| |
| |
| |
Tafereel IV.
Een zaal aan 't hof. Achter een verhevenheid met des Konings troon, Palaemon, Komarop, Liktem-Pacha, de ministers, vele heeren en dames, allen in groot gala. Palaemon en Liktem-Pacha.
Dus het is uw meening dat de Kalif met deze schikking wel genoegen zal nemen?
Allah is groot! - De Kalif is goedertieren. - De prinses is zeer bevallig.
Ja, - bovendien zou een goede verstandhouding met ons den Kalif niet schaden, met het oog op een oorlog in de aangrenzende provinciën.
De beheerscher der geloovigen is ook alleen zeer machtig.
Nu ja - kom! kom! - een oorlog kost toch geld.
Allah is groot! - Alles zal wel terechtkomen.
(Prinses Julia op, gaat groetend langs de gasten, gevolgd door de hofdames Rosalba en Lucilia).
| |
| |
Daar is de prinses - ik zal u voorstellen.
(tot Julia).
Koninklijke Hoogheid! - dit is de gezant.
Van Bagdad, die u naar den Kalif zal geleiden.
(tot de prinses).
Uw Koninklijke Hoogheid sta mij toe, Liktem-Pacha aan haar voor te stellen, den gezant van den machtigen Kalif van Bagdad.
(P Julia wendt zich af.)
Maar prinses, prinses! - uwe Hoogheid vergeet het decorum.
Ik moet wel méér vergeten. Wie weet welk ander decorum ik weer moet aanleeren. Een harem-decorum! - Ach! mevrouw, is het ook uit decorum dat ik naar die barbaren wordt gestuurd? - Ach, ik ongelukkig schepsel!
Maar het zijn geen barbaren, prinses! zie eens welk een knap, beschaafd man deze gezant is. (voor zich) Een prachtige man!
Houd uw tenu, Hoogheid - men kijkt naar u.
Kon men in mijn ziel kijken - er zouden er zijn die meehuilden. (P. Julia en Luc., naar den achtergrond).
| |
| |
(tot Liktem-Pacha).
Hare Koninklijke Hoogheid laat zich verontschuldidigen - zij was wat vermoeid.
(diep buigend).
Schoone dame! - geheel onnoodig! - Ik begrijp alles. - Ik heb verstand van vrouwen.
(voor zich).
Wat een aardige man, voor een oosterling! (luid). Zoo! zoo! - mijnheer de Gezant, - vertel eens - in vertrouwen - hoeveel heeft uw Kalif er wel?
Vele - schoone dame! - Maar geen een als u!
Ach! - en zoo'n harem - hoe ziet die er wel uit?
De beheerscher der geloovigen is een machtig vorst. - Een hemel vol geuren is zijn harem, - een bloeiend rozenveld. - Duizend slavinnen krioelen er.
(Voor zich).
Hoe kan het kind zoo dom zijn (luid). En - zeg mij eens - hoeveel vrouwen heeft U wel?
Ik ben een bescheiden man. - Maar al had ik er duizend, - u doet mij allen vergeten. - Wat zijn duizend juweelen bij de zon?
(Voor zich).
Ach! ik wou heusch dat ik er bij was. Wat een man - en dat nog wel een Muselman!
| |
| |
(Ros. en L.P. naar den achtergrond.)
(Lucilia en Amenias gearmd.)
Wat heb ik je in lang niet gezien, Amenias!
Het lag niet aan mij. - Die vervelende zaken! - En dan, mijn vrouw is niet half zoo blind als jou man.
Zie! - daar gaat ze, - aan den arm van dien dikken gezant. - Ze zou ook wel mee willen met Julia, - dunkt me.
Ik zou haar niet terughouden, en jij!
Ach! - En Palaemon meesturen, niet?
(L. en A. naar den achtergrond.)
(Lepidus en Homaris.)
Het gaat in 't oog loopen, hoor! - Je moet een mol zijn als Palaemon - om het niet te merken.
(Fanfare.)
(Bilbonzo, Hyacinthe, Komarop en gevolg op, zij gaan door de in twee rijen geschaarde gasten.)
(links en rechts groetend).
Goeden avond! - waarde gasten! - welkom!
Is 's vorsten zware taak verricht,
Gezorgd voor volk en staat,
| |
| |
Dan past de feestzaal, blij verlicht.
