4. Conclusies
Van Eeden heeft Wij-zangen, De Hoovenier en De wassende maan alleen vertaald en ‘Kabir’ nagenoeg alleen. Bij gedeelten van de overige vertalingen heeft hij met voorvertalers gewerkt, waarbij in enkele gevallen zijn invloed op de eindredactie niet aanwijsbaar is; bij het zeer goede werk van Prins en Ter Laan is die invloed zelfs niet waarschijnlijk. Onaanwijsbaar en onwaarschijnlijk is ook, dat een der betrokkenen in financieel opzicht te kort gekomen zou zijn.
Bij de wijze waarop deze dingen in 1961 in de publiciteit gebracht zijn, is ook onvoldoende rekening gehouden met het feit, dat onze opvattingen omtrent helpers bij publikaties en ander op naam gesteld werk veranderd zijn. Zie het begin van iedere film, zie hoe de verzorger van Diepenbrocks brievenuitgave in zijn woord-vooraf 186 mensen ergens voor bedankt. Zie daar tegenover het vroeger gangbare begrip ‘nègre’: stille helper die blij is dat hij wat verdient en het vanzelfsprekend vindt dat zijn naam ongenoemd blijft. In deze sfeer kwamen de Tagore-vertalingen tot stand. Mevrouw Mankes slaat de spijker op de kop als zij - 22 december 1961 - schrijft: ‘Ik kan me niet voorstellen, dat jonge mensen tegenwoordig genoegen ermee zouden nemen, dat hun naam in 't geheel niet genoemd zou worden [...] Tempora mutantur et nos cum illis’. Inderdaad, de situatie en het opinieklimaat zijn veranderd, zodat de maatstaven van nu ook niet zonder meer gebruikt kunnen worden om iemands werkwijze van destijds te beoordelen.