Over de Tagore-vertalingen van Frederik van Eeden
(1963)–H.W. van Tricht– Auteursrechtelijk beschermd2. Enkele opmerkingen voorafgaande aan het onderzoekDe geopperde kwestie wettigde een nauwkeurig onderzoek aan de hand van de beschikbare documenten. Aan het verslag daarvan dienen tot goed begrip enkele kanttekeningen bij de hierboven weergegeven openbare correspondentie vooraf te gaan. De heer 's-Gravesande wijst er op, en mevrouw Mankes haalt zijn woorden in haar tweede stuk nadrukkelijk aan, dat Dr. G. Kalff Jr. in zijn grote biografie van Frederik van EedenGa naar voetnoot* van deze vertalingen zegt: ‘door van Eeden zelf of onder zijn leiding’ gemaakt. Deze formulering, die de gang van zaken juist zal blijken weer te geven, verschijnt in nog juister licht als men weet, dat Kalff tijdens het schrijven van zijn boek Van Eeden voortdurend interviewde - Van Eedens dagboek vermeldt Kalffs bezoeken telkens - en blijkbaar van niemand dan van Van Eeden zelf gehoord heeft dat Tagore door hemzelf of onder zijn leiding vertaald was. Waarbij nog moet worden opgemerkt dat deze passus in het waarlijk niet ongelezen en onbesproken werk van Kalff sedert de verschijning in 1927 geen aanleiding tot commentaar heeft gegeven. En dat ook de uiterst kritische Kalff zelf geen commentaar geeft. | |||||
[pagina 9]
| |||||
| |||||
[pagina 10]
| |||||
De onderstelling van mevrouw Mankes, dat Van Eeden tegen Romain Rolland niet heeft durven zeggen dat hij Tagore vertaald had, wordt weerlegd door zijn brieven aan Rolland van 29 december 1913 en 25 oktober 1920 (zie Facsimile I en II, blz. 23). Tegenover de opvatting van 's-Gravesande, dat de handschriften van de vertalingen geen uitsluitsel kunnen geven, moet worden opgemerkt dat wie met de handschriften van een schrijver vertrouwd is bijna altijd een afschrift kan onderscheiden van spontaan, ‘scheppend’ schrift. Op een vraag hoe hij erbij kwam dat Van Eeden zijn dagboek zou hebben vervalst, antwoordde de heer 's-Gravesande dat hij juist bedoeld had, zo'n vervalsing als iets onmogelijks voor te stellen. Dit was in zijn formulering echter niet duidelijk uitgekomen. Tenslotte bij het eerste artikel van de heer Gorter: er is verschil tussen de laatste twee alinea's waarin Ter Laans vader ter sprake komt, en de brief die deze laatste op 9 oktober 1962 schreef, in antwoord op een verzoek of hij wilde helpen, het handschrift van de vertaling van Chitra aan het licht te brengen. De heer K. ter Laan zegt toe, gaarne en terstond te willen helpen en vervolgt: ‘Een zin in Uw brief is niet geheel naar waarheid. Mijn zoon Remko heeft zich nooit tegenover mij beklaagd, “dat hij zich door Van Eeden te kort gedaan achtte” [aldus had de vrager de mededelingen van de heer Gorter, zie de drie laatste zinnen van diens stuk, samengevat]. Hij was van oordeel dat hij als secretaris van Van Eeden uit te voeren had wat Van Eeden verlangde. Maar, en daar komt het voor U op aan, wel heeft Remko mij meer dan eens verteld, dat hij de vertaler was.’ Op dit feit komt het echter niet alleen aan, maar ook op de wijze waarop Remko ter Laan Van Eedens houding later beoordeelde. De bronnen die ten dienste staan zijn: de handschriften van de vertalingen, Van Eedens dagboek en zijn correspondentie, alle berustend in het Frederik van Eeden-Museum, Universiteitsbibliotheek, A'dam. Het resultaat van het onderzoek volgt hier, voor iedere bundel afzonderlijk, in de volgorde van verschijnen. |
|