| |
| |
| |
Tweede bedrijf.
Het tuintje van Wed. Hardendops huis. Op den achtergrond een hek, met toegang. Links de veranda, met tafel en stoelen. IJsbrand ligt te wieden in een bloemperk. Lize, een tenger bleek meisje, wat hoog in de schouders, met los krulhaar en een zacht, hoog stemmetje, staat bij hem te kijken. Vredige muziek, zacht-weemoedig. Zij spreekt met een zangerig haaltje in elken zin, een zacht, schel stemmetje.
Waarom haal je nou die er uit, en laat je die staan?
| |
| |
Wat mooie bloemen worden, laat ik leven, wat geen mooie bloemen worden, haal ik er uit.
Waarom maggen géén-mooie bloemen niet leven, IJs?
Omdat er anders geen plaats is voor de mooien, Lize.
Waarom maggen alleen de mooien plaats hebben, IJs?
Dat wil moeder zoo, Lize. (een pauze).
Hoe oud zijn bloemen, IJs?
Heel, heel oud. Veel ouder dan menschen.
En wanneer hebben ze bedacht mooi te willen worden?
| |
| |
Dat bedenken ze altijd door.
Worden ze dan als maar mooier?
En wie bedenkt het eerst wat mooiers?
O, heel veel tegelijk. - Zoodra ze maar kunnen.
Waarmee denken bloemen, IJs?
Net als wij, met wat je niet zien kunt, Lize.
Neen, nou ga ik aan dat volgende.
Wil je daar nou eens laten staan, wat leelijke bloemen worden, en doodmaken wat mooie bloemen worden?
| |
| |
Omdat moeder boos zou worden.
En als ik nou eens boos word, als je doodmaakt wat leelijke bloemen motte worden?
Voor jou ben ik niet bang Lize.
Waarom ben je bang voor moeder, IJs? en voor mij niet?
Omdat moeder mij pijn doet en jij niet.
| |
| |
Hoe doet moeder je dan pijn, IJs?
En als ik denk, doet dat je dan geen pijn?
Neen, dat vind ik prettig.
(Zij gaan hand in hand wat verder in den tuin van 't tooneel af. De muziek die door 't voorgaande tooneeltje af en toe zacht hoorbaar is geweest, wordt scherp afgebroken door de harde stem van Wed. Hardendop.)
(uit huis in de veranda komend).
Hè, wat 'n salige dag! - Kompleet zomer en dat in Mei. - Bets! - Loes! kom jullie buiten? - breng de maasboel meer mee, dan zitten we hier - zomertje spelen - salig!!!
(Bets en Loes met een mand kousen. Ze gaan om 't tafeltje zitten.)
| |
| |
Nou, Loes, nou doe jij ook er es mee, hoor! - Daar heb je 'n paar flinke kapotte kousen van Koen, - allo! meid, en netjes! asjeblieft.
Hè moe, voor wat 'n nuf zie je me an! geef maar hier. (Ze gaan alle drie mazen).
Nou, 't zal mijn toch benieuwen of de jongens wat vinden.
Kris zei dat hij al zoo goed as klaar was, bij Krijnen op Hoog-erf.
Weet u dat niet? - Heel op de hei, bij de schietbanen, - zoo'n eenzaam, wit huisje.
| |
| |
Gunst, dáár? - Dat 's een heel end.
't Zal wel twee uur loopen zijn.
Ze kunnen nou wel zoo wat terug zijn.
(naar den weg kijkena en wenkend).
Ik zie ze al! - Daar komen ze aan!
(haar maaswerk neergooiend loopt het hek uit).
Hoera!!
(hoofdschuddend).
Dat's ook kwikzilver. Zoo zullen de kousen wel heel komen.
(aan aen arm van Koen).
Nou hoor! - best geslaagd. - Een gulden per dag!
Wel! Wel! - dat's goed.... En wáár nou?
| |
| |
Op Hoog-erf - erg best - beste, zindelijke menschen, die Krijnens.
Eén gulden? - met alles er bij....?
Vuur, licht, bewassching.... de heele rommel. -
Alleen geen kleeren lappen, daar dee de boerin niet an.
Nou!.... daar zuilen wij dan wel voor zorgen. Wat jij, Betsy?
