Don Torribio
(1890)–Frederik van Eeden– Auteursrecht onbekend
[pagina 96]
| |
Tafereel VI.(Een bosch bij maanlicht.)
don torribio.
Zie! nu heb ik eens een recht mooien droom gemaakt. - Is dit niet heerlijk? - De maan zoo helder blank als opgepoetst, met nieuwe glanzige stralen, - groote, volle boomen met duizenden blaadjes, die als vingertjes stil uitstaan in het licht, - grashalmen en bloemen die wiegelen en fluisteren, - lichtplekken en schaduwen, overal schuivende schaduwen vol geheimzinnigheden, - een fluweelen nachtwind, - zoo is het goed! - zoo is het goed! - ik ben blij met mijn werk. Zoo droomt wie jong is en vol jonge neigingen. - Nog langen tijd na zulk een droom spreekt en lacht men niet graag luid. En allen die mijnen droom hier zien, zullen ook zoo week gestemd worden en zachte begeerten voelen en goed willen zijn. Zij zullen ook goed van elkander denken en elkaars lach willen hooren. En ieder zal zich met ieder voelen als met een goeden vriend, nadat een twist is bijgelegd. - Maar nu moet ik nog muziek hebben. (Een zachte verwijderde muziek.) Kijk! kijk! ik word getroffen door mijn eigen vertooningen; - Het is mooi! het is mooi! - Wel! - een oude liereman, die om zijn eigen deuntjes huilt?
| |
[pagina 97]
| |
Nu is alles gereed - goede geesten, brengt de ontst[...]e zielen der droomers hier! (af.)
(Twee geesten op, koning Bilbonzo, in wollen deken en slaap[muts], dragende. Zij zetten hem op een mosbank en verdwijnen.)
bilbonzo,
(ontwakend.)
Hé! - wat is dit nu? waar ben ik? Leef ik nog, na zulk een verschrikkelijken val? - En ik voel nergens pijn - ik voel mij wel, heel wel! - In een bosch? - Hoe kom ik in dit bosch? - Alles stil! - Hoe kom ik hier? - Wat een prachtige maneschijn! - Ik ben het toch wel? - en ik droom niet. - Kijk! ik heb dien deken nog om, en mijn nachtmuts op - dezelfde - toen ik... brr! wat was dat vreeselijk. Maar ik begrijp dit niet - gras en bloemen, en mooie boomen - en het riekt hier zoo heerlijk. Hoe kom ik hier? - Hoe kom ik hier?
(Zachte muziek). O, - muziek! - Wonderbare muziek! - uit den hemel! - van alle zijden. O - zou ik - o mijn God! zou ik dood zijn?....
(hij snikt in zijn handen),
(Twee geesten dragen Hyacinthe op 't tooneel en zetten hem neer).
hyacinthe.
(ontwakend.
O, genade! genade! - dood mij niet! - Wat! is er niemand - en niet op straat? - Ben ik in den tuin gevallen? Neen! dit is de tuin niet - en het is dood stil. - Waar ben ik dan? - En niet bezeerd? Het is onbegrijpelijk (opstaande en zich rekkend.) Mijn ooren suizen nog van woest rumoer en oproerkreten, - en ik zie nog wreede aangezichten en den schijn van toortsen. Wat is er met me gebeurd? - Wat is er toch gebeurd? Stil! - Wie is daar? - een mensch!
| |
[pagina 98]
| |
bilbonzo.
(het gelaat bedekt houdend.)
Zoo gij een engel zijt, - ontferm u mijner! Ik ben een arme menschenziel.
hyacinthe.
Ik ben óók een mensch! - Ik geloof het ten minste, - ik weet het niet juist meer. - Waar ben ik hier?
bilbonzo.
Hyacinthe! - Mijn goede dichter!
hyacinthe.
Mijn koning! - gij leeft! - (hij knielt.)
bilbonzo.
(hem omarmend.)
Leef ik? - Hyacinthe! - Leef ik? - Waar zijn wij dan?
hyacinthe.
Dat weet ik in 't geheel niet. Ik ben uit een venster geworpen, - bewusteloos geworden - en hier ontwaakt.
bilbonzo.
Ik ook - lieve Hyacinthe! - precies zoo. Dit kan geen leven zijn - geen aardsch leven.
hyacinthe.
Maar mijn koning! - Wat dan? - Zou dit schoone, stille bosch...
bilbonzo.
Zie je dat tooverachtige licht? - voel je die warme, zachte lucht? - Heb je die muziek gehoord?
hyacinthe.
