| |
| |
| |
Derde bedrijf.
't Zelfde tooneel als II. Als het scherm opgaat is er niemand op 't tooneel gedurende eenigen tijd. Men hoort binnen praten, lachen en gerammel van borden, glazen en messen. De koetsier komt het hek binnen en schelt aan de deur naast de veranda. Antje doet open, maar blijft binnen.
Is je volk thuis, Ant? ik ben daar met 'n vrachie. Visite voor jullie. Mensche van 't spoor. Ben ze an 't eten? Zoo. Nou, dan motte ze maar even wachten. (Hij gaat naar 't hek. De Heer en Mevrouw Belmont van Hees komen langzaam aanstrompelen). Ze benne nog an 't eten, zeit de meid.
mevrouw belmont van hees.
Goed koetsier! - we kunnen zeker wel een oogenblikje in den tuin wachten.
Zal ik wachten, met de viezelant, Mevrouw?
| |
| |
mevrouw belmont van hees.
Ja, koetsier, je moet wachten. - We gaan waarschijnlijk dadelijk met nog een derde persoon terug. Weet je bijgeval ook of die nog hier in huis is? - Zoo'n beetje vreemd gekleed?
O! - meent - u die! - O jéé ja! - die is hier nog, hoor! - De zijen pater meent u zeker. - Jawel. - Zoo noemen ze hem hier in 't dorp. De zijen pater. Ja, die heb ik gister nog gereejen, in diezelfde viezelant. - Gaat die nou weer mee? Wel kom! dat's casueel!
mevrouw belmont van hees.
Goed, koetsier, wacht jij dan maar even.
(met servet in de hand uit de veranda komend.)
Wel Heere nog toe!... Meneer en Mevrouw Belmont van Hees!... Zoowaar! - Wel Heere gunst... je zou zeggen!... Ik zei zoo tegen Bets... 't lijkt wel verentig of Meneer en Mevrouw Belmont van
| |
| |
Hees daar weer ankomen!... en jawel! hoor!... 't is zoo!... Hoe maakt u 't sints verleeje week? - 't Is kompleet zomer geworden. Zoo in eens, hè? Neemt u me niet kwalijk, we gaan zóó van tafel, - we zijn net klaar... Ik zal u maar niet vragen binnen te komen, bij die etensboel, en die etenslucht... dan is 't maar frisscher buiten... wat zegt u?...
mijnheer belmont van hees
(zeer stroef).
We zullen met genoegen buiten blijven. Onze boodschap is maar zeer kort. Derangeer u niet! Derangeer u vóóral niet!
Maar u gaat toch even zitten, hier onder de veranda... zoo heerlijk luchtig en uit de wind... Kan ik u met iets dienen?... 'n sinaas-appel misschien... Bets! Kom 'ns kijken wie daar zijn... onze pension-gasten van verleeje week... Kijk eens of er nog wat op het schaaltje is, van het toetje... of breng een paar sinaasappelen mee... Wel! Wel! hoe aardig.
| |
| |
mevrouw belmont van hees.
We zullen heusch niets gebruiken... Mevrouw!... U is heel vriendelijk... maar...
Kom!... Kom!... gaat u toch zitten... 'n glas wijn misschien? - Ja! ja!... we hebben vandaag de wijnkelder maar eens aangesproken... anders doen we dat zoo niet... maar vandaag, met de Zondag en het mooie weer... Bets! breng de wijn eens mee, kind! - en 'n paar glazen (Bets op met wijn en sinaasappelen).
mijnheer belmont van hees.
Neen, werkelijk niet... we zullen werkelijk niets gebruiken. We komen om een zaak die u misschien wel genoegen zal doen, en die heel gauw afgehandeld kan zijn (ze gaan zitten).
Ik begrijp het al... U heeft u bedacht... U komt vragen of de kamers nog vrij zijn... nou, ik moet u zeggen, - 'n beetje te laat is veel te laat... Als u
| |
| |
't nou dadelijk gedaan had... maar der is al weer 'n heele boel gebeurd in die week... en...
mevrouw belmont van hees.
O neen, Mevrouw!... dáárvoor komen we in de verste verte niet.
Zóó?... niet?... en waarvoor dan wèl, as ik vragen mag?
mijnheer belmont van hees.
Dat zal ik u zeggen. We zijn vol bewondering voor de edelmoedige gastvrijheid die u zoolang heeft betoond jegens een familie-lid van ons.
(begint argwanend te worden).
