| |
| |
| |
Tafereel II.
Een zaal van het koninklijk paleis. - De ministers Lepidus en Homaris komen op. In ambtsgewaad.
Goeden morgen - Excellentie! hoe vaar je? - wel gerust?
Uitstekend - dank je! - Sire nog niet bij de hand?
Ik denk het niet - of Palaemon moest al bij hem zijn.
Ja! - die houdt er van, hem eerst zoo wat te bewerken.
Och! Palaemon is in den grond wel een goede man.
Je wil zeggen: boven den grond deugt hij niet veel.
Neen werkelijk, ik houd hem voor goed, doodgoed.
Je wou hem misschien liever voor goed dood houden - wat?
Sst! - kom! kom! excellentie, je gaat wat ver. Maar
| |
| |
je bent het toch met mij eens, niet waar? - wat regeeren betreft - dáárvoor is hij niet in de wieg gelegd.
Je hebt gelijk, amice! - daarentegen is hij dikwijls genoeg in de luren gelegd.
U bedoelt - hm! - mevrouw Palaemon - niet waar?
Drommel! - weet jij daar ook al van? Hij is toch wel ziende blind. En dat door zoo'n onhandig individu als Amenias. Geen wonder dat de zaken in de war loopen.
Apropos! - hoe staat het met die affaire van Bagdad?
Ongelukkig, waarde vriend! Palaemon wil wel alles geven, maar toch niets loslaten. Hij draait en knoeit als een vlieg in een spinneweb.
Dus staan misschien in 14 dagen de troepen op de grenzen?
Nu! nu! excellentie - word er niet bleek van, Palaemon heeft er wat op bedacht.
Hij zit met Liktem-Pacha te konkelen om Prinses Julia aan den Kalif uit te huwelijken.
Och kom? - U meent het niet! - In den harem?
| |
| |
Wel zeker! - waarom niet?
Och! och! - wat een zonde van de knappe meid.
Wel! - ze hebben het er best. Kussens, - sigaretten, - nargileh, - mokka, - rozenolie - wat verlangt ze meer?
Maar het is te gek..... Het arme kind wil natuurlijk niet.
Mijn waarde! - je bent te sentimenteel. - Het is immers staatsbelang. Je moet er geen romance van maken. 't Is een dood gewone zaak, een kwestie van oorlog of vrede.
Maar de publieke opinie? - De stem van het volk?
Hoor eens Excellentie! - ik hield je voor verstandiger. Wat bedoel je daar mee? Een beetje geschreeuw van een paar kranten? Of dacht je dat het volk, het vulgus, er zich mee zou bemoeien?
Enfin! - Ik zal mij er buiten houden. Heb je van die standjes gehoord, gisteren?
Dat zou wel eens erger kunnen worden.
Poeh! - een dronkemansrelletje! Uw Excellentie
| |
| |
is bizonder schrikachtig van morgen. Je moet je zenuwen wat versterken. Karnemelk drinken en zoo.
Ik gebruik tegenwoordig Engelsche gort des morgens.
Da's ook goed. He! zeg eens - heb je wel eens Jan-in-den-zak gegeten? Dat moet je eens eten. Kostelijk! - kan ik je zeggen. Met boter en stroop. In mijn jeugd aten we het elken Zaterdag.....
(Milvus en Palaemon op. Milvus met den arm in een doek.)
(tot Milvus.)
Ik ben zeer tevreden over de houding van u en uw manschappen. - Ik hoor dat de hoofdaanlegger van het tumult is gearresteerd.
Hij zit achter slot en grendel, Excellentie!
Uitnemend. Laat hem goed bewaken. Zoo iets moet men bij den kop vatten om het meester te worden. Zoek de hoofden, mijnheer Milvus! Ik zal zorgen dat uw ijver beloond wordt. Gij zijt gekwetst?
Licht gekneusd. Het volk heeft mij door een stoot in den rug op den grond gegooid.
Wat een laagheid! - Wonder dat men u niet erger heeft mishandeld.
Door een vreemdeling ben ik op merkwaardige manier gered. Een beroemd toovenaar, zegt men.
| |
| |
Een toovenaar? - kom! kom!
Zonder gekheid, Excellentie. Een Spaansch toovenaar, - don Torribio. Hij had een feitelijk wonderbaarlijke macht over het volk.
