Cats, Tollens, Cosman
Maar de geestelijke stand vormt niet het enige doelwit in de Grassprietjes. Andere slachtoffers zijn de seculiere dichters van ‘huiselijke’ poëzie: Cats en Tollens voorop. Voor elk gedicht in de afdeling ‘Een tuiltje poëzie voor het huisgezin’ is bij Tollens wel een voorbeeld te vinden, zoals ‘Op de oogen van mijn jongste zoontje’, ‘De eerste stap’ en het befaamde ‘Op den eersten tand van mijn jongst-geboren zoontje’ (Triomf, triomf! hef aan, mijn luit,/Want moeder zegt: de tand is uit!/Laat dreunen nu de wanden!/Eerst gaf Gods gunst het lieve wicht/Den adem en het levenslicht,/Nu geeft zij 't wichtje tanden.)
De cyclische bouw van deze eenentwintig gedichtjes (waaronder van Tollens zelf nota bene nummer XIV ‘Moeder bij de wieg’!) is al evenmin een nieuwigheid. Beets bij voorbeeld schreef een Liederkransje voor de jarige moeder en de Tollens-epigoon C. Honigh deed in Mijne Lente (1871) en Geen Zomer (1880) verslag van geboorte en vroege dood van zijn zoontje.
Die huiselijke traditie was te onzent aangevangen met vader cats, wiens reputatie, ondanks verscheidene goed lopende herdrukken, zowel grote geïllustreerde prachtedities als sobere volksuitgaven, door toedoen van Busken Huet in één forse uithaal danig geknakt was. In zijn grote Gids-artikel van 1863 had deze gevreesde criticus zich herinnerd hoe hij zo'n tien jaren tevoren over Cats dacht en dat had er niet om gelogen. Weliswaar viel zijn tegenwoordige oordeel iets gunstiger uit en golden zijn verwijten nu minder de arme Cats zelf dan wel diens vereerders, maar ondertussen was het vernietigende vonnis toch maar uitgesproken. Mensen van smaak konden sindsdien de naam Cats niet meer in geletterd gezelschap uitspreken zonder gevaar te lopen zelf verdacht te zijn. Welnu, wat Paradijs doet, door Cats nog boven Vondel, Bredero, Hooft, Bellamy en Poot te stellen, is een piramidale omkering van onder fijnproevers sindsdien gangbare waarden.
Van gelijke orde is blijkbaar Tollens. De Paradijs-elijke lofzang ‘Aan Tollens’ is een nagalm van de ‘Feestzang’, waarmee Tollens zijn bundel Nieuwe Gedichten opende. De voetnoot met de mededeling dat de complete lofzang 1200 verzen bevat, vindt weer z'n verklaring in de aanzienlijke lengte van het origineel. En over een gevallen meisje bestond ook al een ontroerend vers van Tollens, maar hier vond Paradijs een directer voorbeeld bij Cosman, over wie straks.