Muziek? (Zachte muziek.)
bilbonzo.
Luister! - O Hyacinthe! Hyacinthe! - dit is geen verblijf voor stervelingen!
hyacinthe.
Sire! - Sire! - zouden wij.... in den hemel zijn... | |
[pagina 99]
| |
bilbonzo.
Stil! - voelt ge u niet wonderlijk zalig gestemd? Laat ons een weinig verder gaan. De grond is zoo zacht. Laat mijn arm op uw schouder rusten, zóó.
hyacinthe.
Ja, mijne goede koning, laat ons zóó wat verder gaan. (beiden af.)
(Komarop en Julia op.)
komarop.
Wij zijn verdwaald, - waarachtig, prinses, ik weet geen weg meer. - Dit bosch herinner ik mij in 't geheel niet! - op mijn beste kaarten staat geen bosch aangegeven in deze streek - en ik dacht hier overal goed thuis te zijn. - 't Is vreemd! - 't is onrustbarend!
julia.
Maar mijn vriend! - ik vind het niet onrustbarend! Het schijnt hier eenzaam en veilig. Hoe minder bekend hoe beter. Ik voel mij hier heel gerust. Laten wij wat uitrusten. Het is zulk een mooie, zoele nacht.
komarop.
Maar, prinses! - Uwe Hoogheid kan toch niet....
julia.
Waarom Hoogheid? - U moet mij geen onaardige dingen zeggen. Ik wil immers juist geen hoogheid meer zijn? Lijkt het niet of wij elkaar voor den gek houden met die namen, - in dit bosch? - Wij zijn goddank niet in een balzaal. - Hoor! de boomen lachen u stilletjes uit, - hoor ze fluisteren en giegelen!
komarop.
Ik weet niet recht - u maakt me verlegen! Moet ik dan Julia zeggen? | |
[pagina 100]
| |
julia.
Welzeker, - beste vriend! - ik ben u heel dankbaar voor uw hulp, - ik ben geheel tevreden als ik nimmer meer prinses mag zijn.
komarop.
Maar wij kunnen hier toch niet blijven!
julia.
Kunnen wij niet? - Dat is jammer! - Ik voel mij hier juist zoo gelukkig. Waarom kunnen wij niet?
komarop.
Maar, lieve.... Julia! - de convenance.....
julia.
Wat zegt u? - Mij dunkt, ik hoor de boomen weer lachen, en het gras lacht, en de maan - o neen maar! kijk de máan eens lachen!
komarop.
En morgen dan en overmorgen?....
julia.
Dat weet ik niet - daar denk ik niet aan. Ik geloof niet dat er nog een morgen kan volgen op zulk een nacht. Ik wil er niet van weten. Ik wil hier blijven, want het is hier goed.
komarop.
Ik ook, ik wil alles wat u wil. Ik hield mijzelve voor een flinken man, maar ik ben vreeselijk sentimenteel van-avond. Mag ik - Julia - mag ik - zoo mijn arm om u heen slaan.
julia.
Waarom niet? - als u dat graag doet! - Zoo wandelt het prettig, niet waar?
komarop.
Ja! - laten wij nog wat doorwandelen! (beiden af.)
| |
[pagina 101]
| |
(Liktem-Pacha wordt door twee geesten op 't tooneel gebracht.)
liktem-pacha.
(ontwakend.)
Allah il Allah! - Bij het graf mijns vaders! - waar hebben de honden mij neergesmeten? - Heb ik mijn armen en beenen nog? - God is groot! - ik ben zacht neergekomen - alles is heel! - En geen pijn! - Maar dit is een wonder! - Maar dit is de gewone wereld niet! - Bij de maan en haar hoornen! - ik ben door de poorten des doods gegaan! - (opstaande). Ja! ja! - dit zijn de tuinen van het Paradijs! - de velden der gelukzaligen! - O, Liktem! Liktem! - Allah heeft de trouw van uw geloof beloond. Ik dacht het altijd wel, dat ik zalig zou worden. En komen nu de zielen der geloovigen tot mij? Zal ik nu den profeet zien in alle heerlijkheid en de aartsvaders en Allah op zijn troon van licht? Maar ik zie niemand, het is hier verschrikkelijk eenzaam. Ik had het mij anders voorgesteld!
(Rosalba en Lucilia op.) Stil! - daar komen twee gedaanten. - Het zijn vrouwen. - Het zijn Hourie's - die mij naar Allah's rechterstoel zullen voeren!
(Hij knielt met het aangezicht ter aarde).
rosalba.
