Dagboek 1878-1923. Deel 3: 1911-1918
(1971)–Frederik van Eeden– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1147]
| |||||||||
[1911]6 januariIk vond overeenstemming tusschen hetgeen ik over muziek schreef, over de weinige ethische werking van de beste muziek - en wat Tolstoy en Lady Welby er over zeiden. Tolstoy in de Kreuzersonate. ▫ Muziek veredelt niet, ook de beste niet. Zij is uiting van het edelste, maar heeft geen levende kracht. Ze schept geen ethische sfeer, doet niet handelen. Ze sleept mede, bekoort, doet genieten, - maar verdooft en maakt indolent. Menschen die gestadig in muziek leven gaan ethisch, dus in levenskracht, achteruit. ▫ En poëzie doet hetzelfde, zoolang het literatuur is. ▫ De wereld van musici en literaten wordt een stinkend moeras. ▫ Het drama alleen, het sterke, gezonde drama werkt bevrijdend en versterkend. ▫ Daarin ligt misschien mijn antipathie jegens de opera en Wagner. Daarin heeft de muziek het drama overweldigd en gecorrodeerd. ▫ Muziek is als de verboden vrucht, wij zijn er niet rijp voor. Ik voel nu sterker dan ooit dat het Drama mijn terrein moet zijn. Echec of niet, ik ga voort met dramatische productie. ▫ Irene's Ballingschap. ▫ De Wereld-unie. ▫ De Oprechten. En scheiding van Muziek en Dramatiek. Dat staat vooraan. Dat wil zeggen: een samengaan - maar ieder in zijn eigen aard en wezen. | |||||||||
zondag 8 januariEergister sprak ik in Alkmaar. Ik had er geen zin in - maar dat is meer gebeurd, terwijl het mij toch voldeed, toen ik 't gedaan had. Maar ditmaal bleef ik even onbevredigd. Het was stampvol - er vielen twee menschen flauw. Ik sprak vrij goed. Maar ik deed een slechte keuze met het vers dat ik voordroeg. Ik had 's morgens met diepe aandoening het mooie vers van Margaret Wood gelezen, en meende dat het geschikt was tot voordracht. Maar dat bleek onjuist. Nu ergert mij ook dat. ▫ Vooreerst voel ik niet meer als vroeger dat ik zóó op de beste wijze werk. In een groep van zulke menschen krijg ik geen voldoende uitwerking. Vooral ook omdat het in Holland is, waar de vijandelijke elementen nog overal het begrip verduisteren en verdraaien. ▫ Het eenige wat ik er mee doe, is doen constateeren dat ik er nog ben. De strijd levendig houden. Maar dan moest ik hard optreden, en niet zoo vriendelijk en luchtig, zooals ik het in Duitschland of Amerika kan doen. ▫ Dat wordt in Holland geheel verkeerd begrepen. Dan spreken ze weer van de ‘voltte causeur’. Dat past in hun karikatuur van mij. ▫ Ik | |||||||||
[pagina 1148]
| |||||||||
was er geheel en al door ontstemd. Ik voelde weer als 't hondje dat zijn baas niet begrijpt. En ik moest het toch doen, om 't geld, om mijn schulden, om vrouw en kinderen. ▫ Nu kreeg ik een uitnoodiging uit Amsterdam, en ik moet ook voor de vrouwen spreken in 't Noorden. Daarbij voel ik minder tegenzin. En die intuïties komen bijna altijd uit. Maar in Amsterdam zal ik feller zijn. | |||||||||
12 januariHeerenveen, ten huize van den Ontvanger Lijsen. Sneeuw. Het noorden van Nederland in den winter is altijd desolaat, naargeestig. De menschen zijn echter ernstig, houden van ernstige gedachten. Mijn rede voldeed mij zelven meer. Ook de vers-voordracht. Het werk van anderen - hoe mooi ik 't ook vind - kan ik nooit met zooveel succes voordragen. In Heerenveen woonde ik bij een jong echtpaar met een kind van 1½ jaar. In vrij goeden doen en tamelijk ontwikkeld en beschaafd. De vrouw knap en blond, een Friezin. Reproducties van goede meesters - Dürer - aan de wanden. ▫ Ik nam 't tweede ontbijt bij juffrouw Bondam - collectrice bij de Staatsloterij - met den heer Klompe, een landmeter, en een juffrouw Buzé, fotografe. Ouderwetsch huis. Een graad cultuur lager dan bij den ontvanger. Hartelijke, eenvoudige menschen. De lage alleenstaande huizen van Heerenveen, hoogstens twee verdiepingen. Alle aan 't kanaal - en daarachter onmiddellijk het weiland. Een stedenbouw die zoover ik weet nergens anders zoo voorkomt. In Zwolle was ik gast bij de familie Bierens de Haan. De heer des huizes gemeente-ontvanger, maar rijk en patricisch. Een groot, comfortabel huis. Een menigte blauw porcelein. Fraaie reproducties en ook enkele moderne goede kunstwerken aan de wand. Een mooie Voerman. In Zwolle minder belangstelling dan in Heerenveen. Een kleinstads-aristocratie van rijken die liever naar een opera of operette gaan. Den volgenden dag naar Hattem, als gast van den heer van Hall die getrouwd is met een dochter van Bierens de Haan, een jong man met fijn goedhartig uiterlijk, blijkbaar geld genoeg. Bevriend met Voerman, om wien ik voornamelijk naar Hattem ging. Voerman liep door de besneeuwde weien, in zijn cape, - hij had dat land pas gekocht. Hij is een boerezoon, en houdt nog koeien en heeft een vrij groote boerderij. ▫ Hij is een korte, stevige man met lichte oogen en een blonde kinbaard. Hij spreekt in den trant van de echte artiesten, rustig, | |||||||||
[pagina 1149]
| |||||||||
aant.
's Avonds was ik in Almelo bij den gemeente-secretaris Daniëls. Daar was het de complete 19de eeuwsche wansmaak van beeldjes en snuisterijen. Verschrikkelijk! Ook weer hartelijke menschen, en zelfs een vrij feestelijk en lekker diner, waar de dikke gastheer ook van smulde. Maar het huis was een gruwel. Alleen wat porcelein in een glazen kastje was vrij goed. Na de lezing levendige conversatie tot één uur, waarbij ik van alles over Walden moest vertellen. Ik vond eerbiedige en dankbare hoorders, die hun tegenargumenten en kritiek altijd vol bescheidenheid uitten. Ik vond mijzelven nog al goedig, als ik denk hoeveel moeite ik mij gaf hen dingen te beduiden, die geheel nieuw voor hen waren en die ze dus nog onmogelijk konden opnemen. Maar de prentjes en pronkjes rondom vormden een bang contrast. Den volgenden morgen, Zaterdag, blij weer thuis te zijn. Lekker winter, veel brieven, - de roman van Leonardo uitgelezen. Na dit droeve leven voel ik wel dankbaar gestemd. Zulk een man die mekanieke beesten knutselt om den koning van Frankrijk te vleien. Een leeuw die opengaat en lelies laat vallen. ▫ En de hel van dwaasheid en waan, leugen en wreedheid rondom. De Borgia's, de inquisitie. ▫ En toch alles zoo mooi! Nu we uit de hel van onrecht en domheid stijgen vallen we in die van leelijkheid en saaiheid. ▫ De ‘verveling’ die Macchiavelli erger vond dan alle lijden. ▫ Merejkowski's boek is een degelijk stuk arbeid. Mijn huis bevalt me - omdat er niets opzettelijk artistieks en aesthetisch in is. Een ruime, ouderwetsche kast, waarin we 't ons zoo huiselijk mogelijk maken, en zoo min mogelijk leelijks hebben. Al die moderne aesthetisch | |||||||||
[pagina 1150]
| |||||||||
aant.
Mijn geest is bizonder rustig. | |||||||||
dinsdag 24 januariBij V's in Bergen. Ik had zeer duidelijk het voorgevoelen van een ongunstige ervaring toen ik op verzoek van mevrouw V. naar Bergen ging, om haar dochter te observeeren die zenuwziek was. Ik had dierbare herinneringen aan Bergen. Een bezoek aan het Hof, met mijn broer en mijn vader, toen ik misschien 12 à 14 jaar was. Alle bizonderheden van dat bezoek wist ik nog. Want het aristocratische gezin en het mooie landgoed maakt een diepen indruk. En nu zag ik na bijna veertig jaren twee van hen voor 't eerst terug, den oudsten zoon, nu de burgemeester, en de dochter. Ik herkende ze onmiddellijk, hoewel hij oud zag en spierwit van haar. En ook de zuster met haar verlegen, wat schuwe en zenuwachtige sentimenteele aristocratische manieren. En nu moest ik bij zijn dochtertje constateeren hoe dit geslacht ook weer in verkwijning verloopt. Een fijn, mooi gezichtje, een totaal verstoord evenwicht. Schuw en dan weer welbespraakt, met die eigenaardige gemaaktheid van beginnende waanzin, vervolgingsideeën, onredelijkheid en wispelturigheid, woede-excessen. ▫ En wat curieus was een eigenaardig schildertalent met precies dezelfde aberraties als Vincent. Hoewel ze dien niet kende. Maar dezelfde kloeke lijnen, dezelfde onmogelijke hardheid en grelheid, dezelfde wonderlijke kleurvondsten. Een groen zeetje met groene wolken, en twee scheepjes, in een fijn wit licht. Mevrouw V. een energieke, werksame, intelligente Duitsche, die een nieuw dorpje schept, Bergen aan Zee. Ik zag het met haar. Een mooi, interessant werk. En een vreemde stemming bracht die regeneratie boven op het oude dorpje met zijn interessant stukje oud-hollandsche geschiedenis. De verwoeste kerk, de welvaart in de middeneeuwen, het vechten en branden in de Spaansche tijd door de geuzen, later door Russen en Franschen. ▫ Diepgaande stemmings wisselingen voel ik dan. Omdat elk van die herinneringen mij een eigene bekoring brengt. ▫ Ik kan die onbeschrijfelijke | |||||||||
[pagina 1151]
| |||||||||
mengeling niet volgen of vasthouden. Ik zou het graag willen. In elk van die stemmingen zou ik mij kunnen verdiepen. In het middeneeuwsche Nederland, in de Spaansche tijd, in de meren en bosschen, in de aristocratische geslachten, in de kasteelen daar, dan weer in dit geslacht, en dan op eenmaal in het meer nuchtere, droge, maar blije opkomen van de badplaats. ▫ De zomerbekoring was er niet, in het wintersche Bergen. Toch was 't mooi. De dennen, de stille Januari-lucht, de duin-contoeren. ▫ En het ongunstige voorgevoel werd verklaard door het arme meisje. En het week toen ik dit wist. ▫ Ik vond mijn thuiskomen zoo prettig en Walden is mij lief. Steeds grooter en grooter wordt mij het mysterie van mijn ikheid. Het is mij ondenkbaar dat dit wonderbare besef niets beteekenen zou. Waarom juistik? Waarom juist dit speciale menschje? Waarom woont er in dit ééne, volmaakt even onbeduidende wezentje als al die andere millioenen dit zoo bizondere gevoel? ▫ Het onpeilbare raadsel vervolgt me dag en nacht. | |||||||||
vrijdag 27 januariDe dagen gaan snel. Nog heb ik geen hulp kunnen geven aan de V.'s. Het ‘toeval’ werkt niet mee. Ik kan geen verpleegster vinden. In waanzin is niets wat er ook niet in den gezonden geest is, maar de verhoudingen zijn verstoord. De argwaan, de droomerigheid, de slechte controle over gedachtenreeksen - ideeënvlucht - komen alle ook bij den gezonde voor. Maar bij den waanzinnige is er onvoldoende centralisatie - even als in den droom. De droom is bij elk onzer waanzin, tenzij het een heldere droom is. Ik las over de versierde grotten der holenbewoners, de kunst der prehistorische menschen. Dit wekt onmiddellijk mijn intense belangstelling, en ik voel iets als de bekoring van oud-Egypte, oud-Japan maar dan nog in sterker mate. Het kan mij geheel vervullen, en al mijn zorgen doen vergeten. Ik wou die grotten gaan zien. De belangstelling en de bekoring zijn mijzelven beide even raadselachtig. Gister kwam ik op de gedachte, terwijl ik door Amsterdam liep, dat ons meest werkelijk leven juist bestaat uit die bekoringen die op een waan berusten. ▫ Verliefdheid is zonder twijfel een waan - dat wil zeggen: de geliefde is nooit wat zij den verliefde lijkt, men omkleedt het geliefde wezen met een glans die later verdwijnt. Men kan een diepere liefde gaan voelen voor de geliefde - maar het is niet de eigenaardige emotie der verliefdheid. De verliefdheid kan ook door een onwaardig persoon opgewekt worden. Men | |||||||||
[pagina 1152]
| |||||||||
heeft dus met een schijnsel, een waan te doen. ▫ Maar toch is deze bekoring het meest wezenlijke van 't leven. ▫ En nu kwam ik tot het inzicht dat dit niet een verloochening der waarheid beduidt, dat dit niet zeggen wil dat dat wij van leugens en bedrog leven. ▫ Maar ‘waan’ is disharmonie tusschen eigen en on-eigen. In deze bekoringen komt het beeld-in-ons niet overeen met het wezen dat niet-ons is. Maar daar juist ligt de onwaarheid, onwerkelijkheid in het on-eigene. ▫ In de liefde is de verliefdheid het ware, werkelijke - wat onwerkelijk, onwaar is is de zoogenaamde realiteit die niet aan onze illusie beantwoordt. | |||||||||
dinsdag 31 januariHelder, vriezend weer. In ons huis brandt de groote kachel in de gang en het ziet er nu ouderwetscher dan ooit, door de gekleurde teekeningen en vergulde lijstjes van mijn tantes, uit den boedel van tante Mas. Maar het is er des te gezelliger en huiselijker door. Ik ben alleen gespannen en prikkelbaar omdat mijn werk niet voldoende vordert. De jaren gaan zoo snel, en zulk een kritische tijd als deze waarin een langgewacht succes begint dóór te breken beneemt de rust. Ik lees Allen Upwards boek ‘the New Word’ en dat is de groote vondst voor dit jaar. Het is een meesterlijk boek. Het gewone, nuchtere, kalme hanteeren van de diepste vragen, met zooveel zekerheid en zoo weinig inspanning, dat is volstrekt uniek. | |||||||||
vrijdag 3 februariDe avond was slecht. Ik voelde nerveus door kleinigheden. Ik vreesde den ouderdom, voelde mijn lichaam rheumatisch, minder lenig. Het rustig en huiselijk leven schijnt mij dan soms verwerpelijk. Misschien is dit een voorbereiding voor een nieuwe tijd van renunciatie. Ik had een neiging om op den vloer of op een stoel te willen slapen om minder te verweekelijken. | |||||||||
[pagina 1153]
| |||||||||
Maar tevens kwamen groote gedachten voor mijn nieuw tooneelstuk. De indrukwekkende eerste scène met het skelet. | |||||||||
zondag 5 februariBeurtelings zeer gelukkig en vervoerd. Schrijvend aan de Aanroep en vervuld van die Groote gedachten en gevoelens. ▫ Dan weer gedrukt en geirriteerd, omdat een boek of brochure weg is, omdat ik de assistentie niet heb die ik behoef. Omdat de zaak Walden - mijn speelgoedje, zooals ik 't noem - niet behoorlijk nog georganiseerd is, en ik niet meer bestand voel tegen grooter zorgen. Gister met mijn lieve vrouw in Amsterdam, dat is altijd even heerlijk, een pretje met haar. | |||||||||
maandag 6 februariGisteren las ik Crime et Châtiment van Dostoiewski. Ik had het nooit gelezen, maar het was toch alsof ik het herlas, zoo goed had ik het boek leeren kennen door de enkele gesprekken en besprekingen er over. Hoogst interessant was voor mij het feit dat ik, na deze lectuur, dezen nacht de mij bekende droom had waarin ik meende een moord gepleegd te hebben. Die droom heb ik vele malen gehad, met alle angsten en zorgen er aan verbonden. En de nauwkeurige schildering van den toestand in het boek bracht dezelfde droomsensatie te weeg. Ik droomde dat ik mijn oude tante vermoord had. ▫ Dit is zoo merkwaardig, juist omdat het zoo voor de hand ligt. Want droomen doen dat meestal juist niet. ▫ En vreemd genoeg, de heele sensatie, de gansche nacht was wat ik ‘gunstig’ noem. Het was niet bizonder akelig/ het bedrog was machteloos, de moordwaan trok weg en ik was blij en goed tegen den morgen, met allerlei lieve aandoeningen in den droom. Voorjaar en feestelijkheid. Men zou zeggen de moordlust, moordwaan, moordzucht is een bepaalde demonische aberratie, door Dostoiewski nauwkeurig vastgelegd. Daarop door mij in den slaap weer gevoeld, maar door mijn innerlijk triomfant besef als demonisch erkend en overwonnen. Het liet geen somberen indruk na. Evenwel lees ik het boek niet verder omdat het mij wel meesterlijk lijkt maar niet goed. Het eigenlijk begrip der zaak is er niet in. Dat voel ik en daarom bevredigt het me niet. ▫ Al deze Russische ellende moet uit een | |||||||||
[pagina 1154]
| |||||||||
eeuwig licht bezien worden, anders is ze weerzinwekkend en verzwakkend. De schildering, hoe voortreffelijk ook is niet zóó hoog dat de jammer tot verheffing wordt. Onjuist is het b.v. niet aan te duiden of het feit zelf den moordenaar attractie of repulsie gaf. De weifeling, de strijd tusschen beter en slechter willen, het afglijden in den afgrond - dat alles staat er precies. Maar de daad zelf, het dooden, het bloed, dat alles trekt den pathologischen moordenaar, door de wellust van wreedheid/ de attractie van het akelige. Dat is niet aangegeven, en toch essentieel. ▫ Wat ik voelde in den droom was alleen de sensatie het gedaan te hebben waarin niets van de wellust-wreedheid en bloed-attractie lag. Het was alleen de angst en zorg, zooals die in het boek zoo scherp geteekend is. ▫ Maar de absurditeit van een moord te plegen ligt in de weerzin tegen wreedheid en akeligheid. Dat deze weerzin in aantrekking veranderde, door perversie, dat alleen maakt de moord begrijpelijk. En dat is niet begrepen door den schrijver. ▫ De bekoring van het boek ligt voor de meesten in 't ontkiemen der perversiteit. Daarom is het mij beslist antipathiek. Omdat het niet overwonnen is, niet tot hooge kunst gemaakt. In deze Slavische schrijvers ligt de perversiteit onmiddellijk onder de oppervlakte. Van daar ook Tolstoy's heftige reactie. Teederheid, wreedheid, dweepzucht en perversie - die liggen vlak naast elkaar. | |||||||||
vrijdag 10 februariOndanks stil zonnig weer, diepe depressie. Aan mijn schrijfwerk kan ik voortgaan. Overigens is alles verdrietig, ontmoedigend. Als een complot werken allerlei kleine tegenspoeden samen, de post brengt juist die berichten niet die er 't meest op aankomen. De lezingen worden afgezegd of beloven minder honorarium. Uit Amerika niets. In Berlijn alles slepend, nu al in drie maanden niets opgeschoten. Woensdag weer met mijn vrouw naar Amsterdam, naar de comedie, Saartje Burgerhart. Dat was aardig en genoegelijk. ▫ Ook met haar bij Lebret gegeten in het groote weelderige huis. Zij is altijd lief en dierbaar, en zij geniet zulke kleine pretjes zoo. Maar ook zij voelt de zwaarte van ons ongelukkig menschenleven. De vloek op ons geslacht. Ik voel dat de oproep, hoe kort ook, een klassiek stuk zal worden. Het Duitsch schrijven dwingt me tot meer geserreerdheid. In 't Hollandsch zou het grooter gemak van schrijven mij misschien eloquenter en breedsprakiger maken. | |||||||||
[pagina 1155]
| |||||||||
maandag 13 februariEergisteren avond een voordracht van prof. Steinmetz in het Genootschap voor Natuur- en Geneeskunde. Voor 't eerst in de twintig jaren van mijn lidmaatschap. Het was er aangenaam, ik zag eenige oude kennissen. Truida had een intuïtief gevoel dat het goed voor me is, mij daar weer te vertoonen. ▫ De voordracht, over 't nieuwe menschenras in Amerika bood geen nieuws. De craniometrische uitkomsten van Boas had ik al vernomen, en er was niets nieuws bij gekomen. Ik broei op 't drama. Ik zoek de felle moreele tensie. Als die er is dan komt het nieuwe licht op allerlei vraagstukken van zelf. De mensch moet gedrongen worden tot aan de grens van lijden, tot het uiterste gedreven, om het diepste uit hem te halen. | |||||||||
