Grassprietjes (onder ps. Cornelis Paradijs)(1984)–Frederik van Eeden– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] II Het jawoord Nu moet ik haar gaan vragen- O welk een bange dag! Doe God! mijn wenschen slagen- Verschoon mij van dien slag! Uw grootheid zal ik eeren, In aller eeuwigheid, Mocht ik met haar verkeeren In deugd en eerbaarheid. Ik voel mijn boezem prangen Door bangen twijfelmoed- Doch rein is mijn verlangen, En mijn positie goed. Haar vader kent mijn ijver En duldt mijn nadering, Als veelbelovend schrijver En deugdzaam jongeling. Hoop doet mijn hart herleven En slaan met blijden slag: Mijn bellen, haar gegeven, Draagt zij nog iedren dag. Doch mocht zij 't woord niet spreken, Waarnaar mijn boezem haakt, Dan zal het hart mij breken, Wijl het is afgeraakt. Dan zal ik eeuwig blijven Versmolten in mijn smart, Dan ga ik verzen schrijven, Met wanhoop in het hart. [pagina 22] [p. 22] Maar toch, o, Heer der Heeren! Al loopt het heden mis- Ik blijf Uw wil toch eeren, Daar dat het veiligst is. Vorige Volgende