Wel! Wel!.... wat ben ik blij! - kinderen! wat ben ik blij. - Die ééne gulden zullen we dan met z'n allen wel bij elkaar brengen, niet?
Van mij heb je 'n kwartje.
| |
| |
Mooi! - beste jongens!!! en dan een paar pensiongasten van vier gulden hier - dan komen we al 'n eind in de richting, dunkt me. - En hoe moet ie er nou heen, en wanneer?
Dadelijk!.... geen gras over laten groeien.... We hebben 't rijtuig al besteld.
Wat zeg je? - zoo illico? - En wie zal 't em nou zegge? - Als-ie er eens niet wil?
O, dat zal ie zeker wel willen. Waarom niet? Zal ik hem even roepen?
Ja, goed Bets, roep jij hem maar even. Ik zal 't hem wel zeggen.
(Bets in den tuin.)
| |
| |
(dik en hoog-blauw-rood, komt voor het hek, schorre stem).
Mevrouw, daar was ik met de viezelant - za'k hier voor 't hekkie rijden?
(opvliegend).
Gunst nee! man - niet hier voor 't hek. Dat geeft maar zoo'n bekijk, blijf maar om de hoek van de laan staan. Dan komen de heeren wel.
(Bets, IJsbrand met Lize.)
Kom eens hier, IJs, we hebben een plannetje met je, jongen! Iets heel aardigs. Daar zal je wel idee in hebben.
(ziet haar wat argwanend aan, Lize aan z'n arm.
't Zit namelijk zóó, IJs. Moe wou hier pension gaan houen, en nou zit ze wat met de ruimte. En ook, vreemde menschen, die schrikken een beetje van je rare toilet. Die begrijpen die monniken-preferenties
| |
| |
van je niet. Nou hebben we een aardig kamertje voor je gevonden bij boer Krijnen, op Hoog-erf op de hei. Goeie menschen, en 't is er erg stil en eenzaam. Nou? dat zal je wel lijken, niet? wij betalen je kostgeld.
(verheugd opziend).
Goed! - goed! - goed! - Ik ga graag! - Dat is minnelijk bedacht! - minnelijk!
(met innige voldoening).
Mooi!! - Mooi!! - dan zijn we allemaal content.
Zal ik nu dadelijk gaan? - Wie zegt me den weg?
Ik ga mee. We zullen rijden. 't Is te ver om te loopen.
Mag ik ook mee rijden, moe? Hé ja, toe! Mag ik Oom IJs brengen? Hé ja, Moe?
Goed, Kindje - jij mag mee rijden. - Jij mag Oom IJs brengen, hoor! - Bets haal eens gauw het
| |
| |
taschje van IJs' kamer. Ik had alles al ingepakt. We zullen voor alles zorgen, hoor! Je boeken komen ook, met de vrachtrijder.
(Bets af.)
Zeker! - Zeker! - niet te vaak want 't kind kan zoover niet loopen en uit rijen gaan we niet elken dag. Maar misschien neemt de boer haar wel eens mee, of de vrachtrijder, of 't rijtuig van Adelberg, die woont daar ommers in de buurt.
Kom IJs, dan maar in eens, jongen! - zoen ze nou allemaal maar goeien dag.
O Heer! - IJs en zoenen! - dat 's twee!
(Wed. H.'s hand drukkend).
Ik ben ondankbaar geweest! - Vergeef me!
Ik heb te slecht gedacht! - Vergeef me!
| |
| |
Kom! - jongen - ben je mal! - Niks te vergeven! - 't Is alles best, hoor! - Als je 't maar naar je zin hebt, dan ben ik al tevreden. - Hier, Lies, neem je sjaaltje mee, kind, 't is wel warm, maar 't is toch nog maar April - en 't weer slaat zoo gauw om. - Nou, atjuu dan, - hè je daar 't taschje Bets? - Dag Kris, dag Lies, rij plezierig - en niet te lang uitblijven - denk dat 't rijtuig geld kost.... Dag IJs! dag jongen... 't ga je goed!... 't ga je goed, hoor! - en beterschap! Hier! nog een paar sinaasappelen voor onderweg! Kris zul je de achterweg rijden - 't geeft zoo gauw praatjes op zoo'n klein dorp.... Daaaag!!!!!