18 februariGister was het voorjaar, met voorjaarsgevoelens. Fijn, intensief. Ik hoorde de grauwe lijster, en gevoelens kwamen van mijn jeugd. ▫ In ouderdom wordt het veel duidelijker hoe alle geluk van onze eigen toestand afhangt. Het is veel opmerkelijker nu hoe alles gunstig getint wordt, een vreugdeschijn krijgt door innerlijke verandering. Ik voelde het drama vorm krijgen en ook Sirius. Alles groeide. ▫ Het is nu vast bepaald. Ik schrijf met alle macht aan Sirius. ▫ Dan komt het Drama van Lord Rodolphe (of Brentfort). ▫ Daarna het boek voor Holland over den Dichterkoning. ▫ Dan Irene in Ballingschap. Voortdurende die verwondering waarom juist ik. Wat beduidt die dwaze centralisatie in dit Hollandertje, in de twintigste eeuw? Dit is mij een gestadig raadsel. Alleen bedacht ik dat als ik werkelijk tot iets zeer bizonders bestemd was, zou het minder onwaarschijnlijk lijken. Dit is een allerwonderlijkst conflict. Maar het is diep, diep, onmededeelbaar. En volkomen rustig en rust-latend. ▫ De droomen zijn steeds mooi en liefelijk. Ik heb een schrijven van Allen Upward/ schrijver van ‘the New Word’. Ik had hem geestdriftig geschreven over zijn voortreffelijk boek. En nu | |||||||||
[pagina 1156]
| |||||||||
deelde hij mij zijn plan mede tot het vormen van ‘international Headquarters’ volkomen overeenstemmend met het onze. De Oproep is af. En het schijnt mij 't beste die maar afzonderlijk, op eigen naam, uit te geven. | |||||||||
zondag 19 februariStorm. Ik kan het geen ‘depressie’ noemen, wat soms over mij komt. Het is als een schaduw die alles ontkleurt, alle sensaties leelijk maakt. Maar ik blijf overigens dezelfde, in staat tot werken/ uiterlijk gewoon, spraaksaam. Maar het mooie, gelukzalige van het leven en vooral van het toekomstig leven is geheel weg. Tegenwoordig is mijn besef van het onwezenlijke en voorbijgaande dier buien zeer vast. Het sombere gevoel zit buiten op, maar het is intensief akelig. Ik zou zeggen veel erger dan ooit. Gister was ik bij Romeo en Julia, van Verkade, en het ergerde mij bizonder. De schaduw was er en de gebrekkige vertooning, de slechte acteurs, de slechte vertaling en het bewonderende publiek, het was alles duldeloos onaangenaam. ▫ Die volle zaal met nette Amsterdammers die daar bewonderen, op een naam af, wat ze van geen onbekende verdragen zouden. Die grofheden en onmogelijkheden slikken, omdat het Shakespeare is, hoewel ze van Shakespeare's kwaliteiten geen flauw besef kunnen hebben. | |||||||||
maandag 20 februariTerwijl het hevig stormt gaan de electrische golven stil en ongestoord hun weg. De wind en de hitte of kou hebben er hoegenaamd geen invloed op. Wezens die geadapteerd zijn voor die sfeer, die dus in electrische trillingen leven zooals wij in lucht en warmte - eenvoudig een verschil in trillingssnelheid - blijven dus onaangetast door al wat ons vernielt of bedreigt. Raskollnikoff is een schepping door Dostoievsky gemaakt uit zichzelf en observaties van anderen. Maar ik vermoed vooral uit zichzelf. Svidrigaïloff is meer uit observaties gemaakt, hoe knap ook verbonden. ▫ Daaruit blijkt dat D. sexueel een vrij gezond, normaal individu was. Maar dat de perversie zich bij hem openbaarde door in wreedheid en bloedzucht overgaande teederheid. En daarvan is hij zich niet bewust. Dat Rask. tot den moord werd gedreven door een zinnelijken drang, begrijpt hij niet. Terwijl de schildering van den sexueel zinnelijke veel onvollediger is. ▫ Alleen de droom over | |||||||||
[pagina 1157]
| |||||||||
het vijfjarige kind dat in een cocotte verandert is zeer goed. Echt demonisch. ▫ Terwijl zijn artistiek instinkt aan Rask. zeer terecht kort voor den moord een typische teedere wreedheids-droom - van het gemartelde paardje - doet droomen. Shakespeare en Dostoiewsky, welk een mooi tweetal voor een studie. Ik heb nu kolossale arbeidsopgaven vóór me. ▫ Sirius. Legende. ▫ Lord Rodolphe, Drama. ▫ Irene in Ballingschap. Tooneelspel. ▫ De Dichter-Koning. Proza. ▫ De drie Oprechten. Een mysteriespel. Daarvoor stel ik vier jaren, van heden af aan. ‘De Oproep’ is af. ▫ Het lijkt mij noodig deze twee regels te stellen: ▫ Niemand wordt in de groep opgenomen dan met algemeen consent. ▫ Niets wordt gepubliceerd of gedaan dan met algemeen consent. ▫ Dit is, als wet, genoeg. Ieder blijft, als persoon, geheel vrij. Maar gezamenlijke actie wordt gezamenlijk verantwoord. | |||||||||
vrijdag 24 februariStorm. Lezingen gehouden in Wageningen, voor de Landbouwstudenten en in Zwolle. Ik had er geen plezier in, en ook niet veel voldoening van. Het mocht zeer geslaagd heeten. Ik had beide keeren een talrijk en dankbaar publiek. Maar de schaduw was over me, en ik voelde niet die innerlijke wijding en voldoening. Ik doe het te veel omdat ik wat verdienen moet. Ik zou het zonder geld zeker niet doen. Vooral omdat ik het nuttelooze en overbodige er van voel. Vroeger, in de G.G.B. tijd, was me geen moeite te veel, en greep ik elke gelegenheid aan. Toen geloofde ik nog in propaganda, in Volksbeweging. Nu zie ik alles zoo anders, ik ga zoo anders te werk, en de voldoening die ik in Berlijn voelde, kan ook niet samengaan met voldoening door voordrachten in Nederlandsche provinciestadjes. Dat is een weinig zielig, eigenlijk tijd en kracht verspillen. ▫ En toch sprak ik gemakkelijk en goed, en ik bemerkte meer respect dan ooit vroeger. Ik was bij Frank van Vloten, wandelde met hem op de Wageningsche berg. Ik logeerde ook weer bij Bierens de Haan. En die provincie-stadjes als Wageningen en Zwolle krijgen iets erg naargeestigs voor me, vooral in den winter. En het heele lezingen-gedoe, heeft iets kinderachtigs, saais, triviaals. Die zaaltjes, in ‘Harmonie’ of ‘Odeon’, dat lessenaartje of de catheder, het glas water, het gebabbel in de pauze, de vragen, het applaus, de stotterende narede van den voorzitter, enz. enz. bah! ▫ Ik heb maar in één ding nu | |||||||||
[pagina 1158]
| |||||||||
aant.
| |||||||||
donderdag 2 maartIk herlas mijn plannen van 7 Maart 1902. Een er van is voltooid, maar anders dan ik toen beraamde (Minnestral). De twee andere zijn gewijzigd, maar ze leven nog. Hoe taai zijn zulke scheppingen. Hoe zeer heeft Bergson gelijk dat het onmogelijk voorraden zijn in een hersenmagazijn. ▫ Gister begreep ik dat ik toch ook nog een echte comedie zou kunnen maken. In den ouden trant. ▫ Het onderwerp daarvoor zou zijn: het Kudde-wezen der menschen, dat niemand voor zichzelven wilde erkennen. ▫ De ‘hoogheilige Walvisch’ van Spitteler. ▫ Een pari van twee demonen, dat ze den menschen een nieuwe godsdienst kunnen aansmeren. | |||||||||
zaterdag 4 maartZacht, regenachtig weer. Van 't Hoff is dood en ik las hoe hij in het jaar waarin zijn ziekte begon zich buitengewoon wel gevoeld had. Zijn gezondheid, ‘steeds onverstoorbaar’/ was toen beter dan ooit. Maar een vriend van hem had hem eens gezegd dat zulk een bizondere euphorie op later leeftijd een slechte beteekenis heeft, een voorbode is van komend verval. Van 't Hoff kreeg dan ook tuberculose. Hij was het type van den genialen geleerde, naïef en kinderlijk in 't gewone leven, met schitterende invallen in zijn vak. Gutkind schreef dat mijn buste hem aan Michel Angelo denken doet. Die voor mij geheel nieuwe vergelijking gaf mij allerlei gedachten, hoewel geen ijdele. ▫ Alleen is 't waar dat er zuiver geestelijke structuren mij voorzweven waarvan de verre strekking en de kolossale verhouding mij beklemt, bij de gedachte aan mijn broosheid, mijn ouderdom, mijn nietige afkomst en mijn kinderlijke dwalingen. ▫ Maar één zoodanig woord doet ons soms stoutmoediger aanpakken. | |||||||||
[pagina 1159]
| |||||||||
Wij kunnen natuurlijk nooit onze eigen impulsen en stemmingen, onze verlangens en vóórkeur begrijpen, omdat wij organen zijn en een centrale leiding gehoorzamen. Evenmin als een cel van ons lichaam onze bedoelingen begrijpt. ▫ Maar we kunnen niet laten er naar te zoeken, en we hebben nooit gezocht met deze leidende gedachte. We hebben nooit deze beteekenis der moraal gevolgd, dat alleen dat moreel is wat de bedoelingen van onzen leider helpt. Dat we dus steeds in ons zelven te zoeken hebben, wat moreel is, en nooit kunnen zeggen dat we het weten, dat het al vast staat. Daarvoor is maar één leidende macht, de innerlijke bevrediging. Het gevoel: nu doe ik wat de meester wil. ▫ Het verlangen naar voorspoed, naar weelde, welvaart, bloei heeft zich al van ouds als een uiterst moreel gevoel in mij voorgedaan. | |||||||||
maandag 13 maartKoude Noorderstorm en regen. Eergister at ik bij mijn neef Warmelo, den officier, en hoorde 's avonds een pianoconcert van Roll. Onder 't spelen zag ik, in 't gezicht van het meisje dat de bladen omsloeg, het gezicht van Sirius, als hij vraagt en ondervraagd wordt in den kring van sceptische geleerden, en dominees. Een rustig, liefdevol, weemoedig, hoopvol en vast vertrouwend vragende blik. Zoekend naar iets, dat hij zeker weet dat er is en goed kent. Als de deksel van een doos dien hij bezit. Al wat niet precies past wijst hij af. ▫ Een lichtfiguur met zijn bleek, fijn gezicht en donkerblonde kroon van haren. Zijn geneeskracht, die hemzelf onbeteekenend voorkomt. Als ter loops geneest hij. Toen ging ik naar Rotterdam. Ik had juist het boekje ‘Organisierung der Intelligenz’ ontvangen, en was verbaasd en verheugd, hoewel hij, Victor Hueber, mij vóór is. In Rotterdam repeteerde ik ‘het Poortje’ en vond het weer een allerplezierigst werk. Ook het verkeer met de jonge menschen tusschen 15 en 20. Ik logeerde bij P. en hoorde van hem dat het weinig gescheeld had of hij was mij komen helpen in mijn zaak. Juist ‘een kolfje naar zijn hand’ zei hij. Maar hij durft niet verhuizen om zijn vrouw. Het zou een uitkomst geweest zijn. | |||||||||
[pagina 1160]
| |||||||||
aant.
| |||||||||
donderdag 23 maartToen ik gister alleen naar mijn lezing ging dacht ik verstandelijk: als het leeg is, is 't mij goed. Maar ik wist, intuïtief, precies hoe 't zijn zou. ▫ Ik liep eerst de verkeerde zaal in, terwijl ik de menschen op straat haastig naar een verderop gelegen ingang zag stroomen. Die komen niet bij mij, dacht ik. En de zaal waar ik inging was geheel leeg. Dat paste mij best. Maar 't was de verkeerde. ▫ En voor de zaal waar ik spreken zou stond de straat vol menschen en was 't gedrang zóó groot dat ik er niet dóór kon. ▫ Ik moest hierdoor op eens mijn taktiek veranderen, veel meer populair spreken. Dat vond ik onaangenaam. Maar het was toch wel iets van beteekenis dat ik, met dit onderwerp, zooveel belangstelling wekte. ▫ Ik was niet tevreden over mezelf. Hoeveel mooier waren de avonden in Boston, in Frankfort. Toch was er veel bijval. | |||||||||
dinsdag 28 maartDe avond in Bloemendaal was mooier. Voor 't eerst had ik Truida onder mijn gehoor. En nu las ik ook mijn verzen goed. P. Tideman die mij vroeger zoo infaam beslikt en bespuwd heeft, als ‘Jan de Schenner’, eindigde nu zijn toespraak met ‘als van Eeden weerkomt zullen we hem op handen dragen’. ▫ Zijn karakter is zeer duidelijk. Hij is tegelijk fanatiek, energiek en week en serviel. Vroeger beheerschte Kloos hem, nu is 't Bolland. Hij moet iemand hebben waaraan hij zich onderwerpt, voor wie hij vechten kan. Mij is dat antipathiek, en zijn persoon beklemt mij. Zonder dat ik eenige oude veete voel. ▫ Het is merkwaardig dat hij nog tot een zekere positie is geklommen, nadat hij zich uit de Kloos-verwildering losrukte. | |||||||||
[pagina 1161]
| |||||||||
Ik las artikelen van Bolland. Ook dit is geen koninklijke maar een vasallengeest. Eerst Hartmann, nu Hegel. ▫ Vooral het dichterlijke mankeert den man. En dat is fataal waar hij juist meent de ‘gemoedelijke redelijkheid’ te vertegenwoordigen. Voor ‘gemoedelijkheid’ heeft hij absoluut geen middelen. Hij heeft alleen verstandelijke middelen. De opvoering van het Poortje was, zooals ik ook vooraf wist, hoogst genoegelijk en aardig. ▫ En gister kwam eindelijk de brief en chèque van Page. Alsofer niets gebeurd was. De beteekenis van de voorhistorische kunst, de grot-schilderingen, is deze dat ze de ontwikkelingslijn van het menschelijk geslacht aantoont, buiten invloed der omstandigheden. Die kunstenaars zijn de voorgangers der groote Egyptische, Assyrische, Grieksche, Chineesche en Japansche kunst. Zonder eenige noemenswaarde cultuur, zonder iets wat op een maatschappij leek vertoonde zich een meesterlijke kunstvaardigheid, waarbij de producten van veel hooger cultuur achterstaan. ▫ Die oerkunst is zeer beperkt, maar grootsch, forsch, geniaal. Een doorsnee Europeaan van heden kan niets maken wat er bij haalt. ▫ Dat deze hoog-artistieke eigenschappen dus een essentieel cultuurproduct zijn, is onwaar. Ze ontstonden in een uiterst primitief, nagenoeg geheel wild ras. Maar geen enkel barbarenras van onzen tijd vertoont die bizondere begaafdheid, dat nobele, forsche, geniale. ▫ Hier bespeuren we de werking van het in het ras optredende leven, van den rasgenius als het ware direct. ▫ Werkten de uiterlijke invloeden alléén, of overal gelijk, dan zou men een gelijksoortige kunstontwikkeling moeten zien, gelijk-op gaande met verhooging der kultuur, en men zou de begaafdheid der oermenschen terugvinden in primitieve en onbeschaafde menschen. ▫ Maar zoo is het niet. Een ontwikkelings-macht vertoont zich in sommige vertakkingen van ons geslacht bizonder sterk, openbaart zich in artistieke genialiteit, die al in de eerste tijden van ons bestaan als mensch, na dat van menschaap, in enkele groepen, op enkele plaatsen zich wonderbaar hoog openbaarde. Zoo hoog dat ze zelfs in onze cultuurtijd maar alleen door een élite, door enkele uitnemende individuen kan worden overtroffen. ▫ Een individu uit onzen tijd die uit oorspronkelijk talent een bison teekende als die in de grotten van Altamira, zou onmiddellijk als een genie worden beschouwd. De cultuur zou hem allerlei laten doen wat de oermensch niet kon, maar in geheel oorspronkelijke kracht behoefde hij niet meer te zijn dan de oermensch, om een genie te heeten. Van morgen sprak mij een jonge journalist aan, op straat in Amsterdam. Hij was lid van de S.D.P. en goed bekend met Gorter, Jet Holst, van der | |||||||||
[pagina 1162]
| |||||||||
aant.
| |||||||||
zaterdag 1 aprilEen lieflijke voorjaardag. Ik schreef gister een nieuw artikel voor Page, over de Lieve Nijland zaak. Een aardig hoofdstukje voor mijn biografie. Gister was ik met Truida in het Poortje. Toen ik thuis kwam las ik dat Valeton dood was, Henriette's man. ▫ Daarop verdiepte ik mij van morgen in dien ouden jongenstijd, en het was zoo aangrijpend. ▫ Het tegenkomen van mijn jonge zelf ontroerde mij diep. Het is mij alles nog of 't gisteren gebeurde. En toch zie ik nu de naieveteit van dien jongen zoo goed. Maar nu en dan ook ideeën die ik nu nog diep en juist vind. Ik kon daarin nooit dieper komen. Over woorden b.v. Over het immaterieele denken. ▫ Maar over mijn liefdeleven van toen kan ik niet spreken. Het roerde mij zoozeer. Donderdag deed ik een heerlijke rit te paard met Clara. Het deed mij goed. Ik voel bijna vaderlijk voor dat lieve, veelbelovende kind. | |||||||||
donderdag 6 aprilFataal weer, harde N.O. wind met 5o vorst. Hans is op de Lelie en mijn moeder logeert bij mij. Het gaat alles goddank vrij goed. Er zijn geen groote zorgen meer, en de stemming is goed. Ik was bij Henriette en kon in 't geheel niet vrijuit spreken. Ik zei weinig en zij was een bedroefde weduwe. Er kwam niets bizonders los. Het is onmogelijk iemand duidelijk te maken dat je haar verloren acht omdat ze is geworden als alle anderen. En er was niets in haar dat vat gaf voor die opmerking. Gister een bezoek van Dr. F. Fischer die mijn medewerking vroeg voor zijn weekblad. Ik was in twijfel, want ik blijf graag in mijn onafhankelijke positie. Maar het zou mogelijk zijn dat ik toch wat goeds deed, en hij beloofde me volkomen vrijheid. | |||||||||
[pagina 1163]
| |||||||||
dinsdag 11 aprilWeer een lange rijtocht met Hans en Clara. Maar ik had minder ‘nerve’ als de eerste maal, al merkte niemand het. Ik wil het toch doorzetten. Ik riskeer liever mijn nek te breken dan voor den tijd slap en bang te worden. Ik ben nu diep in de legende. Ik voel hoe het een groot werk kan worden. Grooter dan iets wat ik nog maakte. Omdat het de eerste vaste uitbeelding kan worden van transcendente waarheden der toekomst. Als mij de kracht maar wil bij blijven. Hoe langer hoe meer concentreert zich mijn levensvreugd in dat soort werk. Ik schrijf er niet veel meer aan dan een paar uren per dag. Maar het kan niet sneller gaan. Ik moet geheel frisch zijn. ▫ Het is een curieuze arbeid. Een geheel ongewone menging van fantasie en reëele schildering, van boeiende vertelsel spanning en diepe wijsgeerigheid. En juist dit behaagt me, voldoet me, dit wil ik volhouden, nog sterker maken. En toch een groote eenheid en structuur in het boek. Ik lees de Jeugd-herinneringen van Kugelgen, en Der Untergang des Niederländischen Volksliedes von Dr. Hermann Felix Wirth, een zeer goed boek. | |||||||||
zaterdag 15 aprilEergister een vietstocht door Zuid-Holland, Leiden, Noordwijk, den Haag. Harde, koude wind en zon. Ik voelde zeer gezond en opgewekt. Ik genoot zeer intensief het zonnige land, vooral tusschen Noordwijk en Rijnsburg. Ik at in den Haag met Betsy en Carry. Bij Jansje hoorde ik dat Martha, den dag dat ik er geweest was, des avonds veel geschreid had en geen thee had willen hebben. Wij hadden een prettige rustige wandeling gemaakt, in Noordwijk, nu zoowat een maand geleden. En ze vroeg nog of ik niet wou blijven. En toen ik weg was kwam bij haar het verdriet. Het roerde mij zeer. Gisteren hoorden we a capella muziek in de ronde Luthersche kerk. O de leelijke menschen, de afzichtelijke omgeving, het botte roomsche publiek. En Julia zong wat ze niet kan zingen. ▫ Diepenbrock's Stabat mater was mooi. | |||||||||
[pagina 1164]
| |||||||||
aant.