En 't vroolijk pronkgewaad.
(tot Palaemon.)
Gij ook hier! dit verheugt ons!
Uwe Majesteit is te goed!
(tot Lepidus).
Kijk nu! wat is het mooi weer van avond, - wat een lief lachje!
Als je maar weet te konkelen!
't Is mal, dat iemand nooit ridderorden genoeg heeft naar zijn zin.
(Bilbonzo plaatst zich op den troon.)
(staande naast den troon.)
Uit naam Zijner Majesteit Bilbonzo den Grooten roep ik Zijne Excellentie Liktem-Pacha, gezant van het rijk van Bagdad, op, tot Hoogstdeszelfs plechtige begroeting.
(Liktem-Pacha nadert, gevolgd door twee negerslaven, die gouden kistjes dragen).
Edele gezant! - het zij u vergund ons mededeeling te doen van de zending onzes machtigen Broeders, van den Kalif van Bagdad.
(diep buigend).
Groote vorst! - mijn oppermachtig gebieder laat u de verzekering geven van zijn broederlijke liefde.
(tot Lepidus).
Zeg, - lag jij in je jeugd ook altijd met je broers overhoop? - Ik wel, toen ik een jongen was.
| |
| |
Tout comme chez nous. - Apenliefde zei onze kindermeid altijd.
Bovendien is mij opgedragen Uwe Majesteit als een blijk van hulde en waardeering, voor Hoogstdeszelfs groote verdiensten de versierselen te overhandigen der orde van den Baard van den Profeet.
(Hij zet een kistje voor den troon neer).
Gij zult, edele Pacha, mijnen dank aan uwen gebieder overbrengen.
(Fanfare).
Daarna is mij opgedragen met de teekenen der waardigheid van Groot-Officier der Lahat-Loekoem-orde te omhangen uwen vorstelijken zoon, Z.K.H. den Kroonprins van Cadmenië.
Men doe Zijne Koninklijke Hoogheid, den Kroonprins, binnenkomen.
(Fanfare, de deuren gaan wijd open, de Kroonprins, 14 maanden oud, komt binnen, gedragen op den arm eener voedster, gevolgd door lakeien. Het kind huilt hevig, wordt door de voedster gesust).
(Hangt om het kind een groote roode sjerp).
Hierbij benoem ik Uwe Koninklijke Hoogheid uit naam van den Groot-Mufti tot Groot-Officier der Lahat-Loekoem-orde.
(Fanfare).
Heil! driewerf heil! - doorluchte zuigeling!
Aanvall'ge spruit van koninklijk geslacht!
| |
| |
Aanvaard, o jonge vorst! der volken huldiging,
Als voorspel van uw majesteit en macht.
Zie, teeder spruitje in 's onschulds lange kleeren,
De fiere deugden van uw vorstenbloed vereeren!
Juich dan, Cadmenië's volk, met onbezorgde keel
Bij 't godgevallig schouwtafreel!
(tot Homaris).
Knap, he? - dat improviseeren.
Vind je? - Met al die spruitjes? - 't lijkt wel een groenboer.
Nu ja! - maar zoo voor de vuist.
Dat's waar - jij en ik kunnen het zoo niet.
Men voere Zijne Koninklijke Hoogheid weg.
(De voedster met den Kroonprins en gevolg af.)
Ten slotte, groote Koning! - mijn laatste en gewichtigste zending. - Mijn gebieder is rijk en machtig. - Zijn hof vol welriekende, bloeiende bloemen. - Doch nu is zijn hart ziek en zijn ziel begeerig de schoonste roos der wereld over te planten in zijn heerlijk rijk. - Uit naam van den machtigen Beheerscher der Geloovigen, Mahmoed-Baba den Groote, vraag ik Uwe Majesteit de hand van H.K.H. prinses Julia.
Treed nader, prinses. Na rijpelijke overweging van onzes broeders verzoek, is het onze Koninklijke en vaderlijke wensch hetzelve in te willigen.
| |
| |
(tot Lepidus).
Daar gaat ze! - morgen de beurs in de hoogte!
't Zal de bankiers spijten.
En sommige leveranciers. 't Kind houdt zich kranig.
Als onderpand zijner trouw zendt de Kalif Uwer Koninklijke Hoogheid dezen zakdoek.