Wel zoo! - wel zoo!... en...
mijnheer belmont van hees.
Maar we zijn na rijp beraad tot de overtuiging gekomen, dat we toch eigenlijk zoo'n opoffering niet langer van u mogen vergen.
| |
| |
(met eenig sarkasme).
Och kom!... Wat u zegt?
mijnheer belmont van hees.
Ja! ziet u, wij zijn gaan gevoelen dat het toch eigenlijk onze plicht is óók iets voor onzen bloedverwant te doen, vóóral omdat hij aan ons zooveel nader is gepatenteerd. Hij is, zooals u verleden week terecht zei, onze germain neef.
(sarkastisch).
Wel! Wel! Wel! Wel!
mijnheer belmont van hees
(met nadruk).
Onze germain neef. Mevrouw! - de zoon van mijn zwager, van mijn vrouws eigen broer. - We komen u daarom voorstellen de taak van christelijke liefde en menschenmin, die u zoo edelmoedig op u heeft geladen, voor een tijd van u over te nemen. Ieder op zijn beurt, niet waar? zoo valt het dragen licht.
(als voren).
Och!... Och!... hoe toesjant!... Hoor je 't Bets?...
| |
| |
Meneer en Mevrouw willen IJs bij zich aan huis nemen. - Neen maar! - 't is roerend, hoor! 't is toesjant.
mijnheer belmont van hees.
Mevrouw!... Mag ik vragen wat de bedoeling is van de min of meer schampere toon, waarop u meent ons te moeten antwoorden, na een ernstig en welgemeend voorstel van onzen kant.
Ernstig en welgemeend!... Ik twijfel er niet aan. - Nou, wil ik u dan ernstig en welgemeend iets zeggen? - Net, wat ik u de vorige keer al gezegd heb, goed ben ik, maar geen doetje, hoor!... En als u nou denkt, dat de post uit Amerika hier niet net zoo goed bezorgd wordt als in Amsterdam,... dan hebt u 't mis, begrijpt u, glad mis!
mijnheer belmont van hees
(tol z'n vrouw).
Te laat... we zijn te laat... 'k heb et je wel gezeid!... we zijn te laat...
| |
| |
(verontwaardigd heen en weer schuivend).
Wel zeker! verleeje week den neus voor 'm optrekken! - Zoo gauw het huis uitloopen als-ie binnenkomt - de afspraak van 't pension maar doodkalm weer verbreken! - en nou in eens aankomen met de nadere parentaasje... nou we weten, dat 't er an zit bij hem... Néééé! - Zóó erg van gisteren zijn we hier nou óók niet, hoor! - dat kon wel er es tegenvallen - dan ben u hier an 't verkeerde kantoor!... néééé - wel dom! maar zóó erg toch niet!...
(snibbig invallend).
Best, Mevrouw! als u open kaart speelt, dan zullen wij 't ook doen. - U was op de hoogte, en vermoedelijk heel wat eerder dan wij. En dat is dan ook wel de natuurlijkste verklaring van al die onbaatzuchtige menschlievendheid en edele kristenzin. - Maar als u nu op uw beurt denkt dat wij er in zullen berusten, dat onze arme bloedverwant door u
| |
| |
wordt geëxploiteerd, en dat er van zijne ongelukkige conditie door u misbruik wordt gemaakt, dan heeft u het weer mis, dat wil ik u wel zeggen!
Zóó! Zóó!... en wat denkt u dan wel te doen?
mijnheer belmont van hees.
We hebben onze maatregelen genomen, Mevrouw. Uit ingewonnen informaties is ons gebleken, dat u onzen neef geheel wederrechtelijk onder curateele houdt, dat er hoegenaamd geen wettelijke bewijzen zijn voor zijne onmondigheid of ontoerekenbaarheid.
Nou!... en wat zou dat dan nog?...
mevrouw belmont van hees.
Dat beteekent, Mevrouw, dat we zoo spoedig mogelijk zullen zorgen, dat onze neef IJsbrand uit uwe baatzuchtige handen komt...
Om in uw belanglooze handen over te gaan...
| |
| |
niet waar? - Nou, 't is mooi, hoor! - neen, maar 't is mooi! En hoe denkt u dat aan te leggen?
mijnheer belmont van hees.
Met alle wettige middelen, die ons ten dienste staan, Mevrouw.
mevrouw belmont van hees.