Een depressie is erger wanneer onze blik wijder is, en over 't graf heenziet. Want dan ziet men ook dáár luguberte. Dan is er ook in doodgaan geen verlichting. De angst voor het sombere strekt zich dan ook daarover uit. Dit ondervond ik van daag voor 't eerst. Een rit te paard met Hans in Haarlem. De bloemvelden aan den voet van 't duin in de zanderij, met het heldere water in 't midden. Prachtig. | |||||||||
zaterdag 22 aprilEen lieflijke aprildag. Gister avond hoorde ik Taubmann's Deutsche Messe, met Martha en Hans. Ieder vond het prachtig. Ook Martha, ook Valborg. ▫ Martha zei dat deze componist niet vroom is, maar alleen artistiek. De vroomheid denkt hij er zich maar bij, meende ze. ▫ Ik voelde diep-bedroefd, en als een uit verre eeuwen verdwaalde tusschen de menschen. ▫ De muziek was zeer nobel en goed. Maar het kon natuurlijk niet zijn wat Bach en Händel was. En er was toch ook weer niets in van het nieuwe. ▫ Truida interesseert deze muziek niet. Er is al genoeg, zegt ze. ▫ Maar muziek die nieuwe wijsheid bracht, zou haar ter dege interesseeren denk ik. ▫ Vroomheid en niets ontziende oprechtheid zijn voor de ziel als twee tangen, waartusschen ze geklemd zit, als hamer en aambeeld. ▫ In Taubmann's ‘Messe’ worden we eerst bang en somber gemaakt door de moeielijkheden van het rechte pad, en het onverbiddelijke laatste oordeel, - en dan op eenmaal gejuich omdat Jezus ons toch verlost heeft. ▫ Welk een spelletje, een comedie. Waartoe dient dat? Is dat de Almacht waardig? | |||||||||
[pagina 1165]
| |||||||||
Wij hoorden de eerste nachtegalen, en de lente is weer verrassend mooi. Maar te winderig en te droog. Daarbij het gevoel dat alles zoo snel voorbijgaat. Vandaag een treffende brief uit Wilmington van Vogels, over de hartelijkheid der Zuidelijke Amerikanen bij de ziekte en dood van hun dochtertje. Mrs Mac Rae noemt hij een heilige. De Boer en zijn vrouw zijn er nu ook. Nu wordt het wel een vaste kern. Juist die liefderijke warmte maakt het mogelijk. ▫ Ik overpeins of daarvan niet nog meer partij is te trekken. | |||||||||
dinsdag 25 aprilDichterlijk zien der dingen is het verstaan hunner beteekenis. Het karakter verstaan van dieren, van landschappen, van voorwerpen en machines noemt men dichterlijk. Men stelt de dingen voor als personen, die denken en handelen. Dat is onwaar, maar toch is het een poging tot dieper waarheid. Men stelt b.v. een locomotief voor als een levend, gevoelend wezen, een trotsch, sterk dier. Dat heet dichterlijk en onwaar. Maar is die fysionomie van een locomotief niet de expressie van het karakter dat hem schiep? Ons gelaat duidt ons karakter aan, maar alle dingen zijn aangezichten en beteekenen een leven dat ze schiep, waarvan ze de expressie zijn. Dat doet de dichter zoo zien en spreken. | |||||||||
woensdag 3 meiNicolassee. Het is een heerlijke Meidag, en ik heb spijt hier in Berlijn te zitten, nu het misschien thuis zoo heerlijk is. Ik heb hier min of meer saaie herinneringen aan. Vooral aan dit huis. Maar de Gutkinds waren lief als immer, en de afwezigheid van zorg, en afleiding, de andere omgeving doet toch goed. | |||||||||
vrijdag 5 meiDe dag in Berlijn was weemoedig en somber. En toch wist ik dat dit geen tegenspoed beduidde. En zoo ging het ook. ▫ Ik wandelde door den Tiergarten en zag de zomersche menigte en 't lichte groen. Berlijn was pijnlijk, maar de menschen minder dan in Holland. ▫ De ‘vredes-conferentie’ met Else Otten en Jadassohn slaagde, in 't Romanische Café. ▫ Ik | |||||||||
[pagina 1166]
| |||||||||
aant.
Gisteren was de dag heerlijk, hoewel ik niet tot schrijven kon komen. Ik wandelde met de Gutkinds en had een heerlijk zwembad in de koele Wannsee. Het was warm. ▫ 's Avonds bezoek van Bellachini - den Zauberkünstler - voordrager-theateragent. Dikke, typische Berlijner. Maar de vooruitzichten voor mijn tooneelstukken zijn mooi. Hij had hun waarde gevonden zonder te weten dat ze van mij waren. Juist van de in Holland zoozeer verachte ‘Zendeling’. Daarna bij Julia Culp gesoupeerd. Het is toch een ruwe, grove persoon. Haar moeder een niet sympathieke vrouw. Juul is hartelijk voor me, maar ik hoor er toch niet. Vandaag helaas! weer bericht dat Paul ongesteld is. | |||||||||
maandag 8 meiDresden. Ik ben nu sints Zaterdag hier en het zijn mooie, half-weemoedige dagen. Weemoedig door het zien van den goeden Paul, die er weer zoo slecht uitziet, en bijna iederen medicus terstond als phthisicus zou voorkomen. De uiterlijke verschijnselen zijn er, in 't oog vallend. En toch acht ik het niet zeker. Hij heeft er meer zoo uitgezien. Het onderzoek geeft nog geen stellig resultaat. Maar hij is zoo goedig, en wij hebben het altijd zoo prettig samen. Gisteren wandelden wij van Gross Sedlitz naar Pirna, door de lichte, groene Mei. Vandaag waren we in de heerlijk geurige zomertuin. de Botanischer Garten. ▫ Van middag aten we bij Wiecke en ik had een mooi lang gesprek met den edelen man. Ik voel mij innig met hem bevriend. ▫ Van avond nam ik Ella mee naar het Fischerhaus, en gaf haar daar een maaltijd. Het was een prachtige zoele Mei-avond, de seringen geurden en de maan scheen. ▫ Het komt mij voor alsof ik in jaren niet zulk een mooi lenteseizoen zag. Of ben ik de vorigen door mijn beslommeringen vergeten? Of zijn ze in Holland niet zoo mooi geweest? Ik droomde helder en innig van mijn lieve vrouw. Ik ben nu gerust en verkwikt. Over een week hooren wij de nachtegalen weer samen. | |||||||||
[pagina 1167]
| |||||||||
dinsdag 9 meiMuziek veredelt niet, maar goede muziek komt alleen uit een edelen geest. ▫ De beste muziek kan geen booswicht bekeeren, noch ons van zwakheden terug houden. Maar niemand kan Bach of Beethoven verstaan die niet van nature met een edelen geest begaafd is. ▫ Al naar onze stemming hooger of lager is, produceeren of waardeeren wij ook muziek van edeler gehalte. ▫ Het gehalte van Gounod's en Verdi's muziek, ook Mascagni's is minder edel dan dat van Wagner's of Berlioz' muziek. Maar geen enkele maat van Wagner heeft weer den adel van Bach of Mozart of Beethoven. ▫ Dit is absoluut onbewijsbaar. Men voelt het, of niet. ▫ In die zaken is ook geen oefening mogelijk. Men kan zich oefenen in het goed hooren, in het onderscheiden van accoorden, het ontleden van harmonieën/ in compositieleer, in techniek. ▫ Maar niemand zal door oefening den adel van Beethoven leeren verkiezen boven Chopin of Liszt. Daartoe behoort een aangeboren, onverkrijgbare karakter-adel. ▫ Men kan zijn gansche leven zich in muziek verdiepen, leven en opgaan in muziek en toch nooit hooren dat Bach edeler muziek gaf dan Gounod. ▫ Doch de meest ongeoefende hoort het onmiddellijk. Hij voelt in een verhevener sfeer te zijn. Doch hij kan dit niemand duidelijk maken, laat staan bewijzen. Een geringe wijziging van rhythmus maakt een edele melodie banaal. ▫ Wagner's muziek heeft de pretensie van een cultuurmacht te zijn. ▫ Maar muziek is nooit cultuur-macht, alleen cultuur-uiting. ▫ Juist die pretensie maakt Wagner's muziek gevaarlijk, ontaardend. Ze sleept mee, verdooft, bedwelmt, en pretendeert te veredelen en te verheffen. ▫ Want inferieure muziek kan wel neerhalen en verslappen. ▫ De meeste menschen hebben zoowel smaak voor het inferieure als voor het betere. Gestadig goede muziek te hooren zal hen wel niet sterker en edeler maken, maar toch afkeerig maken van inferieure muziek. Gestadig slechte muziek te hooren, vooral bij een klein verschil/ zal hen daarentegen verslappen. | |||||||||
woensdag 10 mei‘Ich will den Kreuzstab gerne tragen’ raadde mevrouw P. mij te bedenken. Maar hoe, wanneer wij anderen zien dragen, dat het ons hart verscheurt? ▫ Neen, wat ik nu voel noodig te hebben is vergevingsgezindheid. Ik zal mijn best doen te vergeven. Te vergeven dat men den onschuldige schuldig laat worden, dat de zachtmoedige lijden en dulden moet. ▫ On- | |||||||||
[pagina 1168]
| |||||||||
langs dacht ik: ‘wat heb ik in lange niet geschreid’. Want ik schreide toch vroeger zoo nu en dan, en dan deed me dat goed. ▫ Toen kwamen eergisteren de eerste tranen, en nu moet ik den ganschen dag schreien. ▫ Ik was met Paul vandaag in het Sanatorium te Coswig. Zijn beide longen zijn aangedaan. Hij is in ziekte nog even roerend als toen hij drie jaar was en al zijn leelijke woordjes zei, kampend tegen pijn en ademnood. Of later toen hij weer long ontsteking had en twee dikke tranen langs zijn gezicht rolden, stil, toen hij het hoorde. ▫ Zoo is hij ook nu, nu zijn ijver, en zijn werk weer moet afgebroken worden. Nu hij niet naar den doctor durfde gaan uit vrees dat die hem van zijn werk zou afhalen. ▫ Ik ben al mijn geld weer kwijt want het sanatorium is duur en ik betaalde een maand vooruit. Er was een voldoening in dit weggeven van mijn geld, ondanks mijn hachelijke positie. ▫ Als Paul ziek is dan heb ik het gevoel: ‘was ik 't maar zelf!’ | |||||||||
13 meiNikolassee. Verlangend naar huis. ▫ ‘De Promethiden’ in dezen titel is al het nieuwe drama begrepen, dat volgt op ‘Griekin in ballingschap.’ ▫ Onze tijd is de tijd der zelf-erkenning, en des opstands. ▫ Dat werk zal ik weer in verzen schrijven. ▫ De Koninklijken zijn Promethiden. De erkennenden en opstandigen. | |||||||||
zondag 14 meiWarm zomerweer. Ik zwom in het familiënbad. Mannen en vrouwen dooreen. Hoe zou mijn lieve, kuische vrouw er geërgerd worden. Want het is alles behalve natuurlijke onschuld. Voor de meesten die er komen moet het een schadelijke prikkel zijn. Toen ik Paul kuste tot afscheid zei hij ‘ik dank je wel’ en dat verscheurde mijn hart. Gisteren in Berlijn verstandhouding gebracht tusschen mijn twee agen- | |||||||||
[pagina 1169]
| |||||||||
ten. Daardoor opgewekt en gerustgesteld. Beiden zijn fatsoenlijke lui. En Winkelman-Bellachini is bovendien een schrandere teaterkenner. Maar Else is verloren. Haar booze geest, Frau Siegfried, is haar de baas. 's Avonds met de Gutkinds bij Rheingold. Bowl gedronken. Ik was vroolijker dan sints lang. Maar op deze reis is Wiecke de kostbaarste vondst. Dit lijkt nog 't meest op een ‘vriend’. Ook Ella was geen teleurstelling. Dresden is nu vol van teedere gemoeds-herinneringen, die hoe smartelijk ook een verblijf kunnen heiligen. Wiecke, Ella, Paul. ▫ Alleen wat 't hart vindt, dat heeft waarde. | |||||||||
maandag 15 meiRegen. Gister in de volksherrie om de Wannsee gebaad. Ik werd het zoo moede dat ik van de Gutkinds wegliep en alleen door de mooie bosschen dwaalde. Toen werd het beter. 's Avonds bij de Gutkinds lang gepraat bij het klaterende fonteintje in den warmen avond. Over het ‘Ik’ en de tijd. Vandaag verlang ik zoo heftig naar huis, dat ik zeker niet langer blijf dan morgen, al kom ik van daag nog niet met de zaken klaar. | |||||||||
woensdag 17 meiIk ben thuis in het mooie, weelderig groene Walden. Door regen en warmte is het een bloemenhof. Veronica en meidoorn en seringen en gouden regen. ▫ Het is hier goed, en nu moet ik ijverig aan 't werk. Ik ben nog ongerust over Paul, omdat ik nu zooveel verder van hem weg ben. Arme, lieve jongen. Het is hier nu heerlijk weer bij de lieve vrouw en kindertjes in de mooie Meimaand. | |||||||||
[pagina 1170]
| |||||||||
zondag 21 meiAls ik mijn eigen werk overlees moet ik veel schreien. Ik leef onder zoo zwaren druk. Mijn arme jongen gevaarlijk ziek. En de afschuwelijke geldzorgen. Hoe kan ik nu zóó werken? ▫ Hoe lang moet men een heldendaad bezuren. Het oogenblik van de daad is zoet - maar de lange, kwellende naweeën. | |||||||||
woensdag 24 meiMr en Mrs Cole zijn hier. Ik doe viets-tochtjes met den ouden heer, en wij corrigeeren samen, mrs Cole en ik, de herdruk van haar Kleine Johannes vertaling. Zij is fijn en sympathiek, een gedistingueerde verschijning, en zij heeft een merkwaardig literair talent. Haar vertaling is zeker de mooiste die bestaat. Maar mijn depressie is nog even erg, ondanks de mooie mei. En uit Duitschland hoor ik weer niets. | |||||||||
zaterdag 27 meiWarm, zomerweer. Het is weer zulk een fatale tijd dat ik wacht, in spanning, met dreigende onheilen en mogelijke uitkomst en dat er niets gebeurt. De post brengt niets en alles zwijgt. ▫ Eergister had ik een paar goede uren, toen wandelde ik met Clara Stuten in den Haarlemmer hout. En ik sprak over het diepste wat ik in mij had en kon dat doen met dat jonge, diepzinnige kind. Een diepzinnig kind is een heerlijke vondst. Gister een gesprek met mr en mrs Cole in den tuin van Beeresteyn. Ook dat was eenige verlichting. Ik schreef over de Lukas tentoonstelling en Heyenbrock. Ella Dusil schreef een wanhopende brief. En ik kan niets doen. | |||||||||
[pagina 1171]
| |||||||||
indruk. Ik vond de zoogenaamde ‘humor’ in 't geheel niet aardig, en voortdurend ergerlijk. Wie ernstige muziek verstaat kan deze verbinding niet dragelijk vinden. ▫ Alleen bij 't voorspel van de derde acte, bij gesloten doek, had ik rust. En ik verschrok onaangenaam toen ik het gordijn weer zag bewegen. Wat deze goede muziek zegt is heel iets anders en staat verre boven de kinderachtige fantasieën die Wagner er aan verbindt. Hij begrijpt zijn eigen muziek niet. Het einde van de eerste acte, en het nachttooneel in de tweede zijn bovendien kakophonieën. Het derde en vierde bedrijf begon ik een beetje aardiger te vinden. Maar als opera. ▫ En die truc van het gestolen lied hoort thuis in een stukje als ‘Het Sonnet’ maar niet in een meesterwerk. | |||||||||
dinsdag 30 meiWinderig, droog en warm. De Mei-schoonheid gaat voorbij, het loof wordt donker, de meidoorns en appelboomen strooien hun bloesemsneeuw, de seringen zien bruin. De kastanjebloesems zetten vrucht. ▫ Ik ben even somber, maar meer geresigneerd. Mijn geld raakt op, en ik zie geen uitkomst. Ik kan nu niets meer doen als werken en afwachten. ▫ De Cole's zijn lief en hartelijk. Ze boden aan mij te steunen, maar dat kunnen ze toch niet. Mevr. V. bood me een huisje aan te Bergen. Als ik geld kan krijgen ga ik er 14 dagen heen. | |||||||||
zondag 4 juniEen tooverachtig mooie maannacht, zoel, doodstil. We zaten tot half elf buiten. Zulk een dag en nacht herinner ik me hier niet. Warm, hoogzomer, vochtig en stil. ▫ Gisteren was ik met de Cole's in Haarlem, bij mijn moeder en we reden naar Brederode, als van ouds. Vandaag was mijn neef Willem v. Warmelo met zijn heele gezin bij me. | |||||||||
donderdag 8 juniGister avond had ik weer een uitbarsting zooals ik er voor twee jaren een had in het kleine huisje. Maar deze was erger. Want ook mijn spanning en somberheid waren erger. Des avonds was mijn lieve vrouw bezig een nieuwe bloeze aan te passen, en het irriteerde mij al dat ze daarmee zoo laat | |||||||||
[pagina 1172]
| |||||||||
en zoo lang bezig was. Toen zei ze dat de kleur haar niet goed stond en dat het mijn schuld was dat ze hem genomen had. Ik had het gewild, zeide ze. Dat hinderde mij nog meer/ ik rukte haar de bloeze uit de handen, en zei haar nu op te houden met passen. Toen zeide ze: ‘moet het nu stuk?’ want ik deed het ruw. ‘Ja het moet stuk’ zei ik, toen scheurde ik de bloeze in stukken. Toen vielen we elkaar in de armen en zeiden geen woord meer. Het vreemde was dat ik na deze uitbarsting terstond insliep en den ganschen nacht dóórsliep. Ook waren mijn droomen aangenaam. ▫ Maar de depressie van van daag is verschrikkelijk. Ik schaam mij om de gescheurde bloeze, en toch voel ik iets als satisfactie. Ik denk zooals een moordenaar aan zijn slachtoffer denkt. ▫ Ik heb geen moed meer en geen hoop. Er komen geen berichten, noch van Paul, noch uit Berlijn, noch uit Amerika. Ik voel alsof ik het zal moeten opgeven. Ik heb mijn best gedaan, maar men laat mij alleen, en ik ben aan 't eind van mijn energie. ▫ Ik zie niet hoe ik dit jaar rondkom. Ik moet Paul's sanatorium weer betalen, de rente in Juli, en dan nog mijn huishouden, en Martha - en ik heb niets meer te wachten. Walden levert nog altijd verlies op, dat geloof ik zeker. En degenen die ik er bij riep om advies en hulp, blijven weg. ▫ Ik ga nu naar Bergen, maar dat is maar uitstel van executie. Ik kan mij daar een paar weken verschuilen, maar dan moet ik weer terug. ▫ Natuurlijk komt er wel eens uitredding, maar dan te laat, zooals dat meestal gaat. ▫ Daarbij heb ik hooi-katarrh, en lees ik Dostoievsky en zag ik gisteren bij ongeluk de Koningin. | |||||||||
vrijdag 9 juniGeld-zorgen heeten triviaal, nagenoeg iedereen heeft ze, op eenige duizenden na. Maar ze vormen eigenlijk het diep menschelijke leed. De wereldsmart, voor wie hun beteekenis voelt. Want ze beteekenen gebrek aan hulp, gebrek aan verstandhouding, gebrek aan eenheid, gebrek aan rechtvaardigheid onder de menschen. ▫ Ik had geen geldzorgen en leefde en schreef en genoot het leven soms intensief. Ik leed liefdesmarten, en smarten van miskenning, en om de leelijkheid der menschen. Nu lijd ik veel zwaarder, onvergelijkelijk zwaarder, hoewel ik het zeker minder verdien dan vroeger. Ik lees ‘l'Idiot’ maar vind het veel te gerekt, niet forsch van structuur. | |||||||||
[pagina 1173]
| |||||||||
duinlandschap. Veel licht, en die eigenaardige stilte der zeedorpen, met het kleine geluid van kinderstemmen. Het helm suist. Ik voel verkwikt, na het diepe lijden. Ik droomde van Paul en van Lady Welby. Hij was vroolijk en hersteld. Ik voel dat zooiets als dit toch het slot van mijn leven moet vormen. Een klein huisje en groote eenzaamheid en uitsluitend studie en schrijfwerk. ▫ Maar nu al? Zou het gelukken? ▫ Ik heb behoefte aan die rustige gemoedsstemming, die geen gejaagdheid kent en geen haast. Alleen dan ontwikkelen zich de beste werken. ▫ Het opjagen van Amerika, en vooral dat van Else, was verderfelijk en verfoeielijk. De beteekenis van de tegenwoordige mensch- en maatschappij toestand is het voorbereiden van een veilig en beschut milieu, waarin de hoogste menschenvorm zich kan ontwikkelen. Daarvoor zwoegen en lijden nu de millioenen. Ze zijn bezig, zonder 't zelf te weten, een overvloeds-toestand te scheppen, waarin een weerstandsloos wezen, alleen sterk door samenhang, zich tot hoogste vergeestelijking kan ontwikkelen. Dan eerst volgt de Siderische geboorte. Dan eerst vergeestelijkt zich de wereld, dan wordt de laatste mensch het eerste magische sterre-wezen. Ik twijfel nog, waaraan ik hier werken zal. Ik voelde verzen komen, en ook het nieuwe drama. De legende vordert zoo langsaam. ▫ Wachten nu! Eerst geduld en innerlijke rust. Maar iedere winst vasthouden. Niet meer terugzinken. De goede God laten zorgen, en niet bevreesd zijn. Ik was goed, totdat ik voor een raam, vis à vis ons huisje, Herman Gorter zag zitten, met zijn vrouw. Toen was opeens alles voor mij bedorven. ▫ Mevrouw V. had onze aankomst juist zoo aardig en prettig gemaakt als ik dat hoopte. Er waren overal bloemen, er was om alles gedacht, er stond thee en lekkers klaar. Juist die attentie die ik zoo waardeer. | |||||||||
zondag 11 juniBergen. Zonnig, koel. ▫ Droeve nacht, droeve morgen. Ik heb gebaad in een frissche woeste zee, en mij gekoesterd in de zonnige duinen. ▫ Het is hier bar, maar groot. Groote, rustig-makende indrukken. ▫ Wonderbare stilte. Daarin het geluid van de sterntjes: ‘Krie-êêch’ en de wulpen. En van die enkele, fijne verwaaide vogelstemmetjes. | |||||||||
[pagina 1174]
| |||||||||
aant.