Wel! Wel! - kunt ge dien man niet uitvinden - en hier brengen?
Zeker, Excellentie, - ik vlieg op uwe orders.
Graag, mijn goede heer Milvus - (Milvus af).
Een toovenaar! - Jongen, dat zou iets voor mij zijn. Precies wat ik noodig heb. Een toovenaar!! (tot Homaris en Lepidus) . Goeden morgen, mijne heeren! - Al zoo druk in gesprek?
Staatszaken, - Excellentie! - staatszaken!
Is minister Amenias nog niet hier? Zijne Majesteit verwacht ons ten negen ure.
Het zal hem moeilijk zijn van zijn lieve vrouw weg te komen.
Mijnheer! - te laat komen is voor elk ander verkeerd, - voor een staatsman noodlottig.
Was Amenias maar een staatsman!
Helaas! - Aha! eindelijk!
(Amenias op).
| |
| |
Morgen! - Excellenties! - lekker geslapen? - De Majesteit nog te bed?
(opent de deur rechts).
Zijne Majesteit!
(scharen zich op een rij).
Sst! - Sst!
(Koning Bilbonzo, Hyacinthe, Komarop en gevolg. De Koning draagt kroon en mantel).
Welkom! mijn getrouwe staatslieden!
(buigen diep).
Goeden morgen, Majesteit!
Nadat wij ons heden morgen van onze legerstede hadden verheven, en door onzen vromen prediker een dankgebed laten uitspreken voor de ondervonden zegeningen, behaagt het ons het eerste uur dezes daags te wijden aan de belangen onzes dierbaren lands. - Zetten wij ons!
(Allen gaan zitten).
Wakkere geheimschrijver Hyacinthe! het lust ons kennis te nemen van den inhoud der voornaamste dagbladen. Intusschen zal zijn Excellentie Palaemon ons de staatsstukken ter teekening voorleggen.
(Terwijl Hyacinthe leest, teekent de Koning voortdurend stukken).
(leest).
Het dagblad: ‘de Zon van Cadmenië’: ‘Gisteren is Z.M. onze geëerbiedigde Koning, in de hoofdstad aangekomen, begeleid door een schitterend gevolg. Z.M. zag er uitmuntend uit. De saamgestroomde menigte gaf uitbundige blijken van geestdrift en gehechtheid,
| |
| |
die minzaam door Z.M. werden beantwoord. Voor 't overige.... hm!
(legt de courant neer).
‘De Wereldbol’ volksblad voor Cadmenië:
‘De intocht van Z.M. den Koning is gisteren in uitstekende orde afgeloopen. Een ontzachlijke menigte was op de been en begroette den geliefden vorst met de teekenen van kinderlijke gehechtheid... hm! (legt de courant neer).
“De Waarheid.” Met zekerheid kunnen wij mededeedeelen dat Z.M. heden een uitstekende nachtrust genoten heeft. Als naar gewoonte gebruikte Z.M. hedenmorgen met smaak een kop chocolade....’
Waarde secretaris! - wees zoo goed de redactie van dit blad te kennen te geven dat zij voortaan moet trachten juistere inlichtingen te verkrijgen. Het behaagde ons hedenmorgen twee koppen chocolade te gebruiken.
Het zal geschieden, sire! (leest) ‘ De Middagpost’. Dagblad voor Cadmenië. ‘Een aandoenlijk en treffend tooneel greep gisteren bij den intocht des konings plaats. Een blind, oud vrouwtje trachtte zich met moeite een weg door de saamgepakte menigte te banen. Ach! riep zij, ik ben tachtig jaren en zal wel spoedig sterven, maar laat mij voor mijn dood nog eens de handen kussen van mijnen dierbaren koning, dien mijne blinde oogen nimmer meer zullen zien. De wensch van het arme moedertje werd helaas niet vervuld.’
Dit grieft ons. - Het is onze uitdrukkelijke wil de volksliefde met minzaamheid te beantwoorden. Mijn-
| |
| |
heer Palaemon, gij zult zorg dragen dit vrouwtje voor onzen troon te doen voeren.
(Een lakei treedt toe en fluistert met Palaemon).
Groot zijt ge, o vorst! doch nooit zoo weinig klein,
Dan wen ge vader van uw volk wilt zijn!