Om te beginnen zullen we onzen neef zelf de zaak vóórleggen. Hij is, zooals we weten, vrij man, en het lijkt me niet twijfelachtig wat hij kiezen zal - als ik denk op wat een schandelijke wijze hij hier bejegend is... op een zolderkamertje gestopt, voor knechtje gebruikt, toegetakeld als een monster, misschien wel gesard en geplaagd... foei!!!
Dus u wilt IJsbrand zelf vragen?... best, Mevrouw! opperbest... daar kunt u pleizier van beleven... Bets, hoor je 't?... Ze willen IJs zelf spreken. Ga jij hem maar eens even roepen... en zeg dat z'n voorname familie uit Amsterdam gekomen is, omdat ze plotseling bedacht hebben, dat-ie nog van de parentaasje
| |
| |
is... Gauw maar!... Hij zal achter in de tuin zijn, met Lies... in 't prieeltje, daar zit-ie altijd met Lies... of anders bij de spersiebedden... Daar zul-je plezier van beleven - neen, maar!
(Ze gaat den tuin in, roepend ‘IJs! - Lize!..’ De vorigen blijven in zeer vijandige houding afwachten.)
Wacht-er-es!!... dààr zult u plezier van beleven!
(terugkomend.)
Ik zie ze nergens, moe! - niet in 't prieeltje, bij de spersje-bedden niet - nergens.
(eenigszins verschrikt.)
Wat zeg je?... Maar ze waren toch onder 't eten nog in den tuin... ik dacht ik zal ze maar der gang laten... dan kunnen we vrijer praten... dan eten ze later wel... zijn ze dan door de achterdeur naar z'n kamer gegaan... gaat eens gauw kijken.
(Gaat in huis, Koen, Loes en Kris komen uit de veranda.)
| |
| |
Kinderen!... hebben jullie IJs en Lize naar boven hooren gaan?
Zijn ze niet in den tuin... Ze waren onder 't eten in den tuin... (roepend) IJs!! Lize!!
Ja, dat dacht ik ook zeker... ik zeg nog, laat ze maar! dan kunnen we vrijer praten.
(gauw den tuin ingaand.)
Ja, ik zei u nog... houdt er een oogje op... IJs!... Lize!...
(terugkomend.)
Nee, moe! - boven zijn ze óók niet...
(nu zeer geagiteerd.)
Goeie God!... waar zitten ze dan... Kris!... ga jij 't huis eens door!... Loes, kijk jij eens in den tuin... hoe is dat nou mogelijk!... dat doen ze nooit... IJs!... IJs!... Lize!
(uit den tuin terugkomend.)
Nergens, hoor! - verdwenen... ik zei het nog...
| |
| |
Och, goeie God... had dan ook zelf 'n oogje op hem gehouen... Zouen ze de weg op zijn... kijk eens op den weg!
(op den weg kijkend.)
IJs!... Lize!...
(Men hoort van alle kanten ‘IJs’ en ‘Lize’ roepen. Wed. Hardendop loopt in groote agitatie heen en weer. Mijnheer en Mevrouw Belmont van Hees zitten stokstijf en kijken elkander veelbeteekenend aan.)
Och lieve genade! Nou dit weer!... Nèt zien we ze hier in den tuin. - Bets vraagt nog: moeten ze niet eten?... en Koen zeit: och laat die lammeling toch! is 't niet Koen? net zoo. - En toen zeg ik, laat 'm maar met rust, vooreerst is 't toch niks gedaan met hem, toen gaat Lize op hem af en ik zeg: nou laat die twee nog maar wat buiten... dat's meteen vrijer voor ons... en nou waarachtig! nou zijn ze er van dóór.
(terugkomend.)
Niets te vinden - ze zijn het dorp in, denk ik...
| |
| |
U moet zulke menschen ook niet zonder toezicht laten...
Gut, wie denkt daar nou an... Hij loopt altijd alleen bij den weg... IJs!... IJs!
(terugkomend.)
Lize is ook nergens... Geschaakt, hoor!
(Antje en koetsier komen kijken.
IJs is er van door, met het kind... heb je ze niet gezien...
Zoo net in den tuin, Mevrouw! - 'n uurtje geleden.
De zijen pater er van dóór?... en de jonge juffrouw geschaakt? wie had ooit gezeid dat et zoo'n losse jongen was!... nou! nou!
Kinderen, het dorp in... naar de burgemeester... naar de politie... Kris! jij na de veldwachter!... Gevonden moeten ze worden... Koetsier, rij jij de straatweg eens op! 'n tientje as je ze terugbrengt!...
| |
| |
Potverdorie! - 'n tientje voor de zijen pater... (af)
Ik snap het al... (haastig af)
God, Koen - as-ie zich er-es is gaan verdoen...
