| |
| |
| |
Tafereel VII.
Een zaal in het Koninklijk paleis.
janos en mispel.
(schrijvende aan een tafel.)
Ben je in de stad geweest, Mispel? - Hoe is de toestand?
Nu! - er wordt veel gezongen en gedronken. Er loopen veel burgers en soldaten door de straat, gearmd en zingend. De huizen der rijken blijven gesloten. Er zijn een paar winkels geplunderd.
Goed. Maar dat mag niet meer gebeuren. De manschappen die jijzelf gewapend hebt gisteren, moeten de orde bewaren. Er mag niet geplunderd worden zonder mijn verlof.
Burger Janos! - Ik ben bang dat er dan ontevredenen komen. Het volk mort en klaagt nu al.
Zij willen het geld verdeelen en dit paleis plunderen en verbranden.
| |
| |
Niets daarvan! - Het geld blijft voorloopig achter slot en ik zal met de vijf eerste burgers dit paleis bewonen, zoolang de staat nog niet geregeld is.
Maar, burger Janos, het volk wil uitdrukkelijk...
Wat? - Wat? Zijn verderf wil het! - Gelukkig dat ik beter wil. Ik zal willen voor het volk, zoolang het niet verstandiger wil.
Maar burger! - Maar burger! - Ben jij niet wijzer dan de anderen? Laat me geen berouw hebben, dat ik je tot tweeden naast mij in den staat heb gemaakt. Ga heen, en doe wat ik gezegd heb.
O ja! zoek vijftig van de sterksten en best-gewapenden uit van je bende, - tot bewaking van het paleis. Die zullen mijn bizondere lijfwacht heeten.
't Is goed, burger. (af).
Zij zijn toch onnoozel! - Voor dat ik hen den weg wees, kwamen ze geen stap verder. En nu ik hen zoover gebracht heb, willen ze alles beter weten dan ik. - Gelukkig dat ik sterk genoeg ben, hen te dwingen tot hun best. - Wie is daar nu weer?
Blonde Els op.
| |
| |
Wat kom je doen, burgeres? - Wie geeft je verlof mij te storen?
Wat zegt u burger? - mot ik daar verlof voor hebben?
Zie je dan niet, dat ik aan gewichtige bezigheden ben?
Nou! - ik kom óók voor gewichtige bezigheden. De vrouwen die gisteren meegeholpen hebben, wouen wel graag een belooninkie hebben, weet u. - De meesten hebben nog niks gehad, - eten noch drinken - en geen geld ook.
Burgeres! - die vrouwen moeten geduld hebben.
Ja maar! - dat hebben we al zoo lang gehad. - Als u nu eens de pakhuizen liet openzetten en verlof gaf die rijken te plunderen.
Neen! zeg ik. - Ik heb nu geen tijd naar al die klachten te luisteren. - Ik kan niet ieders zin doen. Ga heen!
Pas nou op! burger - maak ons nou niet kwaad! Je weet dat we niet mak zijn als we beginne...
Och kom! - wou je mij bang maken? Al waren jelui leeuwen en tijgers. Ik heb je losgelaten en ik weet je ook wel weer te temmen, (de hand opheffend). Vraag mij vergeving en ga heen!
| |
| |
Vergeving, burger! - ik ga al.
mostert, zwarte griet, keesje en brammetje op.
Nu, - vrienden? - wat is er?
Wel - verdomd! - wat er is, Janos? dat kan je ook wel denken. Ik mag wel vragen wat er is! Er is niks. - Is dat nou die mooie tijd van vrijheid en rijkdom en lekker leven? - Het volk loopt de boel onderste boven, werkt zich dood - en nou magge ze niet eens plezier van der werk hebben. Nou zouen ze niet eens de boel magge plunderen.
Neen! Janos, da's nou te mal - dat dient nergens toe.