(tot Lepidus).
Die heeft meer dienst gedaan!
Een aantal geschenken voor U.K.H. bestemd, zijn onderweg. Evenzoo twee Derwischen, om U.K.H. tot het ware geloof te bekeeren.
De Prinses aanvaardt Uwe geschenken en verzoekt u dezen ring als teeken harer liefde aan den Sultan te overhandigen. Met de bekeering zal spoedig een aanvang worden gemaakt. Moge deze heugelijke gebeurtenis strekken tot vernauwing onzer vriendschapsbanden, tot verzekering van den vrede en tot eer des Allerhoogsten.
(tot Lepidus).
En tot stijging in de papieren.
(tot Homaris).
Kijk Palaemon eens glunder lachen!
U zelven, edele gezant wenscht zijne Majesteit voor uwe buitengewone verdiensten naar waarde te beloonen. En wel door u op te nemen in de aloude en heilige orde, waarvan slechts 12 leden, bijna bij uitsluiting ge-
| |
| |
kroonde hoofden, deel uitmaken, namelijk de orde van de Gouden Broekgesp.
Hoogst eigenhandig zal Zijne Majesteit Bilbonzo de Groote u met het ordeteeken versieren. (Hij geeft den koning een degen en een gouden gesp).
Liktem-Pacha, kniel neder. (Liktem-P. knielt, de koning slaat hem op den schouder met den degen). - Sta op, - ridder van de Gouden Broekgesp! (L.-P. staat op). Thans Liktem-Pacha! wend u om en buig! (L.-P. buigt met den rug naar den koning - deze bevestigt de gesp achter aan den pantalon). Zweer! dat gij dit heilig teeken door misdaad noch oneer zult ontwijden.
(in dezelfde houding).
Ik zweer het bij Allah en den profeet!
(Fanfare, handgeklap onder de hovelingen).
Deze plechtigheid afgeloopen zijnde, noodig ik de gasten uit tot den dans. (Dansmuziek). Mevrouw Palaemon! Zijne Majesteit wenscht met u den dans te openen.
(De heeren en dames vormen paren en wandelen uit en in de zaal. De koning met Lucilia, Liktem Pacha met Rosalba, enz.)
(Komarop en prinses Julia.)
Danst uwe Hoogheid niet? De etiquette eischt...
Ach, mijn goede generaal, eischt de etiquette nu nog al meer? - mij dunkt, ik heb genoeg gegeven. Moet ik er nu nog bij dansen?
| |
| |
Ja, - het is zeker een vreeselijke verandering voor uwe Hoogheid. Maar bedenk, het welzijn, de vrede van een heel volk is door u verzekerd, - stroomen bloeds gespaard.
Maar kon ik dan niet op andere wijze geofferd worden? - Verbrand, of geslacht of in zee gegooid? Als ik zeker wist dat die Minotaurus mij dadelijk opat, was het mij goed. - Maar nu! - maar nu! (zij weent).
Neen Prinses - u moet niet schreien - neen! lieve prinses! - zie! ik ben een gehard krijgsman, maar... maar... daar kan ik niet tegen. Niet schreien - niet schreien...
(hij weent).
Maar kunt ú mij dan niet helpen? - toe! mijn goede generaal! help mij!
O kon ik! - (knielend). Ziedaar! mijn zwaard, mijn bloed, mijn leven heb ik voor u veil.
Voorzichtig - men ziet ons. - Breng mij dan weg - op het land - bij een boer. - Ik wil graag werken voor mijn brood en vergeten leven. Doe dat, generaal, o doe dat!
Mijn hoofd staat op het spel, maar ik beloof het u. Wanneer?
Van nacht nog - anders is het te laat.
Het zal gebeuren. Z.M. heeft heden avond officieel
| |
| |
coucher, ik moet bij zijn ter ruste gaan tegenwoordig zijn. Doch ik zal mijn beste paarden laten zadelen en om elf uur wacht ik u aan de Oostpoort.
Mijn ridder! - ik dank u!
Ha! - uw ridder! - ik ben trotsch op dien naam! - Stil! daar komt de koning. Houd u goed en dans met mij.
(Dansmuziek. De koning en Lucilia, Palaemon en Rosalba, Komarop en prinses Julia, Hyacinthe met een hofdame dansen een menuet in optima forma).
|
|