't Is wel - (tot Palaemon). Wat is er gaande?
Vergeef mij, Sire! - Men meldt mij dat er eene deputatie toegang verlangt, - uit het volk. Twee mannen en een vrouw, - uit den laagsten stand.
Welnu, men doe hen binnentreden.
Sire! Uwe majesteit vergeet, dat zulk volk wellicht slechte bedoelingen kan hebben...
(gestreng).
Mijnheer Amenias, - wij herinneren ons niet u toegesproken te hebben! (Amenias buigt). Wij zijn overtuigd slechts liefde te zullen oogsten, waar wij minzaamheid gezaaid hebben.
Evenwel, Sire! - de voorzichtigheid gebiedt....
En zijt gij er dan niet, mijn getrouwe Komarop?...
| |
| |
Zoolang dit zwaard aan mijne zijde en deze hand niet verlamd is, Sire, zijt gij veilig!
Doch zelfs waar helden vlieden
Zal u geen leed geschieden:
Zoo is het! - Laat hen intreden.
(Klaas Mostert, Griet en Witte Keesje op).
Morgen heeren! - morgen Uw Majesteit! We komme hier, ziet u...
St! - wacht tot je wordt aangesproken...
Geliefde onderdanen! - wat is ulieder bedoeling?
Uwe Majesteit moet weten - we kommen hier uit naam van het volk - en we wouën u nu er eens eigenhandig kommen vertellen wat er aan scheelt - we wouen - we wouen....
Gauw wat! - zijner Majesteits uren zijn kostbaar.
Ik begrijp uwe beschroomdheid, goede lieden, en zal u ter hulpe komen. Gij wilt mij waarschijnlijk als blijk uwer gehechtheid de hand kussen, - zie hier! het is u toegestaan!
| |
| |
Onbeschroomd! goede lieden - ik acht mijne onderdanen allen als mijne kinderen.
Ja maar Majesteit! - uwe onderdanen zijn mager, weet u, net zoo mager als de mijne.
Zij worden onbeschaamd, Sire! ik dacht het wel.
Ja Sire! wij lijen honger en gebrek - en -
Foei! schaamt u te bedelen. Gij zijt gezond en sterk en kunt werken.
Werken! Werken! - ik doe wat ik kan. - Maar ziet u - met slechte tijen en twaalf kinderen.
(tot Lepidus.)
Jongen! dat vindt je toch altijd bij die menschen.
Wees trotsch op die gave, man! kinderen zijn een erfdeel des hemels.
Goeie morgen! koning! ik gun je zoo'n erfenisje. Zet mijn dan maar in jou testament.
Sire! - ik raad u dit volk te verwijderen.
Voorzichtig, sire! - men kan nooit weten.
| |
| |
(slaat de hand aan zijn zwaard).
Vrees niet, o vorst!
Bedaard, mijne heeren - ik ben onbevreesd (tot de drie). Goede lieden! gij vergeet dat gij voor uwen Koning staat. Na de bewijzen mijner welwillendheid is het onbescheiden nog meer te vragen. Hulpbehoevende armen onder u kunnen zich tot de bevoegde autoriteiten wenden. Ontvang echter, als blijk mijner edelmoedigheid, dezen gouden snuifdoos, versierd met mijn portret - en een gouden Bilbonzo voor elk uwer, uit mijn eigen handen. Dit zij u een aandenken aan dit gewichtig uur. Gij kunt gaan!
(het goudstuk bekijkend).
Motten we dat nog bewaren ook?
Hebt gij Zijne Majesteit niet verstaan? (tot den lakei). Breng deze lieden weg.
Klaas Mostert, Witte Keesje en Griet af.
O wel hem, die als machtig vorst
Grootmoedigheid betracht!
Hij sticht een eerzuil in de borst
Van 't verste nageslacht!
Ik erken, mijne heeren! - dat het moeielijk is met
| |
| |
deze ruwe, eenvoudige natuurkinderen om te gaan. - Thans bespreken wij ernstige staatszaken. Minister Homaris, hoe is de toestand van handel en nijverheid?
Handel en nijverheid, sire! verkeeren in een bloeienden toestand.
Minister Lepidus, hoe is de staat onzer vloot?