Nou, dat zou nog niet 't ergste zijn. Laat hij zich maar verzuipen...
Maar als ze hem dan niet vinden, wat gebeurt er dan met zijn geld?
Ja! Dat 's wéér waar!... Nou, maar hij moet gevonden worden! Hij doet misschien maar 'n wandeling. Iedereen kent 'm ommers?
En als-ie nou es z'n geld is gaan halen?... God, hij is in staat het zóó aan 'n bedelaar te geven... twee ton!... twee ton!... goeie God nog toe!!
| |
| |
Weet je wat ik denk?... dat-ie naar den notaris is. - Daar ga ik op af. - Bets, jij naar de Burgemeester... en zeggen dat-ie een veldwachter aan 't station stuurt, ze kennen hem toch allemaal. - Zeg dat-ie met 'n minderjarig kind aan de haal is, en dat ze 'm onmiddellijk moeten thuisbrengen. 't Koste wat het wil... Ik ga naar de notaris om te kijken of-ie daar zit... Loes loop jij het dorp maar es door, 'n andere kant op, en allemaal hier weer terug komen... Moe blijft thuis, voor 't geval dat ze weer hierheen komen... dat 's óók mogelijk... allo! vooruit!...
(Kris en Koen gaan ieder met hun fiets weg, Loes en Bets te voet.)
Ant, ga jij nou maar na je keuken je vaten wasschen... jij vindt ze toch niet... Och God! Och God!... 't is wat te zeggen.
(Antje af.)
mijnheer belmont van hees.
Mevrouw Hardendop, - ik heb zoo'n vermoeden, dat dit alles maar afgesproken werk is, 'n comedie,
| |
| |
om ons om den tuin te leiden, - en dat u onzen armen bloedverwant ergens opgesloten houdt. - Maar ik kan u verzekeren, dat we hier niet vandaan gaan, voor we hem gesproken hebben. Al moesten we door de politie huiszoeking laten doen.
(in groote verbazing.)
'n Comedie!... groote God!... 'n Comédie! Mensch, wat denkt u wel? - Zijn dat dingen om mee te mallen! - Twee ton, als je blieft!... twee ton... 'n Comédie!
mevrouw belmont van hees.
Nu Mevrouw! als het dan ernst is, dan vind ik het onverantwoordelijk verstaat u, onverantwoordelijk, om iemand als onzen armen neef zóó zonder toezicht te laten.
mijnheer belmont van hees
(zeer streng.)
Daar zult u rekenschap voor hebben te geven, Mevrouw! - rekenschap. Al was 't voor den strafrechter.
| |
| |
Och, maar goeie God... denkt u dan dat ik 't pleizierig vind, dat-ie er van dóór is... En met m'n eigen kind nog wel... m'n jongste meissie... m'n moeders kindje... Och m'n arme Lize... God weet wat er nog met 't kind gebeurt.
mevrouw belmont van hees.
Me dunkt, man, dat het voor ons het beste zijn zal, als we ons nu terstond tot den Burgemeester wenden.
mijnheer belmont van hees
(niet recht begrijpend.)
Wou je naar den Burgemeester, lieve?
(snibbig.)
Ja, natuurlijk!... begrijp dan toch!... 't Is beter als onze arme neef nu gevonden wordt dat hij niet meer hierheen komt, maar dadelijk in beter handen valt.
In beter handen? - Welzeker! - neen maar! 't is mooi, hoor!
| |
| |
mevrouw belmont van hees.
Zeker, Mevrouw! in beter handen!... waar beter toezicht wordt uitgeoefend. Kom! man, ga je mee!...
(in groote ergernis.)
Wou u zeggen dat u hem dadelijk door de politie naar Amsterdam wilt laten brengen?
mevrouw beltmont van hees.
Juist, Mevrouw, heel goed begrepen!
mijnheer belmont van hees.
Je hebt gelijk!... je hebt gelijk!... lieve!... kom!
(zij vertrekken).
(hen radeloos achterna gaand.)