Truida en ik deden een mooie avondwandeling van Bergen. Sterk, heerlijk physiek leven. | |||||||||
zondag 18 juniHarde, zoele W. wind. Gister deden wij een wandeling door de z.g. verbrande pan. Nooit heb ik de duinen zóó mooi gevonden. Het groen was zoo frisch en geurig. Het was er zoo grootsch en eenzaam, en toch bekoorlijk. En er waren zooveel vogels, meeuwen, wulpen, ik zag een arend, en vond een leeuwerikkennest. Het leek mij mooier dan wat ik mij uit mijn jeugd van duinen herinnerde. Er bloeiden ook vele rozen, gele en rose. Vrijdag waren we in Alkmaar, op de kaasmarkt, en het was weer het schilderachtige, zonnige stadje, met het schaduwachtige grachtje, de oude gebouwtjes, de gezellige bedrijvigheid en de witte dragers en de oranje kazen, - en de vreemdelingen die het kwamen bekijken. Een echte zomerdag. Met mijn schrijven in de Samenleving is het alweer uit. Het blad staakt en bovendien kon de redacteur weer niet beletten dat ze mij er in uitscholden. Ik vond het een oogenblik beroerd, maar het duurde kort. Een lieve brief van Hans, die verliefd is. | |||||||||
dinsdag 20 juniGister morgen zoo warm en mooi, dat Truida mee in zee ging. Mijn moeder is hier. Zondag zag ik de groote boschaanplanting in de Schoorlsche duinen met V. ▫ Vandaag regen. Als de menschheid iets wil bereiken dan is er geen gebrek aan geld en moed. De menschen zijn laf en geldgierig. Maar de menschheid wil vliegen en nu zijn er geen offers aan bloed en geld te veel. Honderden wagen hun leven en honderdduizenden worden aan geld gegeven. Het is duidelijk dat hier een groote aandrift werkt. En ook dat er een goede reden moet zijn waarom b.v. echt-socialistische bewegingen eenvoudig niet vooruitkomen. Als de menschheid 't wilde en de tijd rijp was, dan zou geen tegenstand hen kunnen verhinderen. | |||||||||
[pagina 1175]
| |||||||||
woensdag 21 juniGisteren aten wij met mijn oude moeder in 't badhotel. Zij keek recht in de zon en het zonnelicht scheen in haar lichtgrijze, oude oogen, met de arcus senilis. De gloed die mij verblindde kon ze makkelijk verdragen en ze zag het licht gebroken in de spectraal-kleuren, rose kringen, en rood licht zag ze om de zon, veelkleurige stralen. | |||||||||
donderdag 22 juniHarde wind. Gister kwam ongemerkt de schaduw weer. Twijfel aan mijn krachten. Mijn werk bevredigde mij niet. Het vreemde gevoel van geen abstracties meer te kunnen volgen, en door mijn talent verlaten te worden. Soms denk ik dat ik weer alleen het woord moet volgen in zijn schoonheid. Zooals toen ik de Broeders schreef. Ik las het boek van Lady Welby. Ik voelde mij physiek volkomen gezond, maar ik moet actief kunnen zijn, ik moet veel werken. En als ik voel niet in de goede richting te gaan word ik terstond gedeprimeerd. ▫ Een wonderlijke combinatie van mijzelf niets te gevoelen, al mijn fouten en zwakten voortdurend te bedenken - en tevens het besef van bittere miskenning, daar ik toch altijd waarachtig en eerlijk gewerkt heb. ▫ Zelfs de droomen waren slecht. Over krankzinnigen, en een gesticht. En over een dag of acht moet ik weer weg van hier. Hier, waar ik toch bijna weer de oude glorie voelde. Ik ontving Lady Welby's boek en las het achter elkaar uit. | |||||||||
zondag 25 juniSteeds stormachtig. ▫ Ik ging gisteren naar het vliegkamp, hoewel mijn sombere stemming niet beter was. Ik zag niets en mijn geld was verspild. Ik merkte alleen op het type van den franschen aviateur, het rassige, dat uniek fransch is. ▫ Ik vietste naar Walden, en 's avonds van Alkmaar naar Bergen. De geldzorgen worden langsamerhand acuut. ▫ Mijn innerlijk leed wordt zoo intensief dat het zich schijnt te concentreeren. Het wacht: ‘'t Verlossingswerk der heil'ge rythmen.’ | |||||||||
[pagina 1176]
| |||||||||
maandag 26 juniSlecht weer, regen en wind. ‘Nunc me jubet fortuna expeditius philosophari’. ▫ Ik werkte gisteravond aan de Legende en voelde nu zekerheid. Dit boek wordt nu zoo afgewerkt in drie afdeelingen. I de ouders met de zuigeling II de jongen in zijn beproevingen en zijn extazen III de zoekende man onder de menschen. Als dat werk af is dan zoek ik het strengere, eenvoudigere, minder bonte. Eén enkele situatie, één subject. De man die zijn gezin offert aan de menschheid. Gezin of maatschappij. En dat zoo mogelijk zonder afdalingen en trivialiteiten. De Génestet was een lieve, goede man wien het maar aan een krachtige literaire omgeving ontbroken heeft, om een groot dichter te worden. Hij was zoo ernstig en eerlijk. | |||||||||
dinsdag 27 juniGuur, grijs, koud. ▫ Martha schreef mij, over de wreede tragedies in haar leven, haar misverstanden met Paul. Daarbij gebruikte zij deze uitdrukkingen: ‘Ik ben absoluut sceptisch, kritisch en pessimistisch van aard.’ En daarin voelde ik de rechtvaardiging van onze scheiding. Maar toch, zij is daarbij absoluut eerlijk. En hoe had zij dan zich anders kunnen voordoen dan ze was? Wie zal hier nog van ‘schuld’ praten? Juist omdat ze edel en oprecht is, moest ze sceptisch en kritisch zijn en pessimistisch. Dat was haar ware aard, en die kon ze toch niet veranderen? Een zware bui van depressie. ▫ Gewandeld met Truida en Mary Mauve in Bergen binnen. ▫ Wonderlijk is dan het telkens oplichten van intensief geluk, door de vreeselijkste zielepijn. Dat geluk is de gewone levensvreugde, die van vroeger. Maar het schijnt zoo intensief heerlijk, door het contrast, door de rust na het lijden. Martha schreef dat ze aldoor denken moest aan het vers ‘van dat hart’ het was zoo wáár, zei ze. ▫ Ik moest lang denken eer ik wist wat ze bedoelde. Nu weet ik het. Maar het is in geen vijf en twintig jaar bij ons ter sprake geweest. Het is een vlaamsch vers van een wreede heks die haren minnaar vraagt breng mij terstond
het hart uwer moeder voor mijn hond
| |||||||||
[pagina 1177]
| |||||||||
de minnaar gaat en doodt zijn moeder en neemt haar hart en wil het naar zijn geliefde dragen. Dan struikelt hij en valt en dan vangt het hart te spreken aan Het hart ving dus te spreken aan:
‘Zeg jongen, hebt ge u zeer gedaan?’
Ik moet schreien bij 't herdenken. | |||||||||
donderdag 29 juni't Zelfde gure, winderige weer. ▫ Het wezenlijke mijner depressies is het vergeten van de onvergankelijkheid van mijn voorbijgegaan leven. ▫ Het lijkt dan, in die somberheid, of de stemming van het oogenblik, en de soms verwarde, soms lugubere of leelijke toestanden van mijn geest, mijn geheele wezen uitmaken. En of ik, niets meer en beter te wachten hebbend, ook tot niets gereduceerd zal zijn. Dan vergeet ik, en kan ik niet voelen, dat ik nog ben alles wat ik geweest ben. Dat mijn leven een gebouw is, door den tijd gebouwd in het tijdelooze. Ik ben altijd geneigd geweest dengene die mij aanvalt gelijk te geven. ▫ Daardoor heb ik geweldig geleden, en veel kwaad gesticht. ▫ Nu doe ik dat niet meer zoozeer, of liever ik herstel mij veel eerder. Maar het kost steeds nog hevige pijn. ▫ Dit naar aanleiding van een vrij scherpe correspondentie met Fischer van de Samenleving. | |||||||||
vrijdag 30 juniStorm, slecht weer. ▫ Morgen naar huis. Na de eerste dagen van verkwikking is het weer slechter met mij gegaan. Nu is het mij 'tzelfde om weer te vertrekken. Physiek voel ik mij sterk en goed. En ik voel de mogelijkheid van een gelukkig en werksaam voortleven in me. Maar ik weet niet hoe die mogelijkheid te bereiken. Van morgen dacht ik aan het scheppen van een serie groote standaardfiguren. Een reeks korte, sobere drama's, van zeer eenvoudige structuur en zeer zuivere taal. Elk met een hoofdfiguur, man of vrouw, kenmerkend | |||||||||
[pagina 1178]
| |||||||||
voor onzen tijd. De Promethiden. ▫ Ik voel stellig, dat alleen de zekerheid van het maken van goed, groot werk mij rust en levensvreugd geven kan. ▫ De Promethiden zijn allen door een Godheid gewijd. Hun afstamming dwingt hen. Bij elke figuur herhaalt zich deze wijding, deze dwang. Ze worden gewaarschuwd en kunnen hun roeping niet weerstaan. ▫ Alle drama-figuren die ik in me voelde behooren er toe. De Griekin in Ballingschap is er een. ▫ IJsbrand is er een. ▫ Lord Rodolph is er een. Maar nu bind ik ze allen door deze groote gedachte. Ze zijn allen kinderen van den opstandigen, den nieuwen mensch, en moeten hun afkomst toonen. ▫ Ze zijn allen in andere levens-omgeving en moeten daarin hun ras handhaven. Elk in zijn sfeer. ▫ Zij moeten de wereld veroveren. In elk is hetzelfde conflict tusschen de triviale wereld en hun goddelijke afkomst en roeping. | |||||||||
woensdag 5 juliHet gaat goed. Het is zomer. Ik ben actief. Het voorlaatste artikel voor Page schreef ik af. Nu nog het laatste. Dan schrijf ik, nu zonder tusschenwerk, de legende af. Is die klaar, dan schrijf ik aan het boek voor Holland, de dichterkoning - tenzij een der drama's komt. Die gaan dan vóór. | |||||||||
vrijdag 7 juliZomerhitte. ▫ Gisteravond in den luwen nacht naar huis loopend, 12 uur, hoorde ik de volgende namen der Promethiden.
Ik zag ze nu ineens heel anders. Als oerfiguren, giganten, die zich in 't nieuwe menschenleven indringen. Sommigen openlijk en geforceerd, anderen heimelijk en ter sluiks, elk naar zijn aard. Ik was in Haarlem bij mijn moeder en hoorde de banale orkestmuziek die mij vroeger zooveel stemming kon geven. Nu was daar niets meer van. | |||||||||
[pagina 1179]
| |||||||||
Ik merkte alleen het triviale en banale. Roll speelde Mozart. Het was een goede avond. Ik lees Borel over China. Hij is een onbeholpen, kinderlijk schrijver, soms kinderachtig, maar aardig en gevoelig. En hij heeft het best mogelijke materiaal. Een grootscher onderwerp om over te schrijven is moeielijk te vinden. Het oude Peking, de eenige nog bestaande stad van Antieke grootheid. | |||||||||
maandag 10 juliZaterdag fietste ik met mijn lieve vrouw naar Loosdrecht en zwom daar in het heldere meer, het water was lauw en woelig, want het was winderig en zonnig. Gisteren spoorde ik naar den Haag, om deel te nemen aan het jaarfeest der Zweedsch-Hollandsche vereeniging. Mevrouw Boon had mij er telegrafisch geld voor gestuurd. Maar ik was zoo neerslachtig dat ik weer wegliep, toen zij er om drie uur niet was, en met een eerstvolgenden trein weer naar Bussum ging. Ik tobde veel over geld. Maar ik wenschte deze somberheid te behouden. Die is beter voor me. Ik las het Boeddhistische tijdschrift. Violent tegen 't Christendom. Complimenteus tegen Japan. Mijn oude vriend Anagarika Darmapala. De eenige zenuwzwakte die met de ouderdom vermindert is de verlegenheid, bedremmeldheid voor menschen. Alle andere worden erger, zooals b.v. spoorkoorts, duizeligheid bij steilten, en alle physieke vreesachtigheid, ook zwaartillendheid, ongerustheid, hypochondrie. | |||||||||
vrijdag 14 juliIk wandelde vandaag met Clara Stuten door de korenvelden en bosschen en de hei. We bezochten Valborg Isaachsen in haar hut. ▫ Clara was spraaksaam en vertelde me van haar ‘weten boven den tijd’ van waaruit ze al het vergankelijke als onwerkelijk zag, en als symbool van het werkelijke. En hoe ze de gewoonte had dit weten vast te houden door zich een teekentje | |||||||||
[pagina 1180]
| |||||||||
aant.
Ik schrijf het slot-hoofdstuk van het Amerikaansche boekje voor Page. | |||||||||
zaterdag 15 juliMijn leven is gestadig geduld-oefenen in diep lijden. Soms, als de druk der zorgen even vermindert, komt wat van de oude vroolijkheid boven. Ik kan geregeld werken, en dat houdt mij in evenwicht. De dagen zijn stil en vliegen snel. De post brengt weer niets. ▫ Elken morgen is Truida in 't bosch met de twee kindertjes, onder de dennen. Soms ga ik ze daar halen. ▫ Na 't eten gaan we met Hugo naar de kippen en de varkens. En dan spuit ik met hem de rozen. Ik las over 't proces van Lord Russell, en zijn terechtstelling. Hij verwachtte niet dat de executie meer pijn zou doen dan het trekken van een kies. ▫ Waarschijnlijk had hij gelijk. Want pijn is het krampachtig de aandacht in zich willen concentreeren van een lichaamsdeel. Het individueel willen strijden van een deel van 't geheel, en daarom, zooals Bergson zegt, altijd vruchteloos. Bij een simultaan doorsnijden van alle gevoelszenuwen is zulk een concentratie heel onwaarschijnlijk. Wel zullen allerzonderlingste gewaarwordingen optreden, klein en groot voelen, enz. Ik denk nog vaak aan de papagaaien-kuif. Er is iets Japansch of Orientaalsch in de subtiele beeldspraak. | |||||||||
[pagina 1181]
| |||||||||
hoofdstuk voor Page is bijna af. ▫ Soms zie ik even alles wat lichter, en dan is 't zeer gelukkig. Dat is dan maar zeer kort en vluchtig. Het was ook zoo in mijn eerste huwelijkstijd in 1886. Maar toen had ik hoegenaamd geen zorgen. ▫ Soms bereid ik me voor op een nieuwe katastrofe, - soms denk ik dat ik mijn laatste definitieve levens verandering te gemoet ga. Dat die uit deze diepe duisternis op zal komen. ▫ Soms denk ik: had ik maar een vriend, in de buurt, waarmee ik spreken kon. Ik heb mijn lieve vrouw, en af en toe een bezoekje van dezen of genen. Maar toch heb ik zeer weinig geestelijk verkeer. Geen enkele man. Ik denk hoe prettig het zou zijn met Gutkind of Wiecke in één plaats te wonen, en 's avonds gezelligheid te hebben. ▫ Soms ook denk ik, ik moet nog veel eenzamer zijn. | |||||||||
woensdag 19 juliMijn moeder was hier acht dagen, vertrok heden weer. Ik hoop dat zij 't genoten heeft, ondanks mijn groote somberheid en stilheid. ▫ Vandaag zwom ik in Naarden, het was weer een zomerdag. De schaduw was zeer donker van daag, ook door slechte berichten van Paul. ▫ Ik moet hem gaan halen, en dat is verschrikkelijk, omdat het is alsof ik er de energie toe mis. Ik ben er te neerslachtig voor, en toch moet ik. Ik kan alleen nog maar schrijven, lezen en wandelen. ▫ Mijn somberheid is zoo vreeselijk, juist omdat mijn vitaliteit en levenslust zoo sterk zijn. En ook omdat ik het roepingsgevoel zoo sterk heb. Het is alsof ik op scherpe messen loop en moet doorloopen tegen de pijn in. Ik kan niet onverschillig en lijdsaam zijn. ▫ En als dan, zooals van avond, mijn vrouw mij niet begrijpt en mijn leed nog erger maakt, dan is het afschuwelijk. ▫ Alleen, alleen, alleen in die duisternis. O hoe belachelijk lijkt mij nu mijn klagen van vroeger. Wat was dat oude leed bij dit vergeleken? ▫ Zoet en teeder en lief. | |||||||||
zaterdag 22 juliEen zeer heete zomerdag, zooals wij die in jaren niet hadden. Ik schrijf nu op 't grasveld onder de roode kastanje. Wiecke komt Maandag. Ik lees over Luther en Thackeray. Eergister maakte ik een lange wandeling met Rika Hopper. Gister zwom ik weer in Loosdrecht. Het vreemde is dat genieting en leed elkaar niet uitsluiten. Ik neem den zomer waar en voel alles er van. De bloemen, het zomerleven, de morgen- | |||||||||
[pagina 1182]
| |||||||||
aant.
| |||||||||
donderdag 27 juliNog zeer warm. Ik ben minder neerslachtig, maar zie niettemin alles even somber in. Dat wil zeggen wat mijn positie en zaken betreft. Ik voel geen opgewektheid of initiatief meer om langer voor het materieele te strijden. Ik kan werkelijk nog alleen maar schrijven, spreken en wandelen. Alleen het dichterswerk blijft mij over. Een patiënt die ik aannam, bezwaart me. De Walden-zaak kan ik niet meer aan. Ik wil studeeren en dichten, anders niets. Ik was een paar malen met Wiecke samen, en wij hadden goede gesprekken. Vooral gister toen ik over mijn dramatische plannen sprak. Hij at hier op Walden, en gister bij mijn moeder, daarna rijtoer in Bloemendaal, wij aten te Duinendaal. Wiecke hitste mij hartstochtelijk aan tot handhaving van mijn auteursrechten. Maar ik voelde onverschillig. Ik kan waarachtig daaraan niets meer doen. ▫ Wij zagen de Halzen en Teyler. Ik zwom op het Kraayen-eiland bij Valkeveen, tusschen de mooie oevers vol zuring en epilobium. Een idyllische bad-plek. Ik droomde van een vers-regel die ik aan een of andere filister vertelde, blij als ik was dat er weer verzen kwamen. ‘Des Lijdens maat wordt langsaam vólgemeten.’