Wel duivels, Janos! - dat gaat zóó maar niet, - we bennen geen kinderen, om ons door jou te laten gezeggen, - ik ben ook volksman, - ik heb ook meegedaan, - ik heb ook wat te zeggen.
Nou hoor! - as je 't maar weet. Ik ga zeggen, dat ze der gang kunnen gaan.
Blijf hier! - Je bent dom en ondankbaar volk met je allen. - Wat had je gedaan zonder mij? - Wie had kunnen doen wat ik gedaan heb? - Dacht jij, burger Mostert! dat den eersten dag van dit nieuwe leven alles op eens in orde kon zijn? Onnoozele bloed! - je denkt als een kind. - En als onmondige kinderen zal je op mijn doorzicht vertrouwen en mijn wil doen, - totdat ik je wijs genoeg acht.
| |
| |
Hoor dat es an! - Noem je dat vrijheid? - Wat beteekende dan dat geschetter met volkswil en volksrecht. - Je bent precies zoo erg as die anderen.
Heb je zelf niet gezeid - dat de volkswil onschendbaar is? - Ik zou je raden het volk zijn zin te geven, - of...
Of het gaat jou ook as die anderen.
Janos! - wees wijs. - Jij hebt ons wel geholpen. Maar wij jou ook. - Zonder ons was je er ook niet gekomen.
Dat weet ik. Ik reken ook op die hulp. Maar wees jelui vieren nu wijzer dan de rest. Ik zal zorgen dat het je niet aan belooning ontbreekt. In dit paleis zal je wonen en naar onzen raad zullen de schatten onder 't volk verdeeld worden... Ja! de volkswil is onschendbaar, - maar de wil der opgewonden menigte die daar buiten tiert en zijn eigen ongeluk begeert, dat is de volkswil niet. Ik, de kalme, wijze leider dier menigte, hun hoofd, - hun denkvermogen, - ik ben de volkswil.
Mooie praatjes, sinjeur! - je liegt als een boef. Nou merk ik waar het je om te doen is geweest. - Jij wou liever zelf hier zitten in dit mooie huis dan er een ander in zien. Die volksvrijheid was maar een smoesje. En als je kon, zou je ons omkoopen - om je dat
| |
| |
plezier niet te bederven. Maar dat zal je opbreken. Daar zal ik voor oppassen.
(Mispel op).
Zwijg! - het is genoeg! - Valsche, ondankbare dwaas, - het is een zegen voor de goede zaak, dat je even zwak als dom bent. - Dacht je iets tegen mij te kunnen uitrichten? - Burger Mispel, - zijn de gewapenden hier?
Dezen man verklaar ik vervallen van zijn post - en gevaarlijk voor den staat. Laat hem door twee man boeien, en in den kelder van het paleis opsluiten.
witte keesje, brammetje, griet.
Maar Janos! - Dat gaat niet! - Janos!
(de hand opheffend)
Stil! - Burger! - doe wat ik zeg! (twee gewapenden voeren Mostert weg.) En gij anderen, ik raad u, gedraagt u naar mijn wil. Ik zweer u dat ik het begonnen werk zal voltooien, - maar zonder genade zal ik vermorzelen wie zich tegen mij en mijn heilige zaak verzet. - Gaat! en laat mij alleen. (Allen af, Janos loopt eenige malen heen en weer.)
De arme menschen! - Zij zijn te lang gewend blindelings te gehoorzamen. Zij kunnen het licht der vrijheid niet op eens verdragen zonder in 't eerst verblind te worden. Is het niet beter hen langzaam daaraan te gewennen? Langzaam, langzaam, - als een lichtschuwe, - eerst in het halfdonker. Als een kind, dat leert loopen, - eerst aan een sterke hand. Goddank! mijn hand is sterk! (Hij neemt de kroon, die op een
| |
| |
console ligt.) Hoe laag hebben zij niet gebogen voor dit symbool. Nu het weg is genomen voor hun oogen, wankelen zij en tasten als in 't duister. Het is te veel op eens. (Hij zet zich de kroon op 't hoofd voor een spiegel. Don Torribio op.) Het is te snel! te snel! - Ha! wie is daar?
