Gedachten
(1920)–Frederik van Eeden– Auteursrecht onbekend2 April.
| |
[pagina 63]
| |
XCII.Het ware te wenschen dat economen en sociale hervormers beter bedachten dat economie een onderdeel is van biologie. | |
XCIII.Haat is wat afstoot, liefde wat verbindt. | |
[pagina 64]
| |
3 April.
| |
4 April.
| |
5 April.
| |
[pagina 65]
| |
XCIV.Het rauwe noorderklimaat bracht de krachtigste menschen voort. Het is de weerstand die leven geeft, de overwonnen moeite die kracht ontwikkelen doet. | |
XCV.De sociale kwestie is een zielkundige kwestie. Men moet uiterst voorzichtig zijn met theoretische conclusies, met aprioristische oordeelen, omdat de natuur der menschen, wier geheimen wij niet kennen, in 't spel is. | |
XCVI.Wie te steil stijgt, krijgt niemand achter zich. | |
[pagina 66]
| |
6 April.
| |
7 April.
| |
8 April.
| |
[pagina 67]
| |
XCVII.Men kan niet zeggen waarom verzen mooi zijn, evenmin als melodieën. | |
XCVIII.Alle kritiek moet welbewust subjectief blijven. | |
XCIX.Het is alleen door de kracht van 't verstand, het intellect, dat wij in staat zijn de aardsche woning voor den hoogen geest goed bewoonbaar te maken en den noodlottigen invloed van voorvaderlijke zonden tegen te gaan en te niet te doen. | |
[pagina 68]
| |
9 April.
| |
10 April.
| |
11 April.
| |
[pagina 69]
| |
C.Want alleen de liefde maakt geschikt tot begrijpen. En alleen de goede wil maakt ontvankelijk voor alle betuiging. | |
CI.Parodieeren en lachen zijn gevaarlijke wijzen van kritiek. | |
CII.Het is goed omzichtig te zijn, gematigd en hoffelijk, maar beter is 't, dit alles niet te zijn, dan ten koste van waarachtigheid en oprechtheid. | |
[pagina 70]
| |
12 April.
| |
13 April.
| |
14 April.
| |
[pagina 71]
| |
CIII.Bij een man is het oppervlakkige leven sterker dan bij de vrouw - over alles ligt een laag gesprekken en gedachten, door zijn werk, zijn veel verkeeren in menschen en leven - alleen in eenzaamheid en rust voelt hij het diepere gemoedsleven. | |
CIV.Zonder daad, zonder handeling verkwijnt de gedachte. | |
CV.Wij werken niet voor ons zelf maar ook voor de menigte buiten ons en we hebben medewerking noodig. | |
[pagina 72]
| |
15 April.
| |
16 April.
| |
17 April.
| |
[pagina 73]
| |
CVI.Zonder het leven, het leven van strijd en daad, gaat de kunst en de wijsheid te gronde. | |
CVII.Niemand kan absoluut oprecht zijn of absolute waarheid spreken. Absolute oprechtheid zou beteekenen volmaakte zelfkennis en volmaakt uitdrukkingsvermogen. Absolute waarheid spreken zou beteekenen alwetend zijn, de waarheid geheel kennen. | |
CVIII.Waarheid wil leven en is sterker dan logen. | |
[pagina 74]
| |
18 April.
| |
19 April.
| |
20 April.
| |
[pagina 75]
| |
CIX.De mensch is geen eenheid, maar een symfonie. | |
CX.Van het uiterste belang is het, voor elk en een ieder, te weten in hoever een mensch zichzelf bedriegen kan, in hoever schijnschoon op waarachtig schoon gelijken kan, in hoever iemand, die meent en beweert oprecht te zijn, liegen kan. | |
CXI.Men behoeft niet mee te doen aan het mode-gezwets over ‘burgerlijke kunst’ en ‘proletarische kunst’ om de toestanden in ons land en in de wereld beter te begrijpen. | |
[pagina 76]
| |
21 April.
| |
22 April.
| |
23 April.
| |
[pagina 77]
| |
CXII.Kunstwerken zijn aandoeningen van schoonheid, van den eenen mensch overgebracht op den anderen. | |
CXIII.Wij ontgroeien voortdurend aan de dogma's die ons belemmeren, hoewel ze onze voorvaderen gepast hebben. | |
CXIV.In ideale uitdrukking behoorde het menschenleven te zijn een gedicht, dat in zuivere verklanking onmiddellijk de hoogste woordkunst werd. | |
[pagina 78]
| |
24 April.
| |
25 April.
| |
26 April.
| |
[pagina 79]
| |
CXV.Men kan van een anderen mensch niet meer zien en begrijpen dan wat men in zich zelven heeft. | |
CXVI.De verbeelding is de vader der werkelijkheid en het oog acht zich te kort gedaan, zoolang het niet ook van buiten ontvangt, wat van binnen beloofd wordt. | |
CXVII.Het ideale is onbereikbaar. Men moet het schoone weten te abstraheeren. | |
[pagina 80]
| |
27 April.
| |
28 April.
| |
29 April.
| |
[pagina 81]
| |
CXVIII.Verstand en verstand zijn twee; er is zoo iets als dom vernuft en wreede braafheid en barbaarsche beschaving en wijze onwetendheid. | |
CXIX.Wij kunnen niet helpen afkeer tegen menschen en dingen te voelen, maar die beneemt ons dan de macht er rechtvaardig over te oordeelen. | |
CXX.Gevoel is goed maar oordeel is beter. | |
[pagina 82]
| |
30 April.
| |
CXXI.Terwille van een groot doel, hoe duidelijk ook voorzien, anderer geest in dogmatisch juk te willen dwingen, is altijd hachelijk werk. |
|