O Lucilia - beste vriendin, wat is het hier geheimzinnig!
lucilia.
Ja - maar weet je wat het wonderlijkst is? - dat ik in 't geheel niet bang ben. Ik voel mij zoo gerust en gelukkig. Als ik nu maar wist....
rosalba.
Wat dan? | |
[pagina 102]
| |
lucilia.
Niets.....
rosalba.
Zeg het maar - ik zal niet boos zijn.
lucilia.
Maar wat denk je dan? - Wat weet je dan?
rosalba.
Kom! - ik heb genoeg gezien. Maar wat beteekent dat alles nu nog? Wij zijn hier in een beter leven. Het lijkt mij nu heel gek, dat ik jaloersch was op mijn man en boos op jou. Je had immers beiden gelijk? Ik had het ook gedaan.
lucilia.
O, lieve vriendin, - werkelijk? - O ja! - ik herinner mij - die mooie Muzelman, niet waar?
rosalba.
Ja! - ach, ik ben wel bang - als dit het beter leven is - dat ik hem niet weerzie! - Hij was van een ander geloof, - een heel ander geloof!
lucilia.
Is het ook niet vreemd, Rosalba! - dat wij hier nog liefde voelen?
rosalba.
Ja maar, het is geen aardsche liefde meer, vind je wel?
lucilia.
O - dat is het bij mij eigenlijk nooit geweest. Zie daar ligt iets op den grond - wat is dat?
rosalba.
Wie is daar? - Een mensch? - Een geest? - O Rosalba! - Hij is het! Hij, mijn Turk! Mijn lieve Liktem! | |
[pagina 103]
| |
liktem.-p.
(opziende.)
Wat nu? - wat nu? - wat nu? - O Mohammed! - Christenvrouwen in uw Paradijs!
rosalba.
Neen! mijn goede Liktem! - verschrik zoo niet. Loop niet weg! - Ik ben het, Rosalba - uw trouwe Rosalba. Zou je mij de zaligheid misgunnen?
liktem.-p.
Wel neen! - Maar ik dacht in mijn Paradijs te zijn - bij mijn vaderen. - Wat een teleurstelling! - Is dit de kristenhemel?
lucilia.
Wie kan het zeggen?
rosalba.
En als de Heer ons nu nog hier te zamen wil brengen, zouden wij dan niet tevreden zijn?
liktem.-p.
Ja! Ja! wie weet waar wij nog komen! - Allah is genadig! - Geef mij een arm, lieve dame! - vertel mij wat u gebeurd is. (Alle drie gearmd af.)
(Homaris en Lepidus op.)
homaris.
Ik verzeker je, beste kerel! - de zaak is doodeenvoudig. We hebben een paar dagen buiten kennis gelegen, - zijn van onze wonden hersteld, en toen de schavuiten merkten dat wij bijna genezen waren, hebben ze ons in dit bosch gebracht. Daar is niets wonderbaarlijks aan.
lepidus.
Maar, mijn waarde! - onze wonden? - merk je dan iets van stijfheid of litteekens? - Ik heb mij nooit zoo | |
[pagina 104]
| |
pleizierig en gezond gevoeld. En dan die stille, zachte lucht, - die goddelijke maneschijn!
homaris.
Zeg nu eens - omdat het toevallig een zoele zomernacht is en de maan helder schijnt, zijn we daarom betooverd? Dan ben ik dikwijls betooverd geweest!
lepidus.
Maar het schijnt mij alles pas gebeurd te zijn!
homaris.
Dat is altijd zoo, - na bewusteloosheid, - al hadden wij maanden buiten kennis gelegen.
lepidus.
Maar dat allebei zoo gelijktijdig wakker worden - en...
homaris.
Toeval! - Toeval! - dat is meer voorgekomen - laten we doorloopen en den weg zoeken. Dat opstootje zal wel weer gedempt zijn.
(Palaemon en Amenias op.) Ha! - daar komen menschen aan. He! vrienden! - wie ben jelui? - waar zijn we hier?
palaemon.
Stil, mijne heeren! - niet zoo luid! - A! - Homaris en Lepidus, zooals ik zie!
homaris.
Verduiveld, Excellentie! - u ook al hier? - en Amenias...
lepidus.
Dat wordt toch al heel toevallig!
palaemon.
Stil! still - dit is meer dan toevallig.
amenias.
Palaemon! - als dit een beter leven was, zou die schurk er niet zijn! | |
[pagina 105]
| |
lepidus.