(IJsbrand, Kris en Lize af, door de anderen aan 't hek langdurig nagewuifd. Als ze weg zijn, uitbundige teekenen van vroolijkheid van Koen, Bets, Loes en Wed. Hardendop).
Dat 's coulant gegaan, wat?
Boven bidden en denken! Dat heb jelui hem netjes geleverd.... Hèèè!!! Wat 'n pak van m'n hart!
| |
| |
Hoezee! - - - dat ruimt op. - Nu zal 't hier goddank! wat plezieriger worden... zoo'n akelig sombere izegrim in huis, daar zou je naar van worden.
Wat nam-ie 't goeyig, hè?
Ja, je zou verentig denken, dat we 't voor zijn plezier bedacht hadden, Bets! Ga eens gauw een kopje koffie zetten! - dat zal smaken... 'n lekker koppie leut! Wat jullie?
Terwijl de familie weer om 't tafeltje gaat zitten, moeder weer mazend, Koen en Loes vrijend en gekheid makend, en Bets koffie zet, komt de Notaris Pampel, deftig in 't zwart, het hek binnen. Als men hem ziet, eenige consternatie.)
Heere grut, wie hebben we daar? - Notaris Pampel?... zoowaar! - wat komt die doen? - 'n Visite? - Ik ken de man amper! Bets gauw de maasboel weg! - Gunst, en ik zie er uit!
| |
| |
Kom! u ziet er heel knap uit.
Ja, maar had ik dat geweten!.... zou ik nog gauw m'n andere japon....
Geef nog es gauw 'n stoel.... Maak 's wat plaats.... Wel, Notaris, hoe komt u ons zoo eens bezoeken? Dat's heel vrindelijk. - Wat 'n salige dag, vint u niet?
(Wel ernstig en deftig, maar niet overdreven. Een tamelijk-jong man, flink en beleefd.)
Mevrouw de Wed. Hardendop, niet waar? Hoe vaart u? - Ja heerlijk weer. - We hebben nog niet het genoegen gehad kennis te maken.
Nee, Meneer de Notaris, dat's gelukkig nog niet
| |
| |
noodig geweest.... of gelukkig, zeg ik daar zoo, - dat kan ook ongelukkig zijn.... neem u me niet kwalijk.... ik zeg 't wat raar misschien.... dat's van de verrassing.... u begrijpt me wel.... (voorstellend) m'n kinderen, dochter, zoon.... en verloofde.
Zeer aangenaam. - Ik hoop dat we alleen aangename relaties zullen hebben.
Juist! Juist! dat bedoelde ik, ziet u, notaris.... dan denk je zoo aan testamenten.... gaat u toch zitten
Nu, testamenten zijn niet altijd onaangename dingen Dat hangt er van af.
Ja net!.... dat hangt er van af.... of ze van jezelf zijn.... of van je erftante, ha! ha! ha! - .... kan ik dienen met 'n kop koffie?.... Bets!....
| |
| |
Dank u. - Als ik vragen mag, zijn dit àl uw huisgenooten?
(onthutst).
Ja!.... Neen!.... dat is te zeggen.... U bedoelt toch niet?... Er is nog Antje, de meid.
Nee... ik bedoel huisgenooten, geen dienstboden. Volgens 't bevolkingsregister woont er nòg iemand bij u in. 'n Zekere Mijnheer de Raaf.
(verlegen naar de anderen ziend.)
Gunst, ja! - maar die... Bedoelt u IJsbrand?
(in zijn stukken ziend.)
Juist, IJsbrand de Raaf, zonder beroep.
Ja, die heeft hier wel ingewoond... maar... die is juist vandaag... Als u me niet kwalijk neemt, wat is er met hem? - Toch geen kwaad, hoop ik?
| |
| |
In 't geheel niet, Mevrouw, volstrekt niet. Maak u niet nerveus.
Ziet u... ik vraag dat zoo... Want 't is 'n neef van me, die 'n beetje (met gebaar) niet heel goed is. 'n Beetje zonderling. En nou zeggen ze me wel eens, dat dat eigenlijk niet mocht.
Mama bedoelt dat hij hier als zelfstandig mensch inwoonde. Zonder toezicht of curateele.