Wel, allemachtig!... Wat gemeene menschen!... Wat 'n gemeenheid!... En al de kinderen uit! - en ik kan niet weg!... wat moet ik nou beginnen?... God! God! wat mot ik nou beginnen?... Nou gaan ze hem meenemen. - Dat hè-je nou als loon voor je goedheid!... 't Is toch wat? 't Is toch wat!... 't Rijtuig is goddank weg!... en 'n hardlooper is-ie ge-
| |
| |
lukkig niet... (de twee naroepend) ... Deze kant... deze kant op... u gaat verkeerd! (tot zich zelf) Was Koen of Kris er nou maar, met 'n fiets... Weet je wat! ik ga zelf... Dan moet Ant hier maar de wacht houen!... Ant! Ant!
Ant, hou jij hier de wacht, kind! - ik mot na de burgemeester. - En als ze IJs hier terug brengen, dan laat je ze dadelijk met hem na de bovenkamer gaan, en die sluit je af, versta je... en dan hou je den sleutel, en die geef je aan niemand af, als aan mijn, versta je!... aan niemand! - goed begrepen!... pas nou 's goed op!
Ja, Mevrouw!... mot u niets om?
Nee, kind! - geen tijd... der is haast bij 't werk!
| |
| |
Wat 'n Paaschdag! Mevrouw!... 't Is wat te zeggen...
Nou, kind, zeg dat wel... ik sta te rillen op m'n beenen.
(aan 't hek.)
Daar wazze-me alweer!... we hebben ze alweer!... in de viezelant.
(hem opgetogen te gemoet vliegend.)
Heb je ze?... 't Is toch niet waar?... Ooo!... man!... is 't waarachtig?... Goddank!... Hoera!... Goddank!... (juichend) Ant... ze zijn terecht! ze zijn terecht.
Effetjes buiten 't dorp... meneer Luiters en de veldwachter hadden z'n al te pakken... We hebben ze allemaal... meneer Luiters!... en twee veldwachters... en 't geschaakte meissie... en de zijen pater... alles in de viezelant... za'k maar voorrije?
| |
| |
Niet voorrije! - niet voorrije!... Daar heb je Koen ook al... op de fiets en de meisjes... (wuivend) Bets! Loes! Koen! ze zijn terecht!... ze zijn terecht!! Hier, koetsier, daar heb jij je tientje...
Potverdorie! - nou! wel bedankt... Nou mag-ie nog es wegloope... ik zal 'm wel weer terecht brengen.
(met de fiets.)
Zoo!... dat's alweer in orde... nou beter oppassen in 't vervolg.
Is ie daar? - Zijn ze terecht!
(links en rechts omhelzend.)
Ja! - Ja! - Goddank!... O kinderen! kinderen!... Wat heb ik uitgestaan!... Dat's ééns, maar nooit weer!... Hè! Hè! - Ant, geef me wat water... of ik sla neer... ik beef op me beenen...
(Voor het hek komt IJsbrand aan weerzijden door een veldwachter stevig vastgehouden, daarachter Kris, daarachter Lize, die hevig snikt. De Koetsier en Antje blijven nieuwsgierig toekijken.)
| |
| |
O IJs!... IJs!... Wat heb je me daar aangedaan!... Is dat nou 't loon voor al m'n goeyigheid!... Lize, je bent 'n stout kind!... 'n heel naar, stout kind... Allo! direct naar boven... is dat je arme moeder in de angst laten zitten.
(snikkend.)
Och, moe!... wat was daar nou voor kwaad an... 't werd net zoo prettig...
(haar bij den arm nemend).
Wil je eens gauw naar boven gaan, stoute meid!... wel foei!
(verschrikt Lize loslatend.)
Nou! Nou!... wat nou?
Mishandel mij!... mij doet gij goed er mee! Ontuig!
| |
| |
Mishandel mij, dat zijn de eerste weldaden, die ik van je ondervind, laag gespuis!
Mishandel mij, knevel mij, boei mij, martel mij, zoo is 't goed.
Dit zijn de eerste weldaden. Ik dank u geringe, lage wezens!
Wat vijandelijk is, moet elkander haten, niet goedig en lievig doen.
Haat is hier waarheid, harde, bittere haat. Slagen en boeien en schoppen en stompen, die zijn oprecht.
Goeyigheid en vrindelijkheid die zijn leugen.
Nu eerst zijt ge eerlijk tegen mij. Ik dank u. Het doet me goed.
Met al uw weldaden hebt gij mij gemarteld, met uw geweldenarij verlicht gij mijn hart.
Nu komt gij open te voorschijn, klein, jammerlijk gedierte. Nu kan ik U haten naar mijn plicht, naar Gods wil.
