Ellen. Een lied van de smart
(1936)–Frederik van Eeden– Auteursrecht onbekend
[pagina 53]
| |
[pagina 54]
| |
I.Geeluw, geeluw, geeluw zijn
Mijn Liefs zachte haren.
Dat ze op den peeluw mijn
Neergeleegen waren!
Ach, mijn hoofd blijft neergeleid
Snikkend in zijn eenzaamheid
En wil niet bedaren! -
Schreyen, schreyen, schreyen doen
Mijn Liefs twee zacht' oogen,
Kon ik ze verblijen doen
Voor altijd afdroogen!
Ach, hun helder glans-kristal
Wel voor altijd blijven zal
Droeviglijk betoogen!
| |
[pagina 55]
| |
Zachter, zachter, zachter gaan
Mijns liefs droeve voeten,
Mocht ik trouw als wachter staan
Hen nog ééns te⁀ontmoeten! -
Ach, nu zal ik, hoe ik wacht,
't Schoone Lief bij dag of nacht
Nimmermeer begroeten!
| |
[pagina 56]
| |
I. | |
[pagina 57]
| |
[pagina 58]
| |
[pagina 59]
| |
II.Zing, mijn Lieveke, zing het lied,
't Lied dat droeve bloemharten doen klinken,
Als hun ontzinken
Zachtkens alle de vallende blaan,
't Lied der moeden, die rusten gaan. -
Hoort ge, Lieveke, 't ruischen niet? -
Doodwind komt oover de landen gevaren,
Bloemen en blaren,
Alle vindt er de winter bereid
Hem te volgen in eeuwigheid. -
| |
[pagina 60]
| |
II. | |
[pagina 61]
| |
[pagina 62]
| |
III.Nu mocht ik liever hier van daan
En slapen gaan, en slapen gaan
Bij mijnen lieven Heere -
Het leeven wordt toch waar ik toef,
Naar mijn behoef wel veel te droef
Dan dat ik 't meer begeere.
Doch wordt mij, lacy! niet gevraagd
Of 't mij behaagt, of 't mij behaagt
In zoo groot leed te leeven. -
En schoon 't geplaagde hart al niet
Van zulk verdriet de reeden ziet,
Toch moet ik verder streeven.
| |
[pagina 63]
| |
Maar wie zal keeren 't droef gemoed,
Dat schreyen doet, dat schreyen doet
Om eindelijk erbarmen, -
Of toch de goede Herder kwam
En 't arme lam nu meedenam
In zijn vertrouw'lijke⁀armen?
| |
[pagina 64]
| |
III. | |
[pagina 65]
| |
[pagina 66]
| |
[pagina 67]
| |
IV.Eens heb ik de dalende zon gevraagd
te wachten,
Eens heb ik van digte nachtschaduw
Het luchte, vluchtige vlieden beklaagd -
En nu! - En nu! -
Nu glijden de tijden zoo langzaam aan,
De dagen, de tragen, ze willen niet gaan
En lang - lang - lang zijn de uuren der nachten.
Eens hield ik de goudene uuren te goed
voor klachten,
Eens vuld' ik den leevenden, helderen dag
Met bloemen en blijheid en liederen zoet, -
Maar ach! - maar ach!
Nu zullen zich vullen zoo nacht als dag
Met bange gezangen en droef geklag -
En lang - lang - lang zijn de uuren der nachten.
| |
[pagina 68]
| |
IV. | |
[pagina 69]
| |
[pagina 70]
| |
|