In Amerika zal dan toch een begin gemaakt worden. Het station en de Kolonie zal ‘Vaneeden’ heeten. Ik had een dankbaar gevoel, dat dit nu toch gedaan was, den stoot gegeven. Vooral omdat het boekje nu ook verschijnt, en de zaak tot in details duidelijk aangeeft. | |||||||||
[pagina 1183]
| |||||||||
aant.
| |||||||||
zondagmorgen 30 juli81o in de schaduw. ▫ Dezen morgen voelde ik voor 't eerst sints langen tijd weer in evenwicht. Aan de hitte nu vrij wel gewend. Nu weer gereed om voort te werken. ▫ Wat ik tegemoet ga weet ik in 't geheel niet. Of ik hier zal kunnen blijven, en zoo niet, hoe er dan verandering zal komen, het is mij alles duister. | |||||||||
woensdag 2 augustusNog even tropisch weer. Gister met Hans en Martha in Haarlem op mijn moeders 78ste verjaardag. Ik was blij omdat mijn artikel in ‘the Worlds Work’ verschenen was. Van dat boekje verwacht ik veel. ▫ Ik dacht veel over Sirius. ▫ Een jonge schrijver, van der Bijl, kwam van morgen bij me. ▫ Ik heb nog zooveel te zeggen en het gaat zoo langsaam. | |||||||||
[pagina 1184]
| |||||||||
aant.
Ik lees Sinclair's Industrial Republic, en het is, als men de psychologie der menschheid niet kent, om dol te worden dat zulk een opsomming van feiten, zulk een energiek en duidelijk woord niets uitricht. Dat is de kritiek op het boek, zijn eigen onmacht. Als het boek geheel juist was, had het de wereld in brand gezet, omdat het onweersprekelijk is, en voor ieder duidelijk en gewichtig. Het onjuiste er in, het vertrouwen op de sociaal-democratie, verlamt het. De Gutkinds zijn gekomen. En Hans is er. En de Rijkensen in Beerensteyn. ▫ Het was prettig met Hans naar Amersfoort te gaan, de Gutkind's tegemoet. ▫ De Rijkensen hebben voor mij dit onaangename, dat ik voortdurend merken moet dat ze aan mij denken als den beroemden man. Dat kan ik niet velen. ▫ Daartegenover denk ik aan mijn wandelen en praten met Clara Stuten, die absoluut onbevangen is, een ernstig kind. Ook mijn lieve vrouw ziet altijd in mij alleen den mensch die ik ben, niet de mij zoo gehate openbare figuur, het wezen geboren uit ploertig misverstand of valsch idealisme. ▫ Een van mijn beste herinneringen van dezen zomer is mijn wandeling met Clara. De papagaaien-kuif! | |||||||||
maandag 7 augustusWarm, vochtig, drukkend. ▫ Van morgen werkte ik met Gutkind samen aan ons boek. En dat gaf eerst de rechte gemoedsrust en voldoening. ▫ ‘Welt-eroberung durch Helden-liebe’ noemen wij het. ▫ Het boekje is werkelijk het resultaat van onze verstandhouding. Als zoodanig uniek. Ook zijn heerlijke gedachten verkwikten mij als lavend water. Dan vergeet ik al mijn schaduwen, en voel hoe ik gevorderd en niet achteruitgegaan ben. ▫ Ik heb dan ook weer moed in mijn werk. ▫ Gutkind hoopt dat ik nog een ‘sociologie’ schrijven zal. Hij meent dat er niemand anders is, die het kan. | |||||||||
[pagina 1185]
| |||||||||
aant.
Gister was Joop de Haan hier, en toen ik hem zei dat ik in zeer benarde geldelijke omstandigheden was, zei hij: ik heb pas een paar effecten gekocht, die zal ik je morgen sturen, dan kun je ze weer verkoopen. Ze zullen zoo wat f 1200. - waard zijn. Ik wilde dat niet, maar nu zal hij ze op mijn bank deponeeren als borg voor mijn crediet. Dan ben ik ten minste voorloopig veilig. ▫ Hoe zeldsaam is zulk een ruime manier van doen. Hoeveel gelukkiger is hij toch, in zijn isolement, door zijn oprechtheid van vroeger. Voor mij is zooiets natuurlijk, - maar hoe afwijkend van den filister van onzen tijd en ons land. | |||||||||
vrijdag 11 augustusNog zeer heet. Gisteren 90o in de schaduw. Eerst om 11 uur 's nachts koelt het af. ▫ Dinsdag was ik met de Gutkinds in Haarlem. We waren op de Kermis tot groote pret van Lucy. ▫ Woensdag een aardige middag in Amsterdam. We zagen het Rembrandtshuis, de mooie etsen. Het Rijksmuseum. Daarna bij Joop de Haan en zijn vrouw, ijs-limonade en vroolijke gesprekken. Giza kwam ook en we hadden een jolige maaltijd bij Kras. De vrouw van Joop, Johanna van Maarsseveen maakte een prettigen indruk. Als hij 't niet verdiende zouden zulke vrouwen als Giza en deze niet zooveel van hem houden. Joop moest literatuurkritiek schrijven. Wie heeft er onder de literatoren zooveel hart, zooveel intellect, zooveel geest en zooveel talent tegelijk. Zijn aberraties waren afschuwelijk maar eerlijk. Gister zwom ik met Hans in de Zuiderzee. | |||||||||
zondag 13 augustusIk schrijf in den kelder van de gewezen chocolade fabriek. De zomer is ongenadig heet. Ik moet deze week naar Dresden. Overigens gaat het mij niet slecht. Mellie von Auw logeert als betalend gast. Ik had bezoek van Dr Beatrice Hinkle uit New York, met de van Renterghems in een auto. Het gras verschroeit, de wind blijft steeds oostelijk. De temperatuur is steeds dicht bij 90o F. Ik kreeg van Joop het ‘Leven van Frank Rozelaar’. Ik las het met interest. Dit is de echte van Deyssel in zijn zwakte en oprechtheid. En tot mijn verbazing vond dat ik het op Johannes Viator geleek, hier en daar. Truida bemerkte het ook terstond. Dit is zeer veel beteekenend. Hij is dus onder den | |||||||||
[pagina 1186]
| |||||||||
aant.
| |||||||||
donderdag 17 augustusWat gebeurt mij toch? Nu weer dit sombere. Die afkeer van mijn wereld. Dit sterke, onduidelijke verlangen naar gansch nieuwe, gansch andere heerlijkheid. Dit minderwaardig vinden van wat ik tot nog toe was en deed, tegelijk met het diepe gevoel van miskenning en geleden onrecht. Ik ben traag, ontevreden, mismoedig. ▫ De hitte is voorbij, maar daarmede ook een lieve zomerglorie. | |||||||||
zondag 20 augustusNeu Coswig bij Dresden. Ik ben bij Paul, in Nöhrings Sanatorium. Ik sliep bijna twaalf uur achtereen en voel mij nu vrij beroerd. Pijn en gonzen in 't hoofd, of ik een groote dosis chinine genomen heb. Het is nu heel stil hier, stil zonnig weer, en door dat gonzen schijnt alles nog stiller. Ik liep wat in 't bosch en lag te lezen, maar het gaat slecht. Ik weet niet wat ik doen zal, ik ben niet in staat mij in te spannen. | |||||||||
dinsdag 22 augustusNeu Coswig. Gisteren ging ik naar Dresden, wel beter, maar met hoofdpijn. Onder 't praten met Frau Polsche in Paul's pension verdween die en ik kon mij weer vrij bewegen. Ik ging naar Niederpoyritsch en at in het café waar Ella bedient. Het was vermakelijk door haar bediend te worden en haar een fooi te geven. Toen gingen we een uurtje wandelen en dronken koffie op den heuvel met prachtig uitzicht. Ze is nu ten minste in een fatsoenlijk huis. Drie katten loopen haar steeds na. Deze liefde van dieren voor haar is karakteristiek. Ze weende ook toen iemand een wesp de kop had afgesneden en het beest nog spartelde. Precies de teerhartigheid van Paul, samengaand met den blik van Paul in haar oogen. Het is allertreffendst zooals haar blik op dien van Paul lijkt. | |||||||||
[pagina 1187]
| |||||||||
Er zijn toch mysterieuze overeenkomsten, die duiden op verborgen erfelijkheids-eigenschappen, in zoover uit elkaar levende individuen. ▫ Waarom wordt Hans zoo vaak voor een Hoogstraten aangezien? Waarom lijkt Lady Welby zoo op mijn vader? ▫ Waarom lijkt Paul zoozeer, in blik en karakter, op Ella, het Boheemsche meisje dat ik toevallig in Dresden uit den nood redde, nog eer ik haar gezicht goed had kunnen onderscheiden? ▫ Des namiddags kwam een lieflijke zielsrust over me, toen ik uit Niederpoyritsch wegreed. Er is zooiets aardigs in die onschuldige pretjes die ik dat meisje aandoe, het bezoek aan de tentoonstelling, en deze kleine wandeling. ‘War's nicht schön?’ zegt ze dan vol verrukking. En ze bewaart de kastanje die op haar hoed viel op de ‘Goldene Höhe’ voor een jaar. Een bloem bewaart ze als aandenken van elke ontmoeting. Ze behoort zoo volstrekt niet in haar omgeving. Ze is veel te goed voor het Duitsche filisterium om haar heen. Ik deed nog een wandeling in de ‘Spitzgrund’ en las Boeddha's leven hier in den tuin van 't sanatorium. ▫ Weer sliep ik lang en weer gonzen mijn ooren van daag. Ik noemde dat vroeger een ‘memento mori’ maar ik geloof toch dat het eer een neurasthenisch verschijnsel is als een hartsymptoom. De doctor hier, Nöhring, beweert een onfeilbaar middel tegen tuberculose te hebben gevonden. Hij is er geheel mee vervuld. Hij is volbloed materialist. Van avond vertrekken we. Ik geloof dat een verblijf hier, met bergtochten, goed voor me zou zijn. Als Truida niet naar Wijk aan Zee wil, dan geloof ik dat ik alleen zal gaan, hoe saai het er ook zonder haar zal zijn. Maar ik moet langer van Walden weg. Gister gesprek met de jonge vrouw van professor Boeken uit Halle, een geboren Mirandolle, een lief vrouwtje met indisch type. Ze had zoölogie en botanie gestudeerd, en we redetwisten nu over droomen en materialisme. | |||||||||
donderdag 24 augustusWeder een groote vrede in me gekomen door het voleindigen van ons gemeenschappelijk werk, van Gutkind en mij. De Wereld-verovering door Heldenliefde. In zijn gedeelte schuilen diepe, heerlijke waarheden - die alles goedmaken. ▫ We hebben waarlijk hier voor de eeuwen gewerkt, want wat wij schreven is wel nog maar een voorloopige aanduiding, maar de aanduiding van wat alle komende geslachten zullen behoeven en erken- | |||||||||
[pagina 1188]
| |||||||||
nen. ▫ Soms klaagde ik wel over moeite om abstracties te volgen. Maar een stuk, als dat van Gutkind, dat juist en raak is, volg ik zonder eenige moeite, lees en versta ik in een paar minuten, en onthou ik zonder inspanning in alle essentieele punten. ▫ Maar nu is de opgave, datgene wat hier gezegd is gestalte te geven. Daartoe voel ik meer en meer de roeping en den moed. Paul was nauwelijks thuis of hij werd vreeselijk geirriteerd door zijn moeder en zijn broeder. Ze hadden in zijn kast gesnuffeld, in zijn intieme heiligdommen. Hij was buiten zichzelve van woede/ schreeuwde en schold, en deed wat hij wist dat slecht voor zijn toestand was. Hij wou dood zijn. Ik vond hem nog zeer opgewonden en kwaad. ▫ Van morgen heb ik hem een flink standje gemaakt, om deze zwakheid en leelijkheid. Hij was nu veel zachter en er viel met hem te praten. Alle zachtheid en goedheid van zijn moeder maakt hem erger. Een flinke uitbrander doet hem goed. ▫ Maar de complicatie van den toestand blijft even erg. Het is alsof het kwade bloed, dat in sommige van Vlotens zit, in Frank en Betsy, maar ook in mijn broer Johan, nu in Paul weer zich vertoont. Er is toch geen familie zonder zulk een vloek. Mevrouw P. is krankzinnig geworden. De vrouw die poogde het materialisme te bestrijden met haar primitieve middelen. Het lieve gezin, de roerend-goedhartige echtgenoot, het vroolijke zoontje, het oogenschijnlijk volkomen huwelijksgeluk. Nu dit alles door de waanzin overschaduwd. ▫ Haar broer, die het mij zeggen kwam, scheen mij voor 't geval aansprakelijk te stellen. Ik had haar gesterkt in haar abnormaliteit, ik had haar geraden nog een kind te krijgen. Mijn boek ‘de Nachtbruid’ had haar gek gemaakt, nu sprak ze steeds in verliefde termen over mij. ▫ Hijzelf beweerde tot de ‘nuchtere’ menschen te behooren, die evenals zijn heele overige familie met het geloof had afgedaan. ▫ Ik zei hem dat mijn medisch geweten in deze zaak volkomen zuiver was, - en dat er meer reden was om te denken dat de nuchterheid van de familie in haar een reactie had opgewekt die haar geest in wankel evenwicht bracht. ▫ Het geloof laat namelijk niet zoo makkelijk met zich ‘afdoen’. | |||||||||
25 augustusVandaag stuurde de goede Hjalmar Wijk mij weer een check van f 1500.-. ‘'t Was niet veel’ zei hij, en hij hoopte dat 't mij niet kwetsen zou. Ik lees 't leven van Boeddha. Ik heb lust in voortarbeiden aan Sirius. Het moet langsaam vorderen. Snel kan niet. | |||||||||
[pagina 1189]
| |||||||||
Het gonzen in mijn hoofd is zeer hinderlijk. Er klinkt een echootje in mijn linker-oor van elken toon, en wel bijna een halve toon lager, precies een gebarsten klok die valsch meetrilt. | |||||||||
zaterdag 26 augustusIn den nacht komt soms het gevoel der doodsvrees. Dat is dan vooral eenzaam. Men voelt zoozeer de eenzaamheid, alsof zelfs de dierbare nabijheid van mijn vrouw niet helpt. Men denkt: sterven doet men alléén. En dan ook, al vreest men geen vernietiging, men vreest een lage, vage demonensfeer. Iets verwards, dofs, ziekelijks. Dat alles is het ergste. Nu weet ik het wezen der dingen beter. Mocht ik toch in helderheid sterven! Ik ben veel beter vandaag. Wij deden een frissche heerlijke zeiltocht. Hans, Martha, Mellie von Auw en ik. | |||||||||
woensdag 30 augustusDaarmee samen gaat de afkeer van propagatie en huwelijk. ▫ Gutkind ziet het juist: van't oogenblik dat er een ‘mensch’ is, is er ook ‘Auflösung’, oplossing. ▫ Het kenmerk van den mensch is schaamte voor zijn voortplanting, en pijnen bij de baring. Als een steeds toenemend bezwaar tegen het voortzetten van 't ras. ▫ Dan komt bij toenemend zelfinzicht, de innerlijke tegenstand tegen het voortplantings-instinct. ▫ Het monnikswezen, het asketisme, het menschwezen vermoedt een andere uitweg. ▫ Dit vermoeden uit zich telkens weer, in overdreven bewegingen, die weer reactie wekken. ▫ Elke renaissance is weer een reactie. Ook de Islam is een reactie. Boeddhisme, Paulinisme gingen te ver. De tijden zijn nog niet rijp. Eerst moet het geslacht de aarde gansch beheerschen en tot wasdom zijn gekomen. Dan komt het wereldeinde, de siderische geboorte, het ophouden der voortplanting, de overgang in een nieuwe wereld. ▫ Niet een ‘laatste’ mensch, maar een herboren menschwezen. ▫ De paradijs-mythe is er al een aanduiding van. Zelf-inzicht - weten van goed en kwaad - ophouden der voort- | |||||||||
[pagina 1190]
| |||||||||
planting - schaamte en barenswee. ▫ Het leven in de tijdloosheid wordt dan een bestendige functie. De tijd wordt beseft als een zintuig, een beweging. De daad van het lichaam wordt een boven den tijd uit streven. La durée. Het beste van Boeddha's leer is zijn verzet tegen woordbepaling. ▫ ‘Ik leer niet dat de wereld eeuwig is, ik leer ook niet dat ze niet eeuwig is’ en dan de vergelijking met de stad met één hoofdpoort, waarop de poortwachter alleen acht geeft. Op de kleine spleten waar katten in- en uitgaan let hij niet. ▫ ‘Als het vuur is uitgegaan en iemand vraagt: waarheen is het gegaan, naar Zuid, Noord, Oost of West/ dan is er voor die vraag geen antwoord.’ ▫ Dat is prachtig. | |||||||||
5 septemberWijk aan Zee. In Marezathe. De zomer houdt nog aan. Het gaat mij vrij goed, ware het niet om Paul ik zou het hier genieten. Het huis prettig, de jongetjes aan zee. Maar Paul vervult mij den heelen dag. Mrs Cole is hiernaast in Lioba. Juul Culp aan de andere kant. De goedige moe de Jong doet wat ze kan om ons te gerieven. | |||||||||
donderdag 7 septemberWeemoed, weemoed, onuitsprekelijk. Gister bracht ik Paul naar 't R.K. Ziekenhuis. Ik voel zoo teeder voor den jongen. Het is mij soms of niemand in de wereld mij nader staat, mij zoo goed begrijpt. Ik kan tegenover hem alles zeggen, alles doen. Toen een eindeloos weemoedig gevoel, omdat Hans nu thuis is, en ik bij hem wou blijven. Ik weet, het is overdreven, maar het knagend gevoel is niet weg te krijgen. Hij had bijna een ongeluk gehad op de tram. Het liep goed af. Toen ik weer naar zee ging was ik zoo neerslachtig, en hier kon ik niet lief zijn tegen mijn vrouw, en haar kleine gebreken hinderden mij. ▫ Ik kan niet zeggen dat ik iets in mijn leven anders zou willen overdoen, maar de noodlottige klem waarin ik moest geraken foltert ophoudelijk. Paul wilde thuis dood zijn, en zijn moeder irriteert hem onredelijk, hoewel ze alles doet wat ze kan om goed voor hem te zijn. Het is weergaloos mooi hier aan zee, maar er is nu niets meer van de oude rust en sereniteit van vorige verblijven. Ik ben ongelukkig en onte- | |||||||||
[pagina 1191]
| |||||||||
aant.
