde 't azuurwaas uw zijden, - Hoog in doorzichtigen ether zich heffende Blonk als juweelkroon der eeuwigen Alpen Flonk'rende sneeuwtop. Heerlijke! - kon ik in vurige omarming Langzaam, in zalige droomen verkwijnen. Naamt gij mij, zoon van het nevelig Noordland Op in uw lichtrijk! Bindt mij dan! - Bindt mij! als eenmaal Odysseus! Ras de blondlokkige lente vergetende Zou ik bezwijken voor der verleidster Vleienden lokzang! 26 Mei '84 Vorige Volgende