A zoo! dus er was geen curateele? Ik wist wel dat uw neef niet geheel normaal was. Maar omtrent z'n positie was ik niet voldoende ingelicht. Dus uw neef was vrij man.
| |
| |
Zeker, mijnheer! - Vrij man. Niemand had ooit overlast van hem.
Was hij dan niet katholiek? Geestelijke, of broeder van een of andere orde?
Nee! meneer, - dat rare kostuum was maar zoo'n zonderling idee van hem... ziet u: 'n ongelukkige liefde. Maar als u me m'n nieuwsgierigheid niet kwalijk neemt - wat is er nou eigenlijk met hem?
Z'n vader is overleden, Mevrouw. - U wist toch dat hij een vader in Amerika had.
Zeker! - mijn moeders zusters man! Zeker! Is die dood? - U meent het niet. Wel! Wel! dat 's droevig. Treurig! erg treurig!
Och, ik denk dat IJsbrand het zich niet erg zal
| |
| |
aantrekken. Ze hebben bijna altijd in onmin geleefd, en elkaar in geen twintig jaar gezien of geschreven.
Was het u ook onbekend, dat die vader 'n vermogend man was?
(opschrikkend).
Bliksems!!!
'n Vermogend man? - en hij was straat-arm toen hij wegging.
Ja, dat kan daarom wel... Er zijn wel meer menschen in Amerika rijk geworden...
Rijk?... Wat noemt u rijk?
(in zijn stukken ziend).
Rijk... Nu ja... rijk volgens Hollandsche begrippen... Voor Amerika zegt het nog niet veel... Bovendien, hij is hertrouwd en heeft, ik meen, vijf kinderen uit zijn tweede huwelijk...
| |
| |
Maar ondanks dat, heb ik bericht ontvangen, dat voor het eenige kind uit zijn eerste huwelijk, dat is dus uw neef IJsbrand de Raaf, een tamelijk aanzienlijke som beschikbaar komt.
Wat noemt u tamelijk aanzienlijk?
Ja, het juiste bedrag kan ik nog niet opgeven, ep komt wellicht nog iets bij, en verschillende kosten gaan er af... maar het laagste cijfer schat ik op tachtig duizend Dollar Amerikaansch geld.
Tachtig duizend Dollar!... dat is... dat is...
Dat is ongeveer twee ton, moe!
God bewaar me! - Kinderen! - Koen! - Bets!... Kris!... Twee ton!... Allemachtig!
| |
| |
(zeer geagiteerd, half binnensmonds, heen en weer loopend.
't Jeezen Kristes!... Dat's 'n ding!... Allemachtig!
(eveneens geagiteerd).
Wat moet er nou?.... Wat moet er nou?
(zeer kalm).
Waar is uw neef?
Ja, goeie God! Meneer de Notaris. Dat 's nou juist het gekke. We hebben hem net uitbesteed. Bij Krijnen op 't Hoog-erf.
Uitbesteed, zegt u? En heeft u zoo iets als een procuratie....
Wat's dat nou weer? Heb jij die, Koen?
God, meneer, de man heeft nooit een cent in de wereld bezeten.... Wie denkt er nou ook....
| |
| |
Dus er is geen curateele, geen procuratie, geen volmacht.... Ja, dan moet ik uw neef zelf hebben.
Maar notaris, hij is heusch niet goed!
De man is gek, meneer, zoo vast als wat.
Ja, dat blieft u nu te zeggen. Maar heeft u daar een geneeskundige verklaring van?
De geliefde van m'n dochter, meneer!.... die rijdt nu met 'm mee.... die heeft hem onderzocht....
Is de geliefde van uw dochter arts? En specialiteit voor zielsziekten, Mevrouw?
Nee.... hij doet semi - in Mei....
(wat streng).
U moet me niet kwalijk nemen, mevrouw, maar
| |
| |
een notaris is een openbaar ambtenaar en verplicht zaken stipt zakelijk en naar de wet te behandelen. Als een onderonsje kan ik zoo'n geval niet beschouwen. Er zit niets anders op, dan dat ik uw neef zelf spreek. Waar is zijn adres?
(zeer nerveus).
Och Heere!.... maar heusch, u schiet niet met hem op.... u komt niets verder.
(streng).
Wáár is zijn adres, Mevrouw?
Ja, gunst! hij is er nog niet eens.... hij is pas onderweg... Dan moeten we hem in vredesnaam maar weer terug laten komen.... Wat dunkt je, Koen?