Als de verlossende rhythmen maar wilden komen! ▫ Het Legende-werk wordt wel goed. Maar 't gaat zoo langsaam, zoo langsaam. Ik zag een vrouw een epileptisch toeval krijgen aan 't station. En de tranen liepen langs mijn wangen: arme, arme menschen! Arm ziek menschdom! | |||||||||
vrijdag 8 septemberOnveranderlijk schoon weder! 's Nachts nevel. ▫ Wat verademing. Ik las gister het 7de hoofdstuk voor uit de Legende en was er tevreden over. Nu ontwikkelt zich het werk langsaam rijker en grooter. Ik las de ‘Bernstein Hexe’ van Weinhold. Niets van het boek afwetend was ik een paar hoofdstukken lang in de illusie een echte oorkonde te lezen. Maar de indruk was zoo krachtig, ik vond het zulk een mooi boek dat ik gauw begreep met een kunstenaars-werk te doen te hebben. Er zijn enkele zwakheden die de fictie verraden, vooral de liefdeshistorie, die schijnt altijd tot conventie te moeten leiden, maar vooral blijkt juist uit de kracht van het boek dat het geen oorkonde maar een kunstwerk is. En wel een meesterwerk. Ik wandelde met mrs Cole door het mooie paadje naar 't Jagerhuis. Het zag alles frisch en bekoorlijk, ondanks de droogte. De duinplanten verdragen de droogte blijkbaar beter. Hopranken, zeepkruid, aristolochia. | |||||||||
zondag 10 septemberGister reed ik paard met Hans. Ik was vooraf niet op mijn gemak, en vond het de eerste tien minuten niet aangenaam. Mijn contemplatief leven maakt ongeschikt tot het automatisme van dergelijke lichaamsinspanning. Het evenwicht-houden is een automatisch werk en het zichzelf observeeren is daarbij hinderlijk. Na een kwartier echter kwam ik er in en leefde weer het zuiver physieke leven en genoot in draven en rennen. ▫ Dat juist is de goede werking die ik zoek. Dan voel ik moe, maar geheel ontspannen. Dan kan mijn geest niets, maar moet ik eten en slapen. Dan leeft het vegetatieve van mijn wezen sterker en krijgt het contemplatieve rust. Ik sliep | |||||||||
[pagina 1192]
| |||||||||
aant.
Het was aardig, Hans en ik, met onze paarden, thee drinken in Valborg's hut. Daar tref ik altijd mooie en gedistingueerde menschen - ten minste altijd een soort beter dan ergens anders. Ik lees Henri Bergson. Ik bemerk dat ik het niet voor mogelijk had gehouden met onze taalmiddelen nog zooveel dieper en verder te gaan. Zijn Fransch is van een verwonderlijke lenigheid en subtiliteit. Het heeft een effen, gelijkmatig timbre, dat nooit overslaat of uitglist, en prachtig homogeen en geserreerd is. Hij is de rechte voortzetter van Spinoza en Kant, zonder daarom in pure poëzie te geraken, zooals Gutkind. Hij is dus een tusschen-vorm, die ik niet voor mogelijk had gehouden, en die toch essentieel noodig is. ▫ Ook een Jóód!! welke een zeldsaam ras toch! ▫ Zijn ontleding van de herinnering in gewoonte en zuiver geheugen is klassiek. En evenzoo, in zijn ‘Données’, de ontleding van tijd in ‘durée pure’ en het door ruimte-fantasie ontzuiverde tijdsbegrip. ▫ Hier sluit hij zich aan bij de betrekkelijkheidsleer van Lorentz. | |||||||||
vrijdag 15 septemberNu is 't najaarsweer gekomen, met diepblauwe luchten en prachtige wolken. Zonnig en koel. ▫ Ik schrijf aan het VIIIste hoofdstuk en weet niet wat ik doe. Ik kan dit werk zelf niet beoordeelen. ▫ Ik baad elken dag, met Truida, en de Culpen. Giza is er met haar Hongaarschen neef. Mijn moeder was er gister. De kindertjes zijn elken dag aan 't strand en het doet hen goed. ▫ Ik lees Bergson, en dat is de beste emotie van den dag. Het verheugt mij. ▫ Ik las ook een boekje van Lagerlöf en vond het middelmatig (Ingrid). Mijn vrees is juist dat ik zulk werk zou leveren. ▫ Overigens ben ik goed en gezond, maar er is toch nog schaduw, hoewel minder dan dezen zomer. De droomen zijn niet gunstig. De Theosophen begrijpen niet dat geestelijke groei en vooruitgang ook meerder diepzinnigheid vereischt. Alleen het inzicht in dieper filosofie - waarvan de meesten zeggen dat het hun ‘te hoog’ of ‘te diep’ is, beteekent vooruitgang. Het onderscheid tusschen het tijdsbegrip als concrete werkelijkheid en als symbolische weergave moet men voelen, anders geeft alle praten over occultisme niets, maar is zinnelijke verblinding. ▫ Ik geloof niet in de waarde van occulte vermogens van iemand die niet toont de rela- | |||||||||
[pagina 1193]
| |||||||||
tieve kracht der taal te voelen, de eeuwige onjuistheid van het woord. ▫ Evenmin als ik geloof in de ethiek van menschen die de valschheid van het geld niet voelen. | |||||||||
donderdag 21 septemberStorm en regen. Ik heb een brief aan de Padvinders geschreven. Het kan zijn dat ik die beweging te ernstig neem. Maar dan is mijn daad er niet minder om. Het kan ook zijn, dat mijn woorden ingang vinden en een diepe uitwerking hebben. Waar zulk een beweging is daar moet men beproeven te zaaien. Gisteren baadde ik nog en fietste naar Haarlem. Toen had ik weer zeer gelukkige oogenblikken. Zoo zelfs dat ik voelde: zolang deze oogenblikken terugkomen kan ik alles dragen. Alles wat ik zie, ieder mensch die ik zie heeft dan iets moois en opwekkends voor me. 's Avonds verdween het weer. Ik geloof wel dat het in verband staat met hetgeen ik schreef, dat die blijheid komt als ik iets goeds deed, al zie ik dat verband niet altijd. Het zou dan nu door de Padvinder-brief gekomen zijn. Ik vond mijn moeder te bed met ischias. Ik haalde mr Cole uit den Parijschen trein en bracht hem bij zijn vrouw te Wijk aan Zee. Het donderde en regende hevig, ook heden. | |||||||||
24 septemberGister een aardige tocht; bij ideaal herfstweer, naar IJmuiden en Velzen, met de Cole's. Het sneller voorbijgaan van den tijd op ouder leeftijd ontstaat, naar mijn ervaring, door het meten er van naar andere rustpunten of maatpunten. En dit is meer opvallend naarmate men dieper zelfbezinning heeft. Ik meet den tijd naar innerlijke gedachten, en daardoor schijnen sommige uiterlijke feiten verbazend snel voorbij te vliegen. De groei der gedachten is langsaam. Men heeft in een week twee of drie belangrijke nieuwe gedachten. Wat er uiterlijk in die week gebeurd is schijnt voorbij gevlogen. Ik voel het vaste besluit, van nu aan, - zoodra het eerste boek der Legende af is, meer poëtisch werk, meer verheven werk te leveren. Het tweede boek reeds. | |||||||||
[pagina 1194]
| |||||||||
Zooals Jensen een vizie geeft van den oer mensch, zoo wil ik een vizie geven van den nieuwen mensch. ▫ Jensen's oermensch is verdienstelijk geschetst. Maar hij vergeet dat zulk een schildering iets van de majesteit van Homeros en het O.T. behoorde te hebben. | |||||||||
maandag 25 septemberGister wandelde ik naar Beverwijk en las in een café de groene Amsterdammer. ▫ Daarin vond ik weer een van die stukken van een der Hollandsche poëten (Woestijne) waarvan het publiek de strekking niet onvriendelijk zal vinden, en dat toch niet anders is als perfide vijandschap en doodelijke beleediging. Dit is geen overgevoeligheid van mijn kant, want de strekking is deze, dat ik, als dichter, steeds gelogen heb. Dat staat er niet, maar het is door 't geheel onmiskenbaar te voelen. Het erkent niet mijn zuiverheid en oprechtheid. Het citeert als goed, wat ik zelf als onbeteekenend liet vervallen, - als slecht wat minstens evenhoog staat, ja, veel hooger. Het mankeert wat boven alles noodig is in waardeering ‘geloof.’ ▫ Dit is de algemeene stemming onder alle Hollandsche dichters tegen mij. Met uitzondering misschien van Jacob de Haan. ▫ Zulke stukken zijn onzegbaar grievend. Ze erkennen alleen een zeker ‘gezag’ van mij. Zoolang deze stemming in Holland heerscht blijft dit een mij vijandig land, ondanks alle kleine voordeelen en gunsten. | |||||||||
vrijdag 29 septemberStorm. Het is of leven en wereld mij met alle macht pogen neer te drukken en te vertrappen. Zoo voelde ik van morgen. Het is of ik bij ieder woord dat ik op 't papier zet een zware weerstand overwinnen moet. Hoe kan men dan vrij zich laten gaan, zooals 't behoort. ▫ Ik lees niet veel Hollandsche couranten en tijdschriften. Maar ik heb nu al drie maal deze week gelezen dat mijn werk ‘pose en mooi-doenerij’ is. ▫ Een die het citeerde ‘kon er zich geheel mee vereenigen’. ▫ Dat is zoo de gangbare meening geworden tegenover vijfentwintig jaren van de meest eerlijke werksaamheid. ▫ Hier werken heel andere machten dan die waarvan deze menschen zich bewust zijn. ▫ Hoe lang nog? ▫ Dit alles is te dragen zoolang men innerlijk vrij voelt en arbeiden kan. ▫ Maar dan de dagelijksche misère van neus- | |||||||||
[pagina 1195]
| |||||||||
katarrh, geldzorgen, de makelaar die failliet is en de zieke moeder die ik helpen moet - en het leege gevoel: ‘Wat wilde ik ook weer schrijven?’ Het afwezig zijn van den innerlijken rijkdom, die men toch nu en dan duidelijk gewaar werd. Het machtelooze tegenover de overmaat van menschelijke ellende, tegenover ongeloof, achterdocht, valschheid en botheid. ▫ En de verlossende rhythmen die niet komen. ▫ En de dwaling die tot in het bovenzinnelijke reikt, waarvan ook zelfs de dood ons niet verlost. ▫ Hoe komen wij ooit tot Waarheid en gerechtigheid? Het manuscript van mijn Amerikaansch boek is verloren geraakt, schijnt het. Een van de dingen waar ik mij het meest op verheugde. Martha was hier op de koffie en ik wandelde met haar naar Velsen. Ze sprak over Thijm en Cateau, en hoe deze laatste altijd nog hoopt dat de goede, oude tijd zal terug komen, de tijd waarin we elkander lange bezoeken brachten, waarin hij dagjes bij ons kwam doorbrengen, soms met 't heele gezin. ▫ Martha's bezoek deed mij goed. Ze was zoo rustig en opgewekt. Ze kwam wandelen van Uitgeest. Ik had gelukkig gewerkt en voelde met dankbaarheid de schaduw wat wijken, toen Truida door een tacteloos in de rede vallen terwijl ik voorlas alles weer bedierf en mij als 't ware in de misère terug wierp. ▫ Die dingen zijn zoo teer en een eenigszins plompe aanraking doet me ineenkrimpen en verstommen. | |||||||||
zondag 1 oktoberGister en heden storm. Ik zag de redding boot oefenen in de ruwe zee, een mooi tafereel. 's Avonds werd het een orkaan en de ramen woeien stuk bij mevrouw de Jong, waar we theedronken. ▫ Ik ben desondanks juist deze laatste dagen veel flinker en beter. Ik lees Bergson's Evolution créatrice, en schreef aan 't 9de hoofdstuk. Italiaansch-Turksche oorlog. Een achterlijk evenement. Bergson leert een nieuwe wezenheid onderscheiden, de duur. Niet als een bedrog tengevolg van ons gebrekkig begrip. Maar de duur als een concretie, men kon zeggen als Godheid. Evenals herinnering. De duur is werkelijk en schept voortdurend het nooit bestaan-hebbende, het ‘niedagewesene’. ▫ Tot nog toe meenden we dat al het komende er reeds is, dat de toekomst voor God openlag, dat in het eeuwige de tijd verdween en alles in één tegenwoordigheid, een ‘nu’ bestond. ▫ Voor Bergson is het toe- | |||||||||
[pagina 1196]
| |||||||||
komende een mysterie ook voor God zelf. Is het 't voortdurend scheppen van het nieuwe Godswezen. Dus is ook het nieuwe niet vooruit bedacht, maar steeds op ondoorgrondelijke wijze gevonden, gekozen, geschapen. ▫ Versta ik hem recht dan brengt hij alles tot menschelijke kenwijze terug, maar analyseert die kenwijze geheel nieuw en oorspronkelijk. Dit is zeker zijn recht als philosoof. Hij gaat een stap verder dan Kant, schrijdt geregeld voort op nieuwe baan. ▫ Ik kan nog niet zeggen of zijn filosofie het waarheidsgevoel bevredigt. In de hoofdzaken zijner analyse wel. Die is voortreffelijk. ▫ De kwestie is deze of wij het wezen eener wijsheid, die de tijd geheel anders waarneemt dan wij, moeten aannemen of verwerpen. Na die treurige avond eergister, had ik een prachtige, troostrijke droom. Ik versta Bergson wel voldoende, voor zoover hij formuleert. Maar ik ben er nog niet zeker van wat zijn formuleering voor diepere werking heeft. De gevolgen van zijn gedachten-wezen voel ik nog niet recht. ▫ Maar hij is de eenigste moderne wijsgeer die men met voldoening en zonder ongeduld lezen kan. Deze man begrijpt en voelt tenminste diep en juist. | |||||||||
woensdag 4 oktoberWeer op Walden. Walden en het oude, groote huis heeft deze keer een bizondere bekoring bij 't terugkomen. Er is iets warms en innigs in het herfstlandschap hier, in het huis met zijn herinneringen, dat prettig contrasteert met de barre zee en het armelijke dorp. De vele vruchten, het najaarsloof, de enkele nabloeiende bloemen, het is alles zoo zacht en rijk. Rozen, druiven, peren en appelen - en de luwte van de herfstdagen. De zon in huis. ▫ Daarbij zijn wij allen versterkt door de zee. Vooral de kinderen. De orkaan is overal verschrikkelijk geweest - en wij zagen er in Wijk aan Zee de volle hevigheid niet van, - hoewel we zoo blootgesteld waren als maar kan. We hebben niet begrepen dat het zóó erg was - zooals nu blijkt uit al de onheilen die in dien nacht gebeurd zijn. Ik voel nu iets als schaamte dat ik zoo rustig slapen ging - terwijl er zoovelen, en vlakbij, in de uiterste nood verkeerden. Heden bezoek van J. Jac. Thomson/ een dichter, en dominee van z.g. orthodoxe richting. Maar uit ons gesprek bleek mij dat als dit orthodoxie heet, dat er dan niet veel van de oude rechtzinnigheid in over bleef! De | |||||||||
[pagina 1197]
| |||||||||
rechte zin van nu is niet meer de rechte zin van voor vijftig jaar. Dat is zeker. Ik corrigeerde mijn Amerikaansche boek ‘Prospecting for a Happy Humanity’. Ach, als ik hierin eens de compensatie vond voor de tobberijen op Walden en de Eendracht! Wat ik schreef naar aanleiding van de lectuur van Bergson is toch eigenlijk geen kwestie voor me. Ook hier is de contradictie schijnbaar en alleen door de expressie veroorzaakt. ▫ Een dezer dagen, een grootsche wolkenhemel aanziend, voelde ik de waarheid achter onze woorden klaar. Ik voelde hoe juist het goddelijke bestaat in het zonder einde scheppen van het nieuwe. Dit alleen - het wegdoen van alle finaliteit - bevredigt het waarheidsgevoel. Eerst dan is de beklemming weg. | |||||||||
zondag 8 oktoberVan avond vond ik in Bergson het door Verwey geciteerde beeld van de hand in 't ijzervijlsel. Ik had het ondanks de gebrekkige weergave van Verwey juist begrepen. ▫ Maar hier begint ook Bergson's zwakkere kant. De ‘matière brute’ is toch ook een levensuiting, óók een deel van het gansche. En die ‘Elan original’ is niet de Almacht en de Alwijsheid, maar een deel er van. En de divergentie van het élan loopt uit in een convergentie door zelfbezinning en weten, door verstand en geheugen. Dan ook is er toch weder een zekere finaliteit in den aard van het élan; wat het schept, schept het toch eerst als gedachte, als plan - zoo ontstaat alles wat door middel van den mensch geschapen wordt. Eerst een denkbeeld/ dan een daad. ▫ Het ‘élan’ kan een zelfbewuste godheid zijn, die even als wij een aard heeft waardoor bepaald wordt wat ze uitwerkt. ▫ Maar hier komt weer de ‘duur’ die al het ontstaande als ‘nieuw’ kenmerkt. ▫ Het is mij of hier het argumenteerend redeneeren eindelijk te kort schiet. Hier voldoet alleen de poëtische beelding, de half-verborgen aanduiding. Van Deventer stuurde mij zijn ‘Lysippos of over het wonder’ dat ik met genoegen las. Maar zijn ontleding van den duur heeft hij van Bergson, en zijn ontdekking, dat het wonder overal is is geen nieuws voor mij, zooals hij schijnt te denken. ▫ Als ik de ingeving van een dichter aan een godheid toeschrijf - wat hij de muze noemt - denk ik aan de ‘élan’ de ‘geest van het ras’. Niet aan de Almacht, noch aan het wonder. ▫ Ver- | |||||||||
[pagina 1198]
| |||||||||
aant.
