| |
| |
| |
6e Acte.
Laat ons wat praten, Darwin, 'k weet daarginds
een rustig plekjen, aan des Heemels rand,
waar 't zingen ons niet stoort. Ik zie daar vaak
van rots'gen zeetel 't kosmisch woelen aan.
Men mist ons toch niet en 't verheugt mij, weer
een ziel te ontmoeten van mijn aard en ras.
Niet dat hier intellectueel verkeer
ontbreekt. Geensdeels: oover d'Apocalyps
voer 'k met Johannes meenig diep discoers.
Ook zijn hier Herschel, Keppler, Koppernik,
Cuvier, Humboldt en meer - maar 't blijft beperkt.
Ook spreek ik liever Engelsch dan Latijn
en andre vreemde talen ken ik niet.
Volgaarne, Newton! Ook ik kan voor mij
een schaduw van deceptie niet verheelen.
| |
| |
Ik had op aard een zwak gestel en moest
elk vreemd bezoek en intressant gesprek
met dagen van zwaar lichaamslijden boeten.
En hier, bevrijd van kommer materieel,
mis ik zooveelen aan wier geest en woord
ik mij zoo graag eens volop had gelaafd.
'k Versta u wel. Mij heeft verleegenheid,
die fijne haper in het menschenbrein,
interferentie van gevoel en wil,
't genot van 't vrije woord op aard gedoofd.
Hier mis 'k haar - maar ook 't nut van haar gemis.
Wat vreugde waar 't, Spinoza hier te zien,
Goethe,⁀of die eedelen van Hellas, wier
wijsheid muziek werd in hun leevend woord.
En waar blijft 't jongst geslacht? Kwam weetenschap
dan tot verval? Sinds engl'enheugnis kent
men hier zoo'n schaarste van geleerden niet.
Toch is er overvloed op aard.
't gaat hun als Icarus, trotsch door succes
| |
| |
breid'len zij niet 't hoogmoedige begeer, -
tot d'eeuwige Zon hun wassen vleugels smelt.
Maar... ik deed 't ook... en gij...
redde⁀u, en blind respect voor goede zeeden.
Gij gingt de zonde, voor uw reede⁀onzichtbaar,
en 't leeven toch behoedsaam uit den weg
en zijt in oordeelsvlucht ook niet gesteegen
boven de macht die 't simpel feit u gaf.
Ja - en toch voelde ik dat soms als gebrek,
en dorst den moed der and'ren soms bewond'ren
die alles zett'en op der reede kaart.
Dat is toch schoon, zulk een subliem toewijden
aan 's menschen hoogst begeer. Hoe ongerecht
zoo dit gestraft wierd met een eeuwig wee!
Zacht! - zacht! - zijt gij 't verblijf hier nu al zat?
Noem niet al wat maar hoog uitsteekt subliem.
Niets is verheeven zonder harmonie.
| |
| |
Dan is 't sublieme hier zelfs onvolkoomen.
Denk aan den gast, die hier nog altijd toeft.
Zoomin als gij doorgrond ik 's Heeren doel
met dit geval. Maar 'k wacht mij wel te twijflen
aan zijn beleid, al zie 'k den toeleg niet.
O welk grootsch uitzicht!
over d' oneindigheid, o welk geneucht!
't hoofd duizelt niet. - Is dat niet Aldebaran?
Wie weet! Het is zeer moeilijk te herkennen
de sterrebeelden die wij zage' op aard.
Alles verschoof door ons verplaatst gezichtspunt.
Maar hebt gij in twee eeuwen niet gevonden
waar zich dit centrum van 't Heelal bevindt?
| |
| |
Zie toe, voor ons verklaard gezicht verschijnt
al 't zichtbre tot in 't uiterste détail.
Wij zien de grasjes op elk veld beweegen
van elk dier waerelden waar leeven is.
Hoe te hervinden wat ik zag op aard
zelfs met mijn kijker?...
Alcyone, - en zie die dubbelster
goudgeel en violet, dat's Alamak,
't Kan zijn, 't kan zijn,
misschien ook niet, ik telde veelen zóó.
Mij schijnt, wij zijn in 't sterrebeeld de Stier.
Daar zocht ook Mädler 's waerelds zwaartepunt.