Beslist! en dadelijk ook! - hij moet hier weer in huis!... Ik ga ze subiet achterna.... op de fiets.
Hè Koen... zul je niet te woest rijden....
| |
| |
Ik heb ze dadelijk... die knol loopt zoo hard niet... ik rijd 't voetpad... dat kort af... dag notaris... tot straks!...
(Men ziet haastig zijn fiets halen, zijn broek-veeren vastmaken, en het hek uitgaan. Loes doet hem uitgeleide en kijkt hem na aan 't hek.)
Och! - och! - wat 'n geschiedenis... Wie had dàt gedacht! - Wat kan er toch in één dag 'n boel veranderen!
Vertelt u mij eens, Mevrouw, hoe lang was uw neef al bij u aan huis? U weet ik ben hier nog niet zoo lang gevestigd, toen ik kwam was hij er al.
In October wordt het twee jaar.
En is het al dien tijd nooit noodig geweest, dat u voor hem optrad, in geldzaken of familie-zaken?
Och, Meneer, - toen ik hem bij me nam.., had
| |
| |
hij kind noch kraai, en geen rooie cent... Anders had ik 't heusch niet gedaan.... 't Was pure menschlievendheid.
Erg goedhartig van u, erg goedhartig. En op zulk een... ontknooping schijnt u in 't geheel niet gerekend te hebben (glimlachend.)
Geen haar op mijn hoofd, notaris, geen haar op m'n hoofd. - Is 't nou waar of niet, kinderen, is 't waar of niet? - Nooit zijn we ook maar zie-zóóveel op ons voordeel bedacht geweest, nooit. - Is 't waar of niet, Bets? - We hebben er dikwijls krap genoeg vóór gestaan.... 'n notaris, niewaar! die mag je zoo iets wel zeggen. Maar zoo'n berekening, die was vèr van me, vèr, meneer Pampel.
Ja! Ja! - dat's duidelijk... anders had u allicht beter maatregelen genomen.
| |
| |
Ja, goeie grut! - wie denkt dáár nou an!... 't Is altijd armoed geweest bij de Raaf, bij hem, bij z'n vader... nee! wáár ik al over dacht... dat was almee 't allerlaatste... Anders had ik hem toch zeker mijn huis niet uit laten gaan.
Hij wandelde vrij rond, niet waar? Ik kwam hem ten minste wel eens alleen tegen.
Och Heer, waarom niet? Hij ging niet graag uit. Als hij in den tuin werkte, was hij tevreden. Voor de rest zat hij op z'n kamertje. Maar ze kenden hem hier, - zooals 't in een klein dorp gaat. En hij deed niemand last.
Ik hield hem eerst voor 'n monnik.
Ja, dat doen de meesten. Dat's nog maar gelukkig. -
| |
| |
Ze vroegen dikwijls waarom hij niet in een klooster ging. Maar daar wou hij nooit van weten.
Maar 't is geen monnikskleed, dat hij aan had, toen ik hem tegenkwam. 't Is een Oostersch kostuum, naar 't mij voorkwam, Arabisch of Indisch of Japansch. En z'n gordel is van zij. Die dragen de monniken niet.
Hé moe, weet u wat ik denk?... Die Mevrouw, waar hij zoo ongelukkig op verliefd was...
(tot den Notaris).
't Mensch het zich om hem verdaan, moet u weten...
Dat die hem dat goed gegeven heeft. Die reisde ommers zooveel.
Dáár heb je 't! - Je bent toch 'n pientere Bets! - Ja, as 't om de liefde gaat, dan zijn die jonge meissies bij de hand genoeg, wat zegt u, notaris.
| |
| |
Nu, ik hoop maar dat alles naar genoegen geschikt wordt...
Maar daar is toch geen kwestie van? Dat moet toch ommers geschikt worden? God! God! kinderen wat 'n uitkomst! Wat 'n uitkomst!... En voor Koen!... èn voor jelui meissies! - Nou hoeven we de trouwerij dan niet af te schrijven!...
Ja! Ja! ho! eens even!.... wacht eens even! zóóver zijn we nog niet.
Vooreerst: wat scheelt de man?.... Is hij werkelijk ziek? Ontoerekenbaar?
| |
| |
Dat moet de deskundige zeggen. En dan: kan hij niet beter worden?