Vrijdag 6 October reed ik met Hans en Clara door 't Loosdrechtsche bosch en op de Hoogte van 't Kruis. Het was een schitterende herfstdag en een heerlijke rijtocht. Het figuurtje van Hans op zijn zwarte paardje tegen de bleekblauwe lucht op het heuveltje in de bronzen hei. Hans vooruit als de voorrijder voor den prins en prinses. Een mooie dag. Donderdag bracht ik Paul naar Doorn en daar omgaf mij, 's middags in de stilte tusschen de woudboomen, een liefelijke herfstvrede. Vandaag sprak ik Jac van Looy, dien ik in vele jaren niet zag. Ik vond hem op eens een oud mannetje, geheel grijs, met lispelstem door ontbrekende tanden en een gecouperoseerde gelaatstint. Zoo vond ik nog geen van mijn tijdgenooten. Hij scheen mij werkelijk uitgedoofd. Mijn achtenzeventig jarige moeder scheen mij niet zoo oud als hij. ▫ Hij was een gedenkteeken op 't graf van van Oord wezen onthullen. Bij hem stonden mij zeer antipathieke typen: Robbers, Mijnssen, Verbrugge.Ga naar voetnoot1 Ik was vandaag in 't concertgebouw met Clara, en hoorde Julia zingen en de Zarathustra van Strauss, door 't Mengelberg orkest. Ik lunchte bij Stuten en was op thee bij Rijkens, met Clara. | |||||||||
donderdag 12 oktoberMaandag avond een conferentie bij van Nierop tot vorming van de vennootschap. Dinsdag bezoek aan den Haag. Met Betsy in 't Bosch gewandeld om de omgewaaide boomen te zien. Mevr. Boon gesproken die zei dat Bjerre een tournée door Zweden voor mij arrangeert. Ik reisde met A. van der Horst, die tooneeldirecteur wordt in Antwerpen en ik sprak veel met hem over theater en theatertoestanden. Ik schreef een brief aan de redactie van het Christelijk-sociaal blad ‘de Beukelaar’ die mij verzocht had over het tooneel te schrijven. Het blijkt dat Bergson al gedaan heeft wat ik voor mijn programma had bewaard tot ik te oud zou zijn om scheppend te produceeren. En Bergson doet het veel beter dan ik het ooit had kunnen doen. Ik was blij dat dit voor mij in 't minst geen teleurstelling beteekende. ▫ Trouwens als ik over die dingen - herediteit, evolutie en psychologie - ga schrijven wordt het toch heel anders en misschien opzichzelf weer van eenige waarde. | |||||||||
[pagina 1199]
| |||||||||
vrijdag 13 oktoberNero was zeer streng opgevoed door een voortreffelijke moeder, en getrouwd met een edele vrouw (Agrippina en Octavia). De invloed van Acte en Poppea bracht hem in verzet tegen zijn moeder. ▫ Volgens Guilielme Ferrero is Tacitus onbetrouwbaar en perfide in zijn geschiedschrijving. | |||||||||
zondag 15 oktoberZou het mogelijk zijn dat het relativiteits-beginsel alleen gold voor het schema der dingen, mathesis en physica, en niet voor het leven. Is er werkelijk een absolute maatstaf van tijd en ruimte, maar kan het intellect die niet vinden? ▫ En dan, moeten wij bij de scheppende evolutie niet aannemen het bestaan van een vooruitzien - dat niet is finaliteit, maar scheppende fantasie, die steeds het feitelijk gebeurende voorziet of voordenkt. Is de macht, die het Leven maakt, niet wetend en voelend en waarnemend? ▫ En dan, is de hoogste Macht, de Almacht, al omvat ze alle Levens-machten, ook in gestadige niet voorziende creatie? En heeft ze ook duur, dezelfde duur als wij? ▫ Is er alleen een gradatie van Leven, zonder een allerhoogst, absoluut einde? ▫ Ja of neen is even onbevredigend. ▫ Ik bemerk echter wel dat de formuleering van Bergson nog genoeg werk voor den dichter overlaat. | |||||||||
maandag 16 oktoberHet blijkt nu, dat Bergson ‘Conscience’ als het alles-scheppend beginsel noemt. Dat bevredigt als waarheid. ▫ Maar onduidelijk is wat hij bedoelt met zijn oogenblikken van ‘vrijheid’/ van ‘zelf-bezinning’ die zoo zeldsaam zijn. Want hij zegt dat men dan ‘toegespitst’ is - hij spreekt van ‘une pointe’ - tot actie. Terwijl men juist zou denken aan contemplatie. Hij noemt het tegenovergestelde ‘rêver’, zich verstrooien, disintegreeren. ▫ Meent hij de dichterlijke extase, de inspiratie? En hoe is dan de actie die hij bedoelt? Rekent hij zijn eigen werk, het formuleeren, tot die actie? ▫ Is dat de ‘concentratie’ van den kunstenaar? ▫ Een flagrante onjuistheid scheen het mij, de Lepidopteren gedegenereerd te noemen, omdat ze op bloemen parasiteeren. De vlinders schijnen mij hooger te staan dan bijen, juist door hun schoonheid, hun weerloosheid, hun dematerialisatie, hun niet-eten. | |||||||||
[pagina 1200]
| |||||||||
dinsdag 17 oktoberNu heb ik de groote vondst bij Bergson gedaan. Hetzelfde denkbeeld door mij aldus gezegd Waar 't is of God zelf Zelfheid wil herhalen
en met zichzelf in wisselwerking treedt.
Het Leven een opgaande actie, het anorganische de neergaande. Beiden levensuitingen van een ‘Conscience’/ bij gebrek aan een beter woord. ▫ Ditzelfde ook bij Gutkind, de ‘Schwinge-schwang’. In hoever kende die Bergson? Ik ben hierover zoo verheugd en voldaan, dat ik dit jaar het Bergsonjaar zou willen noemen. ▫ Lady Welby heeft zijn beteekenis niet begrepen, anders had ze mij er meer op gewezen. | |||||||||
zondag 22 oktoberIk zit vergenoegd te huis na een prettige reis naar Arnhem, Wiesbaden, Frankfurt en Schlangenbad. ▫ In Arnhem sprak ik in een kerk, met orgelspel, voor veel menschen. Ik at en logeerde bij Ds Sparnaay, een donker type, vermoedelijk Jood die remonstrantsch geworden is. 'S avonds kwam van den Bergh van Eysinga uit Zutphen, de philosoof, dien ik altijd gaarne mag en die zoo prettig discussieeren kan. Maar een orthodoxe(?) dominee, die 't eens is met Bolland dat de historische Jezus nooit bestond. Met hem kwam zijn meisje, dochter van Ds de Ridder. Dit is een van zijn vele romans. Er is iets aandoenlijk beminnelijks in den man met al zijn moeielijkheden en zijn geduldige, bedaarde stem. In Wiesbaden wachtten mij de vurige blikken van Ella Geldmacher, de vrouw wier portret al twee jaar op mijn schoorsteen staat. Mijn eerste rede in Frankfurt had een diepe impressie gemaakt en nu zou ik haar zien. Het was geen teleurstelling, behalve het huis dat Duitsch en leelijk was. Zij is een impulsieve, histrionisch begaafde, liefhebbende vrouw, die sterk het nieuwe voelt. Ze deed me zeer denken, ook in uiterlijk, aan de arme mevrouw P. De man een kalme zakenman van een vrij gewoon Duitsch type, gladgeschoren gezicht met lorgnet. Hij drukt zich gemakkelijk uit, is vrij geestig en zeer muzikaal. Ik sprak voor een leeg zaaltje. Maar het ging vrij goed, en de lezing was een bijzaak. De volgende dag gingen we naar Willy van Hoogstraten en Elly Ney in Schlangenbad en ik nam de Geldmachers mee. Dat slaagde | |||||||||
[pagina 1201]
| |||||||||
aant.bovenmate. Ik maakte vier menschen gelukkig en ik zat als een stil, tevreden verbindingsteeken te luisteren. Ze waren alle vier even vroolijk en hartelijk. Elly speelde prachtig, Chopin en Schubert en Willy een sonate van Brahms. Het huisje was gezellig en smaakvol ingericht en wij wandelden nog door de rijkgetinte herfstbosschen. ▫ Ik logeerde daar en werd 's morgens door Bach en Schumann gewekt. Heerlijk. Ik verheugde me omdat mijn goed vriendje Willy zulk een geniale en mij sympathieke vrouw heeft. Op de terugreis las ik R.M. Rilke, en het beviel me zeer. ‘Vom lieben Gott’. Vanmorgen sprak ik op G.G.B. dat zijn 10-jarig bestaan vierde en ondervond een stille waardeering van iedereen, die mij goeddeed. Kleine teekenen van eerbied en dankbaarheid. Ik had de meesten een hart onder den riem gestoken, zei iemand van mijn rede. 's Middags dronk ik bij Stuten koffie en was met Clara op 't concert waar Weingärtner dirigeerde. Wij verbaasden ons hoe iemand die zóó goed Beethoven begreep zelf zulke leege muziek kon schrijven. Clara houdt vast aan Rudolf Steiner. Wij redetwisten genoeglijk. Ik genoot erg van mijn huis dat mijn lieve vrouw vol mooie rozen had gezet. Ik was zoo tevreden en opgewekt als ik in lange niet was. Ik denk ook wel dat dit komt door het wat verlichten der geldzorgen. Mijn droomen waren in Frankfort zeer ongunstig. Ik vrees dat dit dezelfde beteekenis heeft als vroeger mijn ongunstige gewaarwordingen en droomen bij Else Otten, bij mevrouw P. en bij M.V.-namelijk dat Frau Ella Geldmacher in gevaarlijken toestand is, een prooi van demonen, een voorbeschikte voor waanzin. | |||||||||
maandag 30 oktoberStationswachtkamer te Kleef. ▫ Drie zeer merkwaardige dagen achter me. Eergister, bij 't weggaan, een gruwelijke leelijkheid over alles. Geen melancholie, maar doffe schoonheidsloosheid, armoede over alle dingen. Een zwaar tegenopzien voor de lezing in Coblenz. ▫ Vóór de lezing gesprek met Regierungsrat Rang in 't hotel. Een gewezen geestelijke, verfijnde kop, met eigenaardige denkbeelden zooals ze tegenwoordig in Duitschland in de lucht hangen. Maar ik voelde weinig geschikt tot conversatie. Hij geloofde in de werking der angst, der ontzetting, die alle conventioneele geloofsgevoelens vervangt door het ééne: ik zal mij verweren, er doorheen slaan. Bij mijn optreden, voor een volle zaal, kwam niet de gewone rust en | |||||||||
[pagina 1202]
| |||||||||
aant.vrede over me, die mij anders altijd nog versterkte. Integendeel ik voelde dof en machteloos. Na eenigen tijd werd het mij alsof ik tegen een zwaren weerstand moest opworstelen. Dit werd zoo erg dat ik een oogenblik meende te moeten ophouden en heengaan. Nooit had ik zooiets ondervonden. Het zweet brak mij uit. Ik keek in de volle zaal en zag geen gezicht dat mij hielp. Duitsche officieren in hun lichtblauwe uniform, die mij ook niet inspireerden. Ik vreesde dat ik in verwarring zou raken en onzin zeggen. ▫ Ik had een getypt manuscript bij me, over hetzelfde onderwerp, ‘die Mission des Dichters’ dat afgewezen was door N. Rundschau en Kunstwart. Maar door 't transpireeren kon ik mijn lorgnet niet ophouden. Doch ik had een bril laten maken, - die had ik bij me en zette die op, en las toen uit het manuscript voor. Toen werd ik langsamerhand weer mezelf meester, liet het manuscript los, en sprak weer, zooals gewoonlijk, tot het eind, en het ging goed. ▫ Ik kreeg veel complimenten aan het eind. Niemand had iets van het zwakke moment bemerkt. Maar ik begon er in mijn rede zelf over, zoodra ik voelde dat het voorbij was. Ik zei dat ik bijna losgelaten was door de macht die mij alleen kracht tot spreken geeft, en dat ik bijna was opgehouden en heengegaan. Dat bracht een contact tusschen mij en de menschen. ▫ Ik voelde zelf diep vernederd en gewaarschuwd. Het was alsof me gezegd werd: ‘pas op! ik kan je ook loslaten!’ ▫ 's Avonds een soupeetje, met twee generaals, een dokter, een Landrat, en eenige dames. Ook Willem Kes was er bij. Ik herinnerde hem als een magere, fijne, energieke kop met lang haar. Nu was hij rood en dik, en expressieloos. Rang sprak weer veel, aan 't souper, over zijn ontzetting en ‘auflösung’ theorie. Ook over Dostoiewsky. Hij is een vriend van Richard Dehmel en Hoffmansthal. Een Herr und Frau Martini waren mij de meest sympathieken. Den volgenden morgen deed ik een auto-tochtje met Freiherr Marshall von Bieberstein, die in 't Unterwesterwald op slot Montabaur woont. Om elf uur kwam Ella Geldmacher en met haar wandelde ik bij prachtig weer door de herfstbosschen naar Stolzenfels. Wij aten aan den Rijn/ zagen het slot en wandelden 's avonds door het bosch weer naar Coblenz terug. Het was alles prachtig mooi, stille zon, gouden loof, vredige heuvels, bruin en donkergroen, de Rijn omlaag, later de maan in donkere woudstilte.
Zij zeide het vers van Heine op dat eindigt Küsse mich und schaue dreist,
denn ich selber bin ein solcher
Ritter von dem heilgen Geist.
| |||||||||
[pagina 1203]
| |||||||||
Dat trof mij diep, als een maning aan mijn eigen ridderplicht. ▫ Ik deed mijn uiterste best om het alles mooi en waardig te laten blijven en niet weer in illuzie en verwarring te komen. Maar Ella is een gepassioneerde vrouw en een nuchter waarnemer zou onmiddellijk gezegd hebben dat ze verliefd was. Zeker hebben nooit twee mooie oogen met een sterker expressie van innigheid mij aangezien. Ze liep als in een roes van geluk en ze zou er zeker niets tegen hebben gehad als ik haar in mijn armen had gesloten. ▫ Ik dacht daarbij voortdurend aan de sombere waarschuwingen die ik gehad had, - aan haar goedhartige man, die haar zoo vol vertrouwen had laten gaan, en ik begreep eigenlijk niet hoe het in haar toeging. ▫ Ik zelf zag volkomen helder, zonder eenige zelfverblinding - maar ik kon niet begrijpen in hoever zij zelf in illusie verkeerde. ▫ Nu ben ik terug en ik ben blij weer veilig thuis te zijn. ▫ Ik voel tegelijk vernederd en verkwikt. De herinnering aan mijn zwakheid zal niet gauw verdwijnen. En de vurige liefde en bewondering van die vrouw, en de mooie, zeldsame herfstdag met haar aan den Rijn, blijven toch weer prachtige momenten in mijn leven. ▫ Ik loop er nu niet meer zoo plomp in, als bij Helen Smith: Als ik daaraan terugdenk griezel ik. Zeker staat deze vrouw en haar liefde oneindig veel hooger. Maar ik denk dan weer aan de arme mevrouw P. en er is veel in Ella Geldmacher wat aan mevrouw P. doet denken. Ook doet ze me soms aan Betsy denken. ▫ Maar hoe onbegrijpelijk onbevangen kan een vrouw zijn, in situaties waar een man zich hopeloos beklemd zou voelen. Ze dacht niet aan gevaar, aan met vuur spelen, aan mogelijke ellende. En ze is toch al bijna dertig, moeder van drie kinderen en behoorlijk wereldwijs. Ik was bij Heyenbrock en verbaasde mij er over hoe de menschen niet zien welk een groot schilder dit is. Wie geeft, als hij, het schoonheidskarakter wéér van wat wij gewoon zijn leelijk te vinden. De fabriekslandschappen, de moderne industrie. En wat kan een kunstenaar grooter en beter doen? ▫ Een mijn, een fabriek is leelijk van een gewoon menschelijk standpunt gezien. Zoodra men die dingen, zonder ze werkelijk te veranderen, weergeeft in grootsche, indrukwekkende pracht, met harmonische kleur en majestueuze vorm, dan doet men het hoogste, men verandert de menschelijke vizie in een goddelijke, men leert de taal van het bovenmenschelijke spreken en verstaan. | |||||||||
[pagina 1204]
| |||||||||
woensdag 8 novemberWijk was drie dagen met mij, en wij bezochten Heyenbrock en de Isaachsen's en zagen de Vincent-schilderijen bij Jo Cohen Gosschalk. Wijk is ernstig, wat schuw, soms merk ik iets in hem van den eenzelvigen, verwenden, den eenigen zoon van rijke ouders. Maar dan weer treft mij hoe opmerksaam hij is, hoe leergierig, degelijk in weten en doen. Hij is niet spraaksaam en schertst niet zooveel als wij, maar soms breekt een beminnelijk lachje dóór, en een toon van innige hartelijkheid. Hij is niet verwend in den zin van comfort, integendeel, hij houdt van de grootste eenvoud. Maar hij is teer van gevoel, stoot zich spoedig. Zijn profiel heeft iets streng aristocratisch met een romeinsch-gebogen neus, lijkt op graaf Trolle. Bijziende oogen, lichtblond haar. Lang en recht. Gister reed ik paard met Clara in de buurt van Haarlem, door 't herfstlandschap. Wij spraken veel over het tijds-begrip. Ik zoek dan uit te vinden hoe zij den tijd voelt. Zij is ook overtuigd dat de tijd anders kan waargenomen worden. Ik had een schichtig paard en verzwikte mijn vinger bij 't opstijgen. Maar ik was toch tevreden en verkwikt. Mijn gevoel voor Clara is dat van Heine in zijn liedje: Du bist wie eine Blume
Het oude, overbekende versje kreeg er een nieuwe glans en kracht door: Mir ist's alsob ich die Hände
Aufs Haupt dir legen sollt ...
De oude moeder wordt goddank weer beter. Altijd als ik mijn oude dagboeken overlees word ik getroffen door de naïeveteit van mijzelven. Zelfs in de zoo kort geleden Amerikaansche reizen. ▫ Is dat nu mogelijk zonder dat ik minder naïef geworden ben? Als ik even naïef was, zou ik toch de naïeveteit van toen niet kunnen waarnemen, dunkt me. Maar het was altijd zoo. Ikzelf van heden vond altijd mijzelf van gister naïef. | |||||||||
[pagina 1205]
| |||||||||
aant.
's Middags wandelde ik met mijn lieve vrouw naar 't melkhuisje. Een van die klassieke wandelingetjes, die bijblijven. Er was nog mooi goud loof, en het thuiskomen in den schemer in het lichte huis is dan zoo prettig. ▫ Ik ben dankbaar en gelukkig in mijn lief gezin. Gister was ik bij Paul, ik fietste er heen van Utrecht. Maar al is zijn toestand beter, toch deed het mij leed dat hij weer aan 't flirten is, en het arme meisje uit Dresden bot heeft afgeschreven. ▫ Ik vergeleek hem wel eens met Clara. Ze hebben beide het fijne en diepe geestelijke leven. Maar Clara is veel liever en edeler en ernstiger. Paul heeft een wreede kant. Ik kreeg een dankbare brief van een zekeren v.d. Steen v. Ommeren over Schijn en Wezen. Ik werd er door ontroerd en schreide. Hij vroeg of er nog een derde deel kwam. En ik had juist te voren de eerste klanken er van gehoord. ‘Een ernstig kind is als een stil moment’
en nu voel ik ook dat ik het werk zal voortzetten. Ik schrijf nu aan het Xde hoofdstuk van Sirius. Nu weet ik dat het goed is. | |||||||||
zaterdag 18 novemberGister weer een morgen van doodsche leelijkheid. Een dood punt in mijn werk. Weer opdoemende geldzorgen. Ik ging naar Amsterdam en trok bij Rijkens weer eenigszins bij. Bezoek van kolonisten vóór hun vertrek naar VanEeden. Plan een reeks Wenken en Waarschuwingen voor hen te schrijven. Las de Chineesche verzen van Li-Tai-Po, in de vertaling van O. Hauser. De verlaten vrouw die de gepaarde vlinders ziet fladderen in haar tuin, even als ik in 1878. Dezelfde teere sensatie in twee menschen gescheiden door eeuwen, van een ander ras, aan twee einden der wereld. Ik las Heine Buch der Lieder en Li-Tai-Po, welk een overeenkomst! Bij dit tweetal hoort nog Omar Khayam, maar deze laatste is de minst fijne en de meest cynische. ▫ Heine is boosaardig en giftig somtijds. Li-Tai-Po is somber en zwaarmoedig, Omar brutaal cynisch. De weemoed van den Chinees is het diepste en grootste. Anacreon en Horatius zijn verwanten, maar veel minder teer en diep. | |||||||||
[pagina 1206]
| |||||||||
Voor mijn bed zie ik de maneschijn
Alsof de vloer met rijp bedekt was
Ik zie op naar de maanschijf
Buig het hoofd en denk aan thuis.