Uwer Majesteits vloot, sire! is in bevredigenden staat.
Generaal Komarop, hoe is de geest onzer troepen?
De geest van Uwer Majesteits troepen, sire! is uitmuntend.
Minister Palaemon! hoe zijn onze betrekkingen met buitenlandsche mogendheden?
Uwer Majesteits betrekkingen met bevriende mogendheden, sire! zijn van den meest vriendschappelijken aard.
't Is wel! - wij zelven wenschen u thans een gewichtige mededeeling te doen.
Het heeft ons behaagd hedennacht zeer zonderling te droomen.
Ik droomde, mijne heeren, dat ik mij op een eiland
| |
| |
bevond in den grooten Oceaan. Mijn koninklijk slot stond in het midden, omringd door weelderige bloemtuinen. Mijn gansche hofstoet was er verzameld, men schertste, danste en banketteerde. Aan alle zijde lachende gezichten, ritselende kleederen en zoete, golvende dansmuziek. Onderwijl ging ik peinzend langs het strand, loofde de goedheid mijns Scheppers en verzamelde schelpjes.
Doch zie! - plotseling beefde de grond onder mijn voeten. Ik zag op en bespeurde dat het gansche eiland zich bewoog. Het schudde, helde heen en weer, rees en daalde op den vloed, en schoot eindelijk met snelle vaart over de schuimende zee. Het schoone eiland, mijne heeren, was een levend, ontzachlijk zeemonster!
Mijn hofstoet klemde zich angstig aan mij vast. Mij duizelde. Op eens dook het ondier omlaag en de zee verdelgde paleis en tuinen. Ik zelf met eenige getrouwen, waaronder ook gij, mijne heeren, bleef dobberen op een ledig vat. Doch het monster verrees weder, hief een grooten, druipenden muil uit het water en zwolg ons allen in.
Maar na een korte pooze van drukkende duisternis, braakte het ons ongedeerd weder uit - en ik bevond mij op mijn legerstede.
| |
| |
Wat dunkt u, mijne heeren? - Is dit een profetisch gezicht?
Inderdaad heeft de profeet Jonah voor eenigen tijd de eer gehad, iets dergelijks te ondervinden als door Uwe Majesteit gedroomd is.
Acht iemand uwer zich in staat mij dit gezicht te verklaren? (Allen schudden het hoofd).
Sire, men heeft mij verteld, dat er zich op 't oogenblik in onze hoofdstad een Spaansch toovenaar bevindt, misschien zou die wel in staat zijn aan uw verlangen te voldoen. Ik heb reeds last gegeven dien persoon op te sporen, - waarschijnlijk is hij al ten paleize...
(tot Lepidus.)
Nu gaat het er goed uitzien! - Nu gaat hij de boel met goochelaars en kwakzalvers oplappen. Ik dacht niet dat hij zóó'n kind was.
(tot Palaemon).
Ei! - dit wekt zeer Onze Hooge belangstelling. Wees zoo goed, dien man terstond hier te brengen.
(Palaemon af).
Sire! - vergunt Uwe Majesteit mij eene bescheiden opmerking.
| |
| |
Minister Palaemon is een uitstekend mensch, maar hij heeft een kinderlijke neiging om aan spoken en wonderen te gelooven. Dit is een gevaarlijke eigenschap.
Gelooft de minister Homaris, dat wij ons door onzen grootkanselier tot staatsgevaarlijke handelingen zullen laten verleiden?
Integendeel, sire! maar het komt mij voor, dat een conferentie met spiritisten of somnambules beneden de waardigheid van Uwer Majesteits troon is.
Wie meent de minister Homaris, dat het best de grenzen onzer koninklijke waardigheid kan bepalen?
Niets is den grooten vorst te klein!
Geen hoogmoed kan zijn oog verblinden!
Zelfs in het slijk, zoo vuil in schijn,
Zal hij der wijsheid parel vinden!
Zeer schoon gezegd, mijn dichter!
(Palaemon en Torribio op.)
Wie zegt u dat ik uw vriend ben? Doet gij ook aan gedachtenlezen?
Dat is een onbeleefde klant!
| |
| |
Gij spreekt tegen den koning!
Ja! - dat meende ik aan het hoofddeksel reeds te mogen vermoeden.