Uw onderdanige dienaar, - koning Janos!
Wat beteekent dat? - Ik ben niet gestemd tot grappen. - Wat verlang je?
Maar dit schijnt mij juist een zeer aardige grap. - Ik kwam nog eens in alle nederigheid mijn bescheiden verzoek herhalen. Gij zijt nu oppermachtig gebieder in den staat, - kunt gij nu niet in dank voor mijn diensten een betrekking bezorgen aan mijn bekwamen zoon, don Benjamin?
Don Torribio! - Reeds meermalen heb ik u gewaarschuwd voor uw grenzelooze eerzucht. In dit herboren rijk is geen plaats voor hovelingen, die om postjes bedelen. Wat uwe diensten betreft, - ik ben tot de overtuiging gekomen dat uw macht berust op zwarte kunst, en uit den booze is. - Alleen uit erkentenis voor hetgeen gij aan mijn persoon hebt gedaan, wil ik u niet laten straffen zooals gij verdient. Doch ik gebied u, voor het welzijn van den staat, terstond mijn rijk te verlaten en er nimmer in weder te keeren.
| |
| |
(de hand opheffend.)
Ga! - ik gebied het u!... Wat? Mijn ring! - Waar is mijn ring?
(de hand opheffend.)
Hier is uw ring, - mijn koning! - het is nu wèl!
(Hij gaat op hem toe, legt de hand op zijn voorhoofd en zegt.)
Ortobolan! - Pistafrieh! - Onagrioef!
(Een donderslag. Het wordt geheel duister. Janos valt voorover op den grond. Het tooneel verandert in een gevangenis.)
(langzaam opziende.)
Waar ben ik? - mijn gevangenis? - Heb ik gedroomd? - Waar is mijn kroon? - Was alles dan een droom?
Maar goede Janos, - wat dacht ge anders? Meen je heusch, dat zulke dingen werkelijk gebeuren? Zoo iets droomt men wel, maar doet men niet. - Je zou het er niet best afgebracht hebben.
Ben ik nooit vrij geweest?
Je zult wel gauw vrij komen, - zonder tooveren.
Je hebt dezen nacht flink geslapen. Een beetje onrustig - maar gezond.
En die anderen? - En de koning....
| |
| |
Sla uw oogen op, - mijn goede droomer en zie! - Dit zal mijn laatste vertooning zijn.
(Het achterdoek gaat op. Dezelfde zaal van het paleis wordt zichtbaar. Koning Bilbonzo komt in volle staatsie binnen, omringd door al zijn hovelingen. Hij zet zich op den troon.)
Mijne heeren! - De wegen der voorzienigheid zijn ondoorgrondelijk. Door de macht des Onzienlijken is een wonderbaar licht gevallen in de ziel van velen onzer. Het is ons gebleken, dat in dezen merkwaardigen nacht één zelfde droomgezicht den slaap onzer hovelingen heeft verontrust. Ook wij zelven waren verbaasd ons weder bij het rijzen des daags op onze koninklijke legerstede te bevinden. Een diepen indruk heeft deze bange droom op Onzen geest gemaakt. En het is Onze vaste overtuiging, dat Hooger wil zich hierdoor aan ons heeft kenbaar gemaakt. Dientengevolge zullen Wij goedvinden vele onzer reeds beraamde raadsbesluiten aanmerkelijk te wijzigen, - en zoover het in Onze macht ligt, met meer nauwgezetheid en vrijer blik te waken voor het geluk van ons zwaar beproefd en dierbaar volk. Hierbij hopen wij op uw aller steun en hulp te kunnen rekenen. Dit zij zoo!
(Gejuich der aanwezigen. Het Cadmenische volkslied.)
Einde.
|
|