(perplex).
Beter worden!!! Ja, wat dan?
Wat dan?.... Wel dan krijgt hij zijn geld en gaat trouwen, of reizen of wat anders.
Trouwen? - reizen?.... en wij dan?
(schouderophalend).
Ja! hij heeft er recht op. 't Zou zelfs kunnen zijn, dat er termen gevonden worden, om hem nu reeds zijn eigendom uit te betalen, als hij 't wenscht.
(zeer verontwaardigd).
Maar u wilt toch niet zeggen, dat u nu zóó maar.... twee ton.... in de handen zou geven van 'n.... 'n.... enfin! 'n zonderling zullen we maar zeggen.
Mevrouw! - Ik moet me aan de wet houden. Er zijn wel meer rijke zonderlingen.
| |
| |
Maar dat zou schande wezen, vreeselijk.... God weet wat-ie er mee doet.... in 't water gooien.... of weggeven.... En dat waar anderen 't zoo best konden gebruiken.... Dat mag toch niet! - Dat mot toch verbooie zijn.
't Ja!.... Enfin, we zullen zien. 't Allerbeste zou zijn, dat u van hem gedaan kreeg, dat hij u dadelijk een volmacht gaf, of dat hijzelf curateele aanvraagt.... dan is alles in der minne opgelost.
(wuivend).
Daar komt Koen weer an!.... Dat 's kwiek!.... 't Is toch een leuke jongen! eenig!
(van de fiets springend).
'k Heb ze al weer, hoor!.... ze zijn alweer in aantocht. - Ze waren nog vlak bij huis....
Goddank!.... Dat's een rust!.... Dat heb je flink gedaan, Koen.
| |
| |
(voor 't hek).
Daar wazze-me weer, mevrouw, mèt de viezelant.... zal ik maar voorrije?....
Nee!.... asjeblieft in de laan blijve.... laat ze maar uitstappe.... hier koetsier (geeft een fooi). Goed dat je niet harder gereeje heb.
Der was 'n mankementje aan 't paard, ziet u!
(IJsbrand en Lize, Kris achter hen aan. Koetsier blijft nieuwsgierig dralen. Antje komt even nieuwsgierig uit de keuken).
Hè moe! - waarom gaan we nou niet uit rije?
(haar omhelzend).
Och, lieve kind!.... 't hoeft niet meer!.... we zijn rijk!.... 't is niet meer noodig! 't Is niet meer noodig!
Niet meer noodig, omdat we rijk zijn? Wat raar, moe?
Wat beduidt dat nou, Moe?.... wat is er nou weer gaande.
| |
| |
Och, Heere, Kris! - 'n geschiedenis!.... 'n geschiedenis!.... we motte kurateele hebben!.... hadde we maar kurateele gehad!.... Weet jij waar je die krijgen kan, Kris?
Och Koen, vertel jij 't hem maar even!....
(Koen neemt Kris ter zijde en vertelt hem 't geval met levendige gebaren.
Hier is nou de bewuste, meneer de Notaris. - Hier, IJs, dat's de notaris, die komt een groot nieuwtje brengen. - (tot de nieuwsgierige meid en de koetsier) Nee! Ant! ga jij nou asjeblieft naar je keuken;.... Dag Koetsier, je kunt wel heengaan, hoor!
(Ant en Koetsier af.)
(na IJsbrand een tijd lang te hebben gemonsterd.
Is u Meneer IJsbrand de Raaf?
| |
| |
(met zijne argwanende uitdrukking.)
Wie vraagt me? en waarom?
Mijn naam is Pampel, en ik ben notaris in deze gemeente, en ik heb een hoogst gewichtige tijding voor u.
Hoogst gewichtig?... Hoogst gewichtig?
Heb je vernomen waarom eenzamen lijden?
Is de dag aangekondigd, wanneer menschen elkaar zullen verstaan?
Kun je me leeren, waarom liefde zoo smartelijk is?
Dat noem ik hoogst gewichtige tijdingen.
Kom nu niet met iets geringers, als je niet voor snoever wilt staan.
Ik kom u meedeelen, dat uw vader overleden is.
| |
| |
Had mij kunnen meedeelen, dat de man ooit waarlijk
geleefd heeft, eer hij stierf!