Stil, mijne heeren! dit is een zonderling. Laat hem begaan! Toovenaars, narren en dichters is een zekere gemeenzaamheid met vorsten gegund.
Gij vergeet de vlooien, mijn vorst!
Voegzaamheid! voegzaamheid!
O, het zijn zeer voegzame diertjes, koning! Zij hebben u nooit gebeten, als gij er niet bij waart. Het zijn de eerlijkste van uw onderdanen. Zij hebben u nooit iets afgenomen, zonder er u kennis van te geven. Zoo zijn er niet veel. En zij lijden stellig geen honger. Zoo zijn er óók niet veel.
Stil nu! - Weet gij waarvoor gij hier geroepen zijt?
Jawel! - wij zullen samen een komedietje spelen. Gij speelt Nebukadnezar, ik Daniel.
(tot Palaemon).
Gij hebt hem dus ingelicht, Excellentie?
| |
| |
Ah! dit is verrassend. - Luister dan! ik zal u mijn droom vertellen.
Neen! Neen! gij behoeft mij niets te schenken van mijn rol. Ik speel den Daniël geheel - maar ik zal u ook het gras-eten niet schenken. Luister gij! - ik zal u den droom verklaren.
Schelpjens zoeken is een goede bezigheid, doch aan den vasten wal en buiten het bereik van hongerige zeemonsters.
Iedereen en vooral een Koning moet weten waarop zijn huis gebouwd is.
Als uw huis niet op een rotsgrond maar op een slapenden walvisch staat, moet gij niet te hard dansen, opdat het groote dier niet wakker worde.
Het is veiliger op den rug van een haai in den oceaan rond te zwemmen, dan Koning te zijn van een hongerig volk.
Het slot van uw droom zal ik u uitleggen na het gras-eten. Nu is het uw beurt.
Dit gaat nu toch waarlijk te ver! - Onze lankmoedigheid heeft hare grenzen bereikt! - Zoudt gij verdeeldheid willen zaaien tusschen Ons en ons geliefd
| |
| |
volk! - Uit onze oogen, verwaten leugenaar! terstond!
(naast den Koning zittend).
Majesteit! - pas op uw kroon!
(zet zijn kroon recht).
Omen accipio. Hoe wilt gij dat ik verdwijnen zal, o Koning?
(tot een lakei).
Haal gerechtsdienaars om dezen persoon weg te voeren!
Gij zult mij toestemmen, mijne heeren! - dat zoo iemand gevaarlijk is in onzen staat.
Ik had het wel gevreesd, sire! - Het is een behendig kwakzalver - en wat hij verkoopt is vergif voor het volk.
Zijn kennis was toch merkwaardig.
Kunstjes! - slimme omkooperij misschien.
Of wel goddelooze, zwarte kunst.
In elk geval, mijnheer Palaemon! hadt gij dien persoon reeds eerder onschadelijk moeten maken.
Ik zal hem terstond in boeien laten slaan.
Hierop staat de doodstraf.
Neen! - wij zijn genadig. - Wanneer de rechters
| |
| |
hem ter dood veroordeelen, zullen wij dat vonnis in levenslange tuchthuisstraf veranderen.
Excellentie! - de gerechtsdienaars!
(Torribio is onder het spreken der aanwezigen plotseling verdwenen).
Breng dezen man in verzekerde bewaring!
Hier! - Wat? Waar is hij?
Dit is ontzachlijk onbeschaamd!
Hier stond hij het laatst!
Hier stond hij! (allen zoeken).
(tot Amenias).
Wat ligt daar op den grond?
(raapt het op).
Een bosje gras, sire!
Dat is een schandelijke spotternij!
Het is zeer geheimzinnig!
Goochelkunstjes! - Wij zijn beetgenomen.
(een deur openend).
Het dejeuner is gereed, sire!
| |
| |
Komt mijne heeren! - zoekt niet langer. Het is de moeite niet waard. Volgt mij! (Verwijdert zich statig).
(volgt hem improviseerend).
Wat afgunst zal den luister dooven
Der kroon op eedle vorstenkruin?
Wie zal het volk zijn vader rooven
En beiden leiden om den tuin?
La lá la lá neen nooit! neen nimmer!
La lá la lá... (allen af, achter elkaar in één rij).
|
|