Kom, beste vriend! - begin daar nu niet over! - Dat was een kwestie van lijfsbehoud. Men moet huilen met de wolven. - Ik dacht niet dat je zoo kleingeestig was!
homaris.
Heeft iemand ook iets te eten of te drinken? - 't Mag dan hier de hemel zijn of niet - ik verga van honger en dorst.
de anderen.
Ik ook! - Ik versmacht!
palaemon.
Mijne heeren, laat ons raadplegen.
amenias.
Daar komt iemand aan! (Bilbonzo en Hyacinthe op.)
de ministers.
De koning! - de koning!
palaemon.
(buigend?)
Hoe gaat het Uwe Majesteit?
bilbonzo.
Ach! - Palaemon - ben jij het? (omarmt hem.) En al de heeren hier - allemaal - in goeden welstand! - ach! ach! - Hyacinthe, heb ik het niet gezegd?
lepidus.
Kunt uwe Majesteit mij vergeven - ik was gejaagd - zenuwachtig.... toen ik..
bilbonzo.
Stil! stil, - wie denkt daar nog aan. Ik ben verheugd u terug te zien. - Zoo is er dan toch een wederzien, mijne heeren! | |
[pagina 106]
| |
homaris.
Maar een wederzien met honger en dorst, sire!
bilbonzo.
Werkelijk, heeren! ik voel grooten honger.
amenias.
(haalt eenige pistaches, amandelen en rozijnen uit den rokzak.)
Ah! - kijk! daar vind ik nog iets - dat had ik voor mijn kinderen meegenomen.
allen.
Geef mij iets! - mij! - mij!
bilbonzo.
Bedaard nu! - laten wij er om loten... Ga eerst zitten, heeren! (Zij zetten zich op het gras.)
homaris.
Ik zal zes grasjes in de hand nemen, wie het langste trekt mag het eerst kiezen!
palaemon.
Laat eerst den koning kiezen.
bilbonzo.
Goede Palaemon! - ik geloof dat in deze wereld mijn rijk uit heeft. Ik ben de gelijke van u allen, hier. Ik zal mede loten. (Zij verloten de eetwaren.)
homaris.
(etend.)
Het is bitter weinig. Ik krijg nog erger dorst.
lepidus.
Je moet wat gras kauwen - dat helpt tegen den dorst.
bilbonzo.
Zie! is dit niet de voorstelling van den toovenaar? Die man is toch geen bedrieger geweest.
palaemon.
Wij hadden naar hem moeten luisteren. | |
[pagina 107]
| |
homaris.
Wij hadden moeten schieten.
lepidus.
Wij hadden de voornaamsten dadelijk hooge postjes moeten geven. Dan was het terstond uit geweest.
amenias.
Wij hadden geld en brood moeten uitdeelen op groote schaal.
bilbonzo.
Mijn goede vrienden! - wij hadden zeker anders moeten doen dan wij gedaan hebben, - wanneer we ten minste ons leven en onze waardigheid wilden behouden. Gij hadt mij beter moeten inlichten, - ik had ook zelf beter moeten kijken. Maar het is nu alles te laat, - laten wij elkander vergeven en het beste hopen voor ons ongelukkig volk. Reikt mij de hand, lieve vrienden! (Zij drukken allen Bilbonzo de hand.) Mijn brave dichter, waarom zoo stil? - mij dunkt elk mensch moest dichter worden, hier in dit plechtig oogenblik.
hyacinthe.
Ach, sire! sire! - dit is een wonderlijk land! Ik kan geen rijmen meer vinden en geen maten tellen - nu is het gedaan met mijn poezie, - het is uit, - ik ben niets meer waard!
bilbonzo.
Zonderling! - zonderling! - Wie komen daar? (Liktem-Pacha met Rosalba en Lucilia.)
liktem-pacha.
Nog meer ongeloovigen!
lucilia.
O Amenias! | |
[pagina 108]
| |
amenias.
Mijn Lucilia! (omarmt haar.)
palaemon.
Wat is dat nu! - mijn vrouw?
rosalba.
Kom, Palaemon! - let daar niet op! Wat beteekenen hier aardsche banden? Beter voor uw oogen dan achter uw rug. - Doe als ik - en laat hen gelukkig zijn!
palaemon.
Ja! Ja! - het is ook gekheid daarom boos te worden. Heb je dien man liever dan mij, - Lucilia? - Welnu, - als je daardoor gelukkiger bent, mijn zegen!
bilbonzo.
Zoo is het goed, - dit zij het land des vredes!
liktem-pacha.
Heb je er iets tegen, Amenias, - dat mevrouw Rosalba naast mij komt zitten?
amenias.