| |||||||||
donderdag 23 novemberKoude N.O. storm. Ik las Zondag hoofdst. X uit Sirius vóór. Ik werkte lustig. Den volgenden morgen kwam de nieuwe editie van ‘the Quest’ en de ‘Welt-Eroberung’. Ik nam het blauwe boekje mee op reis naar Barmen en las het tweemalen aandachtig dóór. Men zal mijn deel klaarder en helderder vinden. Bij eerste lezing vond ik ook nog veel in Volker's werk wat mij te duister, te hooggespannen scheen. Maar bij tweede lezing bleef daarvan toch weinig over, en de rijkdom vervulde en verheugde mij zeer. Het boekje scheen me een wonder, zoo zonder inspanning aaneengeweld en toch zoo vast. ▫ Ik dacht lang er over, wat het zou kunnen uitwerken. ▫ De volgende stap zou zijn een tweede boekje, met een nieuwe in den bond, zoodat de menigte de toenemende kracht en invloed meer en meer bemerkt. ▫ Het moet onze wensch en toeleg zijn dat de boekjes zoo veel mogelijk gelezen worden, - ook door hen aan wie ze niet geadresseerd zijn. In Barmen sprak ik goed. Ik las uit de Kl. Joh. voor - het zendingsfeest - hetgeen, zooals ik later hoorde, goed paste in dat ‘Muckertal’ zooals Barmen-Elberfeld genoemd wordt. De stad was interessanter dan ik dacht. Vol fabrieken (textiel) maar in een nauw bergdal, waar de ditmaal zeer volle Wupper snel doorheen vliet (12 M.i.d. seconde). De oude huizen, in den z.g. Bergischen trant zijn aardig om te zien, met lei bedekt, met helgroene luiken en witte deuren en kozijnen. Het lei-blauw, helgroen en wit zijn de Bergische kleuren. ▫ Ik soupeerde met de heer en mevr. Saatweber. Hij een wijnkooper die aan dichtkunst en dramatiek doet, zij met voordrachts-talent. Het was een goede avond. Woensdag ging ik naar Haarlem, voor geldzaken, wandelde met Betsy op 't Naaldeveld en zag 't huis en de mooie kindertjes van Sammy. Bij 't teruggaan in de tram verheugde mij onverwacht het lieve gezicht van Clara. 's Avonds sprak ik in den Haag voor een stampvolle zaal over 't Materialisme. Een dame kreeg een toeval eer ik begon. Het ontroerde mij weer | |||||||||
[pagina *53]
| |||||||||
59 Truida met Hugo en Evert
| |||||||||
[pagina *54]
| |||||||||
| |||||||||
[pagina 1207]
| |||||||||
aant.
| |||||||||
zondag 26 novemberSneeuw. Nu komt weer het saaie, doodsche wintergevoel. Het is vooral het contrast met de hooge genietingen die ik ken, dat zoo pijnlijk is. Gister bracht ik het blauwe boekje bij Joop, bij Rijkens en bij Stuten. Bij de laatste een aardig, levendig gesprek onder lunch met mevrouw, Clara en mij. Clara zei ‘vader’ tegen me, in 't vuur van haar rede, en ik vond dat lief en prettig. 'S middags hoorde ik een rede van professor Lorentz over de theorie der energie-elementen in de thermo-dynamica. Ik was buitengewoon geïnteresseerd en de anderhalf uur waren in een oogwenk om. Vooral interessant was het inzicht dat ik kreeg in de psychologische toedracht van deze nieuwe ontdekkingen, hoe het in zoo'n hoofd toegaat, als het van berekening op realiteitsgevoel, en van gevoel weer op berekening overspringt. Eigenaardig is bij den geleerde het kinderlijke, precies als bij van 't Hoff. Er is een naïeve, schertsend gemoedelijke pret in het berekenen en het toetsen der uitkomsten. Lorentz sprak aldoor van ‘die dingen’ als hij zijn energie-elementen liet vibreeren en botsen en door elkaar heengaan. ▫ Van 't Hoff zag er meer uit als een artiest met zijn fijn, gladgeschoren gezicht en lang haar. Lorentz, met zijn kaal, bonkig hoofd, zijn dikke zwarte wenkbrauwen, zijn donkere oogen, groote platte neus, en langen baard doet meer aan een oude wijsgeer denken, soms ook aan een rabbi. ▫ Maar onmiddellijk is aan zijn kop, tusschen al die andere geleerdenhoofden, het geniale, bizondere te bemerken - zooals men onder acteurs in een drama onmiddellijk den held herkent, den grooten speler. Tot nu toe zwijgen over het blauwe boekje. De Hollandsche couranten negeeren het natuurlijk. Ik ben nog in twijfel of ik Dinsdag naar Berlijn zal gaan. | |||||||||
[pagina 1208]
| |||||||||
woensdag 29 novemberNikolas-see bij Gutkind. Ik was buitengewoon somber bij 't vertrek. Het was een mooie, stille, zoele dag, en ik was kinderachtig sentimenteel. Doodsschaduw lag op alles en zelfs het generzijdsch was bedorven en demonisch gekleurd. Daarbij diepe geringschatting van mezelven. Nu kan ik 't mij nauwelijks te binnen brengen. Ik zag tegen de reis op en wilde maar thuis blijven aan mijn werk. Het huis, de kindertjes, alles stemde mij weemoedig om 't verlaten. Mijn lieve vrouw deed een wandeltje met mij door 't bosch en ze was zoo goed en lief. In den trein sliep ik dadelijk in en sliep van 10 tot half acht aan één stuk door. Toen ik wakker werd was de naargeestigheid weg, nu is het nog maar bij lichte vlagen. Maar het laat een bange herinnering, want er is niets aan te doen. Uiterlijk is er niet veel aan me te merken. Ik vrees echter dat het mijn werk zal benadeelen. Er komt soms wel eens besluiteloosheid of machteloosheid, gebrek aan initiatief. | |||||||||
donderdag 30 novemberIk ben nu weer goed in 't Berlijnsche leven. Een prettig huis bij Gutkind, een mooie werkkamer. De omgeving stil en rustig. In Berlijn de gewone besognes: Rechtsanwalt, theatermenschen enz. Ik sliep goed, ben voldaan over mijn gaan hierheen, tevreden dat ik gekomen ben. Het gaat goed. We verzenden onze boeken en krijgen antwoorden en bespreken die. ▫ Ook Gutkind kent dezelfde depressies. Het behoort bij onze levenstaak. | |||||||||
zaterdag 2 decemberGister avond was ik bij een voordracht van Eugen Heinrich Schmidt in Café Austria. Het was aandoenlijk, de oude, magere geleerde, met zijn uitgehongerd voorkomen, zijn grijze garen handschoenen en zijn felle oogjes te hooren declameeren over het ‘Vernunft-licht’ en de ‘Unendlichkeit’ terwijl de kellners heen en weer schuifelden tusschen de ‘Gnostiker’ en koffie en bier trachtten kwijt te raken. ▫ Iederen Vrijdag houdt hij daar zijn preeken, voor een klein groepje dames en heeren, die er maar heel weinig van kunnen begrijpen. Wat hij zegt is ten deele zeer goed, en zeker veel wijzer dan de groote meerderheid van filosofische ideeën in de wereld. Soms | |||||||||
[pagina 1209]
| |||||||||
zegt hij prachtige dingen, soms ook vergist hij zich ter dege. En de kritiek van een meneer, zoo maar iemand die er van de straat ingeloopen was, en zei dat hij niet vond dat hij er veel verder mee kwam, omdat hij ‘Leven’ verlangde en niet ‘Vernunft’/ die kritiek was raak, en de oude redenaar werd geirriteerd en viel in de rede en verdedigde zijn systeem en zijn leer met de vinnige nerveusiteit van een apostel en zeloot. ▫ Het was een interessante avond. Vooral in 't gezelschap van de Gutkinds. De fijne, intelligente kop van Gutkind maakte een goed figuur tusschen al die ‘Gnostiker’. ▫ Ik wees Gutkind op het gevaar dat deze oude profeet niet ontweken was, dat men hartstochtelijk de eigen begrippen gaat verdedigen en vergt dat iedereen ons zal kennen en waardeeren. Dit gevaar ontstaat door het jaren lang verdedigen van juiste inzichten tegenover miskenning, en door seniele verzwakking en verstarring. We moeten altijd deemoedig ontfankelijk blijven, levend en bewegelijk. | |||||||||
[pagina 1210]
| |||||||||
de Germaan-Volks-erzieher, die vol geestdrift is voor onze ideeën. ▫ Een avond was ik bij de sociaal-democratische familie Stock, waar ook een Rus was, Streltzow, en een voorvechtster van de Vrouwenbeweging - wij debatteerden er druk en lang. Zaterdag 9 December sprak ik in Groningen en logeerde bij professor van Bemmelen. Ik zag zijn laboratorium, er werd een werk voorbereid over de huisdieren der terp-bewoners. Ik vond het interessant, maar ik verwonder me toch altijd er over hoe iemand zulk een werk verricht zonder scrupules over de meer of mindere nuttigheid van zijn werk. Ik las het gedenkboek van Leo Deutsch, de russische revolutionnair. Er is toch iets in het russische karakter dat ons antipathiek is, ondanks de werkelijk verheven moed en zelfverloochening voor een idee. ▫ Onder de gevangen vrouwen is er geen één geweest die gratie wilde vragen. ▫ Maar de verschrikkelijke toestanden, al konden ze misschien door geen enkel Westerling beter gedragen worden dan door de elite der revolutionnairen, noch moediger, noch fierder, noch geduldiger - ze lijken ons onmogelijk te kunnen ontstaan zonder een laag volkskarakter. ▫ Hoogst merkwaardig is ook het feit dat verscheidene gevangenen monarchist en tsaren-vereerders werden in hun gevangenschap. En niet om los te komen. Een van hen wilde geen gratie vragen, omdat hij boete wilde doen voor zijn verzet tegen het tsarisme. Ik moet nu veel aanstaande kolonisten te woord staan. Ik zal een soort ethisch wetboek voor hen opstellen. Ik voel over 't algemeen vrij rustig en wel, ook op den dieperen bodem van het stille leven te huis. In Berlijn was ik geheel als vroeger, actief en vroolijk, vooral op 't laatst. ▫ Soms dacht ik ook over een episch gedicht. De vennootschap is 8 Dec. geteekend. | |||||||||
zaterdag 16 decemberGisteren kwam ik uit Maastricht waar ik gesproken had voor de vrouwen en gelogeerd bij een ambtenaar Bartelink. De lugubere schaduw komt dan weer. Het burgerwoonhuis in een provincie stad, de man ontvanger bij de registratie, verhalen van ondergane operaties. Alles heeft het lugubere wat ik ergens in Viator beschreef. ▫ Vooral medische dingen, operaties, ziekten, geneesmiddelen hebben voor mij iets onuitsprekelijk lugubers gekregen. Het is alsof de afkeer voor het somatische toeneemt. Vandaag ben ik wat verkouden, en reeds dat maakt alles griezelig en somber. | |||||||||
[pagina 1211]
| |||||||||
Het gevoel van dóór te zullen leven na het sterven wordt steeds intensiever, het begint onbegrijpelijk te schijnen hoe iemand ooit kon meenen met het sterven geheel op te houden, het heeft geen zin. Natuurlijk leef ‘ik’ dóór. ▫ Maar daarmee is het lugubere van den dood niet weg. Dat zit in heel andere dingen, juist in het vage, vlottende, vizioenaire van het toekomstige leven, dat schrikt af. Soms denk ik het als een geboorte in helderder bestaan, dat is het diepste intuïtieve begrip. Maar dat kan ik niet altijd voelen. ▫ Als het waar is, dat het lichaam uitsluitend een werktuig is tot actie, en niet tot perceptie, - dan zou daaruit volgen dat ons toenemend zelf-inzicht niet het werk is van ons lichaam maar van een inwendige groei, die dus niet door het lichaamsverval wordt gestuit, maar integendeel eer bevorderd. Dit schijnt paradoxaal, maar zoo is ook de meening dat het lichaam er enkel is tot doen, een daad, en geen waarnemingsmiddel, en dat is toch door Bergson vrij vast aangetoond. ▫ Dat lichaamsverval den geestesgroei zou stuiten berust op een schijn, ontstaan door verzwakking van het daadwerktuig. ▫ Als wij nu embryo's zijn, die bij den dood uit het ei breken, dan is het ook niet vreemd dat er zoo weinig contact is met de afgestorvenen. Wij kunnen ook moeielijk met de ongeborenen in verstandhouding komen. Ik las in den trein het boek van mrs Martin, mijn gastvrouw op Staten Island, ‘Is Mankind Advancing?’ Amusant, als haar conversatie, soms totaal onzinnig, met iets plats en nuchters, soms vol nuttige kennis. Een Hellenen-idealisatie tot het belachelijke. Ik bestrooi het boek met vraagteekens. Scherpe correspondentie met Page. Hoe onplezierig is het vechten voor je naam en roem. En daarbij je nog zoo gering te voelen. | |||||||||
maandag 18 decemberIk moet van avond hier in Bussum spreken, morgen in Zutphen, en dit werk bevredigt mij niet meer. Ik wil aan mijn drama's arbeiden. Dat alleen geeft mij rust. Het eerste boek van de Legende af - het tweede in onbewusten groei. En nu eerst de drama's. Het worden tendens-drama's, zonder eenigen schroom. Ik weet nu toch veel zekerder, wat ik vroeger schuchter aanduidde, dat kunst in tijden van omkeer, mee omkeert, mee handelt, en niet enkel spiegelt. Daarin staat juist kunst boven wetenschap. Kunst schept, doet, beweert, drijft, maar alleen niet in lageren zin. Gister las ik over de Lecco-Indianen aan de Amazone-rivier en ik dacht: | |||||||||
[pagina 1212]
| |||||||||
als ik doodga wou ik in de wildernis. 't Is waar dat ook soms de neiging komt ‘thuis’ te sterven. Maar daar tegenover staat de afschuw voor het trivialeen lugubere van een ziekbed en sterfbed in een burgerlijke omgeving. Dat zou een vurige wensch zijn, op 't laatst nog kracht genoeg te hebben om er uit te trekken en in schoonheid en vrijheid te sterven, in de natuur. Een bizondere aversie voel ik tegen de school van Freud. Dat is voor mij wel het toppunt van antipathieke medische wetenschap. Alle medische wetenschap is mij antipathiek geworden - er kleeft iets extra leelijks, lugubers, doodsch en dufs aan, - maar de leer van Freud is wel het ergste. Die werkt op me als een verstikkende walm. ▫ Ik vermoed, dat hier demonische werkingen zijn. Het heele sexueele leven is het rechte aangrijpingsgebied voor lagere wezens. Alleen het bizonder belangrijk en gewichtig maken van dat gebied werkt al in hun hand. Onze natuurlijke gezonde neiging, ons zelfbehoud-instinct brengt ons tot zooveel mogelijk negeeren, niet-achten, van al die dingen, evenals van het vuile en gemeene. ▫ Dat zijn z.g. psycho-analyse soms succes heeft is niet met die meening in strijd. | |||||||||
donderdag 21 decemberIn Zutphen gast van v.d. Bergh v. Eysinga. Een maaltijd bij kaarslicht met enige leerlingen van hem, vol geestdrift en bewondering. ▫ Ik bedacht, dat ik een dergelijk geestelijk leider noodig heb voor mijn kolonisten in Amerika. De moeielijkheid bij van den Bergh van Eysinga ligt daarin dat hij een voortreffelijk zacht-aardig man is, die als dichter zwak werk maakt. Daarbij is hij hoogst bescheiden en verbeeldt zich niets, maar hij maakt steeds gedichten en drama's, die door zijn leerlingen zeer bewonderd worden, en waarvan ik niet veel goeds kan zeggen. En ik voel dat zijn zwakheden aan mij doen denken. Mijn vijanden zullen zeggen dat hij een epigoon van mij is. En hij heeft mooie, groote eigenschappen die gemist worden bij veel jonge Hollandsche dichters, die knapper werk maken dan hij. Een dramatisch werk ‘Psyche’ scheen mij vol wijsheid, vol fantasie, - maar ook vol holle, klink-klank verzen en smakeloosheden. Een slecht gestructureerde rommel, vol fraais en aardigs. De lectuur deprimeerde me. Van den Bergh van Eysinga vertelde me dat Bolland het eeredoctoraat van Edinburg geweigerd had om de Boerenoorlog. Dit kenmerkend feit is geheel onbekend. Het is tegelijk een bewijs van karakter en van bekrom- | |||||||||
[pagina 1213]
| |||||||||
aant.
| |||||||||
donderdag 28 decemberProfessor Lorentz sprak mij aan, in Haarlem aan 't station, en zei dat ik hem te veel eer gaf, daar die eer aan Einstein toekwam. Betsy logeerde bij ons, en ik las het tiende hoofdstuk van de legende vóór. ▫ Maar de demonen waren in haar nog niet tot rust, en er was veel pijnlijks. Vroeger, bij den Pyramiden-bouw, en in Athene en in Rome, werden de denkbeelden van enkele individuen door de velen verwerkelijkt, er werden dingen gedaan die nu onmogelijk zijn, omdat de onderschikking er niet meer is. De velen doen niet meer wat één individu wil, en de individuen hebben niet meer de schoone grootsche denkbeelden die ze door velen laten uitvoeren. ▫ Maar nu wordt onbewust gewerkt voor de denkbeelden van een die méér is dan 't individu. Wie weet hoe schoon het is wat we nu bouwen. | |||||||||
vrijdag 29 decemberDoor de lectuur van Kalthof (over 't ontstaan van 't Christendom) zijn er twee opinies bij mij vast geworden. ▫ Vooreerst dat Jezus geen historisch persoon geweest is. ▫ Maar vooral dit, wat gewichtiger is, dat de Christelijke kerk niet anders bedoelde dan de stichting van het Communistische Gemeene-best, de socialistische gemeenschap die ook ons voor oogen staat, | |||||||||
[pagina 1214]
| |||||||||
mij, en Landauer en Sinclair en de rest. Vandaar het kerkelijk grondbezit, en de pogingen alles aan de kerk ondergeschikt te maken, waardoor dan ook natuurlijk het bezit communistisch zou zijn geworden. ▫ More's Utopia zou dan niet anders beteekenen als een eerste reformatie, terugwijzing naar het rechte spoor. ▫ Het gansche socialisme is dan niet anders dan reformatie. | |||||||||
zaterdag 30 decemberDonker, zoel weer. ▫ Ik herzie de Legende, en schrijf het slot. Ik weet nu ook mijn opgaven voor 1912. De Legende wordt met de meeste zorg uitgegeven. Verschijnt in April of Mei. ▫ Dan de catechismus voor de Kolonisten in Amerika. ▫ Dan het Nieuwe Drama. De wereldmaatschap ‘Azon’ van de Promethiden. Dat kan dit jaar afkomen. ▫ Ik begin het derde boek van Schijn en Wezen. ▫ Ik begin het tweede boek van de Legende. ▫ Ik schrijf misschien nog een paar hoofdstukken van de Dichter-koning. En verzamel artikelen voor den zesden bundel Studies, waarvoor ik ook de gehouden lezingen op schrift stel. | |||||||||
zondag, oudejaarsdagIk schreef zoo-éven het eerste boek van Sirius af ‘de Ouders’. ▫ Dat was wel het voornaamste werk van dit jaar. Dan de Welt-eroberung durch Heldenliebe eenige artikeltjes voor de Samenleving 1 over het boek van Wirth, 2 over Kollewijn's Spelling, 3 over de Berner Conventie, 4 over mystiek in de Wetenschap, 5 over Siderische Geburt, 6 over Moderne Schilderkunst. Verder maakte ik het boek ‘Happy Humanity’ voor Page gereed, ten deele autobiografie. Eindelijk de brief aan de Padvinders. Ik schreef geen dramatisch, en ook geen lyrisch werk. Geen verzen. Ik hield voordrachten in Alkmaar, Heerenveen, Zwolle (twee), Almelo, Wageningen, Amsterdam, Bloemendaal, Arnhem, Wiesbaden, Coblenz, Barmen, den Haag, Groningen, Maastricht, Bussum en Zutphen. Verder werd de plaats VanEeden in N. Carolina gesticht, en kwam de Vennootschap E.B.W. tot stand. De nieuwe uitgave van ‘the Quest’ verscheen, en de 3e editie van ‘der Kleine Johannes’. | |||||||||
[pagina 1215]
| |||||||||
Opgevoerd werden alleen ‘het Poortje’ en ‘IJsbrand’. Maar in mij ontstond de conceptie van ‘de Promethiden’. |