Dat zou ik nog gewichtig noemen.
(met schouderophalen).
Nou ziet u et, meneer de notaris... nou hoort u 't toch zelf...
(haar stilte wenkend).
Uw vader heeft u erfgenaam gemaakt van een tamelijk aanzienlijk fortuin.
(ziet hem en de anderen eenigen tijd aan, dan begint hij schamper en uitbundig te lachen.
Ha! ha! ha!... ha! ha! ha!
Dat is een kunststuk, man! mij zoo te laten lachen.
Zoo lachte ik niet in jaren! in jaren!
Jammer dat die eerste lach zoo afschuwelijk bitter smaakt.
Nu doe ik 't niet meer! Elk schreien is zoeter dan zulk lachen.
Was 't dáárom? - Was 't dáárom?... nu versta ik
| |
| |
Wat wanstaltige dieren zijn dat, die zich zoo bedriegelijk als menschen kunnen voordoen.
Demonen en spoken zijn het, die telkens van gedaante verwisselen.
Ik heb ze aangeraakt, toegesproken, dat is gevaarlijk.
Pas op voor de vertrouwelijkheid met spoken,
met demonen, met lemuren, met golims.
Pas op! - pas op!.... wie de gezondheid van zijn ziel liefheeft.
Nou hoort u het toch... notaris!... nou hoort u het toch...
(haar stilte wenkend).
Sst! Mevrouw! - laat mij even aan 't woord! Meneer de Raaf! - ik spreek niet zulke hoogdravende taal als u. Ik moet zulke zaken practisch en nuchter behandelen. Ik maak uit uw houding op, dat die geldzaken u al zeer weinig gewichtig schijnen... u niet interesseeren... (pauze, waarin IJsbrand zwijgt) zou u dan maar niet het beste doen uw nicht of uw neef
| |
| |
hier een volmacht te geven, waardoor ik dat alles met haar of hem af kan doen, zonder u lastig te vallen?
(Een oogenblik van angstige stilte, waarin allen zeer gespannen toehooren.)
(na een pauze plotseling tot den notaris).
Wat is uw plicht?
(langzaam en voorzichtig).
Mijn plicht is, te zorgen dat bezittingen in handen van hun rechtmatige eigenaars komen en blijven.
(Gebaren van schrik en onrust onder de anderen).
Wil dat zeggen dat u er op staat zelf persoonlijk uw erfdeel van mij in ontvangst te nemen?
(radeloos gebaar).
Maar, meneer de Notaris...
(haar 't zwijgen opleggend).
Sst! - ik spreek met meneer de Raaf.
| |
| |
Weet zelf wat uw plicht is en doe hem.
Mijn plicht behoeft mij niemand te zeggen als ik hem niet vraag.
Dus u wenscht uw rechten als erfgenaam zelf te handhaven en geen volmacht te geven?
(Hij wendt zich af, neemt een spade en gaat spitten, zonder verder eenig acht op de anderen te geven. Deze maken onderling gebaren, uitdrukkend: ‘je ziet het, niets mee te beginnen.’
Mevrouw, het spijt me, maar ik zie werkelijk geen kans op 't oogenblik iets meer voor u te doen.
Maar, mijn God! meneer... Bets, neem jij Lies mee naar binnen!... u wilt toch niet...
(Lize met Bets af, de overigen in een kring om den notaris. IJsbrand spit rustig door).
U bent toch niet van plan het geld zoo maar te geven... U ziet nu toch zelf genoeg...
| |
| |
Hij is niet toerekenbaar... ik als medicus...
U houdt me ten goede als ik in deze zaak strikt correct meen te moeten handelen... U is nog niet bevoegd, niet waar?... Welnu! dan is 't eenige wat overblijft een grondig onderzoek van bevoegden...
En u zult daarop wachten? - U kunt nu toch wel inzien, dat het onverantwoordelijk zou zijn het hèm te geven. Is het geld al in 't land?
Het is op een bank, waar ik er dadelijk tot een zeker bedrag over zou kunnen beschikken. Maar ik ben het met u eens, dat onder de gegeven omstandigheden eenig uitstel gewettigd is.