Niet het minste!
homaris.
Het gaat hier toch vrij wereldsch toe!
lepidus.
Maar andere-wereldsch. (Komarop en Julia op.)
komarop.
Menschen! - daar zijn menschen!
julia.
Mijn vader!
bilbonzo.
O, Julia, mijn kind! - hebben zij u ook gedood? | |
[pagina 109]
| |
julia.
Neen! Papa - gedood? Wie is gedood?
bilbonzo,
Wij zijn gedood! - wij allen door het oproerig volk!
julia.
Gedood? - Wat bedoelt u?
bilbonzo.
Gij zijt hier in het rijk des doods, mijn kind!
julia.
Hemel! - papa is niet wel bij 't hoofd! - Mijnheer Palaemon, wat beteekent dit, hoe komt u allen hier?
palaemon.
Uw vader heeft gelijk. - Dit is waarschijnlijk een Limbo, een voorland des hemels.
komarop.
Dat moet het zijn! - ik dacht het wel, Julia! - mijn kaarten zijn nauwkeurig.
bilbonzo.
Maar hoe kom jij hier, mijn arm kind?
komarop.
Vergeef ons, sire! wij zijn ontvlucht. Uw dochter koos de vlucht boven de gehoorzaamheid aan uw wil. Wij zijn in dit bosch verdwaald, - hoe, weet ik eigenlijk zelf niet.
julia.
Ach, vader! Deze brave man heeft mij zoo veel goeds gedaan. Laat mij bij hem blijven. Schenk ons uw vaderlijken en koninklijken zegen, en laat mij niet naar Bagdad gaan.
palaemon.
Sire! - denk om den vrede des lands. | |
[pagina 110]
| |
bilbonzo.
In 's hemelsnaam, Palaemon, denk waar je bent, niemand onzer keert ooit weer tot het leven terug. En zou ik mijn kind haar geluk misgunnen?
liktem-pacha.
Beste Bilbonzo....
palaemon.
Hei! - hei! - u vergeet....
bilbonzo.
Hij heeft gelijk! - hier gelden geen titels meer. - Gij kunt mij bij mijn naam noemen.
allen.
Goed zoo, Bilbonzo! - bravo, Bilbonzo!
liktem-pacha.
(klopt hem op den schouder.)
Goede, oude vriend! - eerlijk gezegd hebben wij je een beetje voor den gek gehouden. Wij dachten niet aan den oorlog.
palaemon.
Wàt zeg je?
liktem-pacha.
Het is zoo! - De Kalif had geld noch troepen. Ook zonder prinses Julia was de vrede wel bewaard gebleven.
bilbonzo.
Ach! is het waar? - Hoe gelukkig voor mijn arm volk. Nu dan, als dit een hemel is waarin huwelijken gesloten worden - dan zegen ik mijn dochter en mijn edelen Komarop!
homaris.
Het zal een schrale bruiloft zijn, Bilbonzo. (Een menigte appelen vallen in het gezelschap.)
allen.
(zoekend en grabbelend.)
Appelen! - Hoera! Appelen! | |
[pagina 111]
| |
bilbonzo.
(etend)
O - mijn vrienden! - gij ziet - er wordt voor ons gezorgd. Dit is beter dan gras.
homaris.
Hé! dat smaakt!
bilbonzo.
Laten wij ons verheugen, mijn lieven, - in hetgeen ons gegeven is. In de vrede en schoonheid om ons heen en in het geluk in ons zelven. Weet niemand iets te zingen? Ik heb behoefte aan muziek.
hyacinthe.
Kon ik maar! kon ik maar!
amenias.
Een liedje uit mijn jeugd! Allen het refrein:
[zingtGa naar voetnoot1)] Waarom toch blijf j' in de wereld staan?wereld staan?
Leven geeft altijd verdriet?
Zou je maar niet naar den hemel gaan?
hemel gaan?
Daar is 't zoo akelig niet.
allen
(zingen.)
Zou je maar niet enz.
amenias.
(zingt).
Levend zijn maakt dat ik wijzer word, wijzer word -
Wijs te zijn wensch ik zoozeer,
Vriendenlief, was ik maar wijs genoeg, wijs genoeg -
'k Bleef op de wereld niet meer.
allen
(zingen)
Vriendenlief was ik maar wijs genoeg, wijs genoeg enz. (Er volgt een zachte muziek, - de aanwezigen beginnen te gapen, de oogen te wrijven en vallen op hun plaats in slaap. De muziek blijft doorspelen tot het scherm gevallen is).
|
|