Wie heeft geleerd dat zachtheid en minnelijkheid goed was onder vijanden? Hij was een leugenaar. Mijn hart zegt het mij.
| |
| |
Neen! hard tegen hard, en kracht tegen kracht, geen vrede dan in het Eeuwige!
Toe maar, schurken, ik ben maar alleen, en zwak en zonder vrienden, toe maar!
Ik heb 't alles liever dan lievigheid.
(Onder deze woorden, die door allen half ontsteld, half spotachtig worden aangehoord, komen de heer en mevrouw Belmont van Hees, de Notaris en de Burgemeester het hek binnen.)
(een bevelend en krijgshaftig doend, schutterig en zenuwachtig oud Heer.)
Wat is hier te doen? - Ik ben de Burgemeester. - Laat me eens dadelijk dóór als je blieft. - Ik ben de Burgemeester.
mevrouw belmont van hees.
't Is goed dat we U tegenkwamen, burgemeester, U komt precies op tijd. - Kijk dàt nu eens aan? - Tusschen twee veldwachters! - Is 't geen schande? Een onschuldig man! - 'n vrij man, meneer de Burgemeester, - 'n vrij man...
| |
| |
mijnheer belmont van hees.
En een zeer nà geparenteerd bloedverwant van ons meneer de Burgemeester, - een germain-neef!
mevrouw belmont van hees.
Een germain-neef, burgemeester, een zoon van m'n eigen broer... opgebracht als 'n boef, als 'n gemeene misdadiger!... is 't geen schande.
Tja! tja! tja!... Kom! Kom! Kom!... wat beduidt dat (tot den veldwachters) wat beduidt dat, jongens... Waarom houën jullie dien man zoo vast? - Wat heeft die man misdaan?
(de veldwachters laten IJsbrand verlegen los.)
Ja, Burgemeester... hier meneer Luiters, die gaf ons order deze persoon aan te houden en na z'n huis terug te brengen, omdat ie er van dóór was met 'n minderjarig meissie... en omdat-ie niet goed in z'n hoofd was.
| |
| |
(spoedig driftig.)
Wie... wie... wie... heeft hier orders te geven? wie... wie is hier de Burgemeester? Meneer Luiters of ik?
Maar, Burgemeester, ik mag toch wel hulp van de politie requireeren als een krankzinnige voortvluchtig is...
Neen! Meneer... dat mag u niet; meneer. Ik ben hier burgemeester, 't hoofd van de politie, en u niet, meneer... (rondziende, verward, nerveus). En wat moet er nu gebeuren?... Wat moet er met dezen persoon gebeuren? asjeblief! (zich dan tot dezen, dan tot genen wendend) Wat heeft die man voor kwaad gedaan? - Wat zal er nu met hem?... Wie geeft me inlichtingen?... Wat beduidt nu al die rustverstoring?... krijg ik eindelijk behoorlijk inlichting?
Maar, Burgemeester, U kent dien persoon toch wel?
Ja, zeker, - ik ken de inwoners van mijn gemeente
| |
| |
wel... de zijen pater, zeggen de straatjongens... maar wat heeft de man gedaan! (met driftige stemverheffing en met den voet stampend) wat heeft de man gedaan en waar moet hij heen? vraag ik nu voor 't laatst? (de notaris tikt hem op den schouder) Hè, wat?
(trekt hem bij den arm)
Burgemeester, die persoon is onze neef en bloedverwant, wij wenschen hem bij ons te nemen.
(trekt hem bij den anderen mouw.)
Nee! Burgemeester, ik heb twee jaren bloedig voor den man gezorgd, en het eten uit m'n mond voor 'm gespaard. - Hij woont bij ons in.
mevrouw belmont van hees.
Hij wordt daar mishandeld, en zonder toezicht gelaten.
En u zeit zelf dat-ie vrij man is...
Maar wat moet dat nou allemaal?... Wat moet
| |
| |
dat nou in Godsnaam toch? Notaris, wat moet dat nou?
Hier mot-ie blijven, hier! - hier woont-ie... hier is z'n thuis.
mevrouw belmont van hees.
Nee! Burgemeester... wij zijn z'n naaste familie - wij zullen beter voor 'm zorgen, z'n plaats is bij ons...
(met schorre stem van achter.)
Hak 'm dóór, burgemeester, elk de helft, net as Salemon...
(verward.)
Salemon? welke Salemon? welke helft? wat meen je?
Maar laat u den man dan toch zelf eens spreken, Burgemeester.