Ja maar, ziet u, Notaris, de zaak is zóó, dat wij op 't oogenblik geducht in de klem zitten... ik ben wat ongelukkig geweest met 'n kleine speculatie... enne...
| |
| |
deze verrassing zou nu juist... Elk uitstel kan noodlottig voor me zijn.
't Spijt me, meneer Hardendop, maar u voelt, ik moet nu eenmaal correct optreden... 't eenige wat ik u raad is, haast te maken met het onderzoek, en mij dan te waarschuwen. Ik zal wachten... laat zeggen... één week...
(gesmoord met expressie van woede).
God-verdomme! - een week! - die beroerde idioot...
(vertrekkend).
Mevrouw! Uw dienaar! - meneer Hardendop, jongelui!
(af).
Och! Och!... wat 'n ding! Wat 'n ding!
Dat heb je er nou van... Die beroerde halve gare! Godverdomme!
| |
| |
Koentje! Koentje! Netjes blijven!
Ja maar 't is ook... God allemachtig!
Kom kinderen, laten we maar wat gaan eten... ga jelui mee!... IJs! kom je eten? (IJs geeft geen teeken) Ik moet je wel zeggen, dat ik het heel niet aardig van je vindt!... Is dat nou mijn belooning voor al mijn zorg? - 't Is 'n schande! Als 'n moeder heb ik voor je gezorgd! - als 'n moeder! - Schaam je, IJs!
Och, laat die lammeling toch.
(Ze gaan allen naar binnen. Als IJs eenigen tijd alleen is, laat hij een oogenblik z'n spade rusten, knielt er bij neer, en begint te snikken. Een zachte muziek heft aan, sterft weer weg.
O arme wereld God! O arme wereld-God! wat moet jij lijden.
Ik voel het in alle leden van mijne ziel.
| |
| |
Je baart, of je wordt geboren, zoo angstig en benauwd.
En alles voel ik, alles, in dit kleine wezentje.
Als een kerktoren, die op z'n spits staat, drukt je leed in mijn hart.
Is dit zegen? Is dit bevoorrechting, die vreeselijke gevoeligheid?
Zijn al die kwellingen uitdagingen, die mijn vreugde uit zijn schuilhoek zullen lokken?
Moet mijn ziel gehard worden als het gelaat van een bokser, door slagen en stompen?
Maar de aarde moest zich schamen voor zulk een vuns spinsel over haar gezicht.
Diotìma... Dank voor je troost! (Muziek komt en gaat).
Ik zal wel uithouden, de veer is nog niet verlamd, de grens is niet overschreden.
Eens springt ze terug, des te krachtiger.
Eens komt het vreugde-leger uit z'n tenten, wakker getergd. - Dan zullen we juichen... juichen...
Arme barende God dezer wereld! hoe lang nog in weeën?
| |
| |
Ik zal geduldig zijn... schreien is zoeter dan lachen, - nu heb ik geleerd.
(Terwijl hij wederom snikt op zijn spade gebogen, komt Lize uit het huis, loopt naar hem toe en legt haar hand op zijn schouder).
(met haar hooge vraagstemmetje).
Ben je bedroefd?
Waarom ben je bedroefd, IJs? Vind je 't hier niet prettig?
Nee, Lize, gelukkig niet.
Had je liever uit rijden willen gaan net als ik?
Ik was graag dáár geweest, waar het zoo eenzaam is en zoo ruim en mooi.
Willen we er dan toch maar heengaan, IJs?
| |
| |
Daar heen gaan? - Het is vèr, Lize.
We kunnen langzaam loopen, en onderweg rusten.
Maar het kost geld daar te wonen.
Moe zegt, dat we nou rijk zijn.
Ik wel, IJs, ik heb vier gulden. Willen we gaan?
Ik wel, IJs, en we kunnen toch vragen. Ga je mee?
(opstaand).
Ik ga mee, Lize.
Dat is heerlijk, IJs. Ik zal je onderweg verhaaltjes
| |
| |
vertellen, en als ik erg moe word, zul je me dragen, niet IJs?
Daarvoor ben je sterk genoeg, niet IJs?
Daarvoor ben ik sterk genoeg. En dragen maakt sterker.
Kom dan, zul je dan niet meer huilen?
(Ze gaan 't hek uit, hand in hand en wandelen rustig weg. Terwijl men nog Lize's hooge stemmetje hoort, valt het scherm langzaam).
|
|