Grassprietjes (onder ps. Cornelis Paradijs)(1984)–Frederik van Eeden– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] Een tuiltje poëzie voor het huisgezin [pagina 19] [p. 19] Inleiding Mijn poëzie stelt zich ten doel, Mijzelven te verlichten, En elk, die deelt in mijn gevoel, Te treffen en te stichten. Ik wijd een lief, aanvallig kind Mijn zangen en mijn tranen- Haar wiegje stond in Purmerend, Haar vader doet in granen. Zij heeft twee koontjes rood en rond, Een kleinen mond daartusschen. Ze is altijd vroolijk en gezond, Geneigd tot jok en kussen. Haast schooner klinkt haar zilv'ren lach Dan 't lied der nachtegalen, Om 't poez'le halsje sling'ren zich Drie rijtjes bloedkoralen. En dan, haar oogen! o, zwijg stil! Hier, cither, moet gij zwijgen! Daar kan zij alles, wat zij wil, Van mij gedaan meê krijgen. Die oogen zijn mijn paradijs, Mijn voorsmaak van het Eden: Zij doen mij op tevreden wijs Het pad der deugd betreden. Voor Truitje zou ik onvervaard Door vuren willen loopen- Zes maanden heb ik opgespaard Haar belletjes te koopen. [pagina 20] [p. 20] Ja, ‘Truitje’ heet het aardig wicht- Toch zeg ik meest ‘Geertruide’ Omdat die naam in een gedicht Veel dichterlijker luidde. Nu, lezer! zal 't u duidelijk zijn, Hoe zij mijn ziel kon boeien, Hoe zij mijn hart in minnepijn Voor eeuwig deed ontgloeien. Haar mint mijn hart en mijn verstand, Geen ding bemin ik méér- Behalve 't lieve Vaderland En onzen lieven Heer! O, God! wil met uw vaderhand Mijn Truitje voor mij sparen, En ook het lieve vaderland, Ontwoekerd aan de baren! Vorige Volgende