Juist, notaris! natuurlijk, notaris!... Spreek dan ook zelf, meneer! - waarom spreek je voor den donder zelf ook niet.
(hoog en rustig.)
Wat moet ik je zeggen?
| |
| |
Wel... è... wel... è... Wat je misdreven heb?... Waarvoor dit spektakel dient?... Waar je naar toe moet?
Wat ik misdreven heb? Jegens deze wezens alleen dit, dat ik ze heb aangeraakt. Dit spektakel dient om mij dat te doen begrijpen.
En waar ik heen moet? - Ik vraag je: Ben ik vrij man?
(rondziende.)
Is-ie vrij man?... Notaris is-ie vrij man?
(schouder ophalend.)
Zoover ik weet, ja!
Ja, u is vrij man, zegt de Notaris.
Wat raakt jou dan waar ik heen moet? - Ga uit den weg, en laat me mijns weegs gaan.
Niet doen! - niet doen!... God weet wat er voor ongelukken van komen.
| |
| |
't Zou onverantwoordelijk zijn...
(Van den een naar den ander ziende.
Tja! tja! tja... nou ben ik nog even wijs.
mevrouw belmont van hees.
Kom lieve neef IJsbrand, ik kan je aanraden met ons mee te gaan? Je zult het goed bij ons hebben, als ons eigen kind, beter dan...
Alsof-ie 't bij ons niet goed en rustig gehad heeft! Alsof ik 'm niet verzorgde as m'n eigen kind! - U moet 't ondergoed es zien dat we voor 'm genaaid hebben. Bets en ik. Kom IJs, ga nou kalm naar je kamer, net as altijd.
mevrouw belmont van hees.
Wees gerust, beste neef, wij zullen je beter begrijpen... Begrijpen, daar komt het op aan.
(barst in schamper lachen uit.)
Begrijpen!... ja! begrijpen!
Grijpen meen je, grijpen... zooals de kok de kip,
| |
| |
om te kelen en te plukken - het mes houdt hij achter z'n rug.
Hoelang moet ik dit gekakel en gekwaak nog hooren, om me heen? Dacht gij dat mijn geduld geen einde had, omdat ik nog niet toegeslagen heb. Zal ik nog langer met me laten sollen?
Houdt gij ieder die boven u staat, in den deemoedswaan bevangen? Neen waarachtig, het gaat niet altijd zoo veilig toe als in Gethsemané en Golgotha.
Gij zijt dapper geworden, is 't niet, sints die zalige dweepers, die leeraarden van niet-terug-slaan.
Maar waarachtig er zijn nog goeden en vromen, die genieten in toeslaan, en liever hooghartig sterven dan vernederd leven.
Gaat mij nu uit den weg, verachtelijk gespuis, ik gaf al te veel woorden. Ik zou 't maar berouwen.
Gaat uit den weg en laat me mijns weegs gaan.
(Men heeft zich eenigszins van IJsbrand teruggetrokken, zoodat hij dicht bij 't hek komt, de anderen in een halven kring om hem heen.)
| |
| |
Koen! - 't hek dicht! Koen!
(Koen gaat bij 't hek staan en sluit dit. IJsbrand dit ziend, neemt de spade op, die hij bij zijn vertrek bij het hek nederzette).
(fel en heftig.)
Wat denkt gij, dat een wijs man altijd een wolbaal is, die zich lijdelijk laat doorsteken.
Geen enkele drift hebben we om niet, ook de woede niet en de ergernis, zoomin als de honger en dorst.
En nu maakt gij mij gelukkig, zooals ik in jaren niet gelukkig was, nu de wilde honden eens in me losgelaten mogen worden. Ha! nu zal ik toch even weder leven.
Ik ben niet blind, ik weet wat ik vóór me heb. Ik sla in een wespennest en zal wel gauw blind gestoken zijn. Maar dan hebben toch al zijn driften eens een vrijen dag gehad. Daarmee moet ik tevreden zijn. Uit den weg, man!
(Hij zwaait de spade en gaat op Koen toe. Gegil der vrouwen, de andere mannen wijken eerst terug. Koen wordt bleek, maar blijft het hek toch vasthouden, terwijl hij met de andere hand de spade tracht
| |
| |
op te vangen. IJsbrand rukt het hek open en als Koen hem de spade tracht te ontnemen, wringt IJsbrand die los en slaat Koen er mede op 't hoofd, dat hij op den grond valt. Dit alles gaat vlug toe. Hevig gegil en gejammer der vrouwen.)
Och God! - Koen! - me kind!
Vooruit dan toch, Kerels! pakt hem!
(De mannen weifelen. De beide veldwachters schieten toe en geholpen door den Koetsier, overvallen ze IJsbrand van achteren, werpen hem voorover, op den grond en boeien hem. Koen wordt door de hevig schreiende en jammerende Wed. Hardendop, Bets en Loes opgeholpen en in een rieten stoel gezet.)
Och Heere! Och God! me kind... Bets... Water!... 't Verband-kissie... water! Ant! water!
(Koen's hoofd beziend.)
Hou je goed, Koen... hij wordt flauw, moe!... Laat 'm even achterover liggen... Ant!... dat verband-kistje uit de voorkamerkast, en die doos met watten... Gauw!
(flauw.)
't Is niks... 't is al beter....
| |
| |
Nou dat 's een leelijk gat... flink helpen, Loes,... hier Bets... hou jij z'n hoofd eens vast... dan zal ik eens kijken... is daar water?
(Antje met doeken en water en verbandkistje.)
Och God... is 't erg?... gaat-ie dood?... Och me kind!... ik zei 't nog!... ik zei 't nog!
't Is niet erg!... Hij komt al weer bij... nee, Moe, hij gaat nog niet dood... 't Is maar 'n huidwond... 't bloedt 'n beetje flink... maar geen levensgevaar! - Hou de kom vast, Loes! - niet beven! Hier Bets, watten!!
O goddank!... hè, 't is toch verschrikkelijk... en dat voor al je goeijigheden... of je toch mot oppassen met zulke menschen... nou, Burgemeester, dat heb je er nou van... zei ik 't niet?... zei ik niet dat er ongelukken zouden komen...
| |
| |
Tja! tja! tja!... Mevrouw!... 't zijn recht gevaarlijke toestanden, recht gevaarlijk... ik zal nu me maatregelen nemen.
Nou 't kalf bijna verdronken is.
(kust Koen.)
Nog niet Koentje, 't Kalf leeft nog, niet? lieve Koentje? - Hè, hè is dat 'n schrik! - wat 'n afschuwelijke kerel... ik vergeet 't nooit! - hu!!
(IJsbrana is intusschen opgestaan, de hanaen op den rug geknevela.)
Nou hebben we -n- em goed, Burgemeester. - Waar mot-ie nou heen?
Tja! Tja... nou maar in verzekerde bewaring.... (tot Wed. Hardendop). Is u er nu op gesteld, dat hij hier blijft, Mevrouw!
God bewaar me, Burgemeester!... ik pas, hoor!... neem maar mee!
| |
| |
(tot Mijnheer en Mevrouw Belmont van Hees.)
Tja! Wil Mijnheer en Mevrouw misschien hun bloedverwant mee naar Amsterdam nemen.
mijnheer belmont van hees
(die in doodsangst heeft verkeerd.)
Nee! Nee! Nee!... hij is wèl zoo veilig hier. - Wat zeg jij lieve?
Allo, Jongens, dan maar naar 't arrestanten-hok.
(hoofdschuddend.)
Je zou toch zeggen, hè? op 't oog zoo'n sul van 'n vent... en dan in ééns zoo valsch... Maakt een van de heeren ook gebruik van de viezelant?
Goed!... gaan jelui met den arrestant maar in 't rijtuig... Hoe is 't met de gewonde?
O, ik knap al weer op, Burgemeester, 't gaat wel!
Is nu niet het oogenblik gekomen, dat de verschil-
| |
| |
lende familie-leden, onder den indruk van 't gebeurde, eens konden beproeven tot een vergelijk te komen?
(De aanwezigen zeggen ‘ja’ ‘ja’ dat is goed’... men zet stoelen bijeen. Als de veldwachters, de koetsier, met IJsbrand in hun midden, zullen vertrekken, komt Lizie op eens uit de veranda en roept:)
IJs! IJs! - Oom IJs!... waar ga je heen?
(Een oogenblik stilte IJsbrand wendt het hoofd om, ziet Lize een oogenblik aan en wendt met gesmoord snikken het gezicht ten hemel.)
(naar Lize gaand en haar den mond toehoudend.)
Sst!... Sst! - wil je wel eens je mond houden - gauw naar binnen... stoute meid!...
Nu dan! - zooals ik zei, dit is 't moment voor toenadering en gemeenschappelijk overleg...
(tot IJsbrand.)
Opgemarcheerd, Kameraad!
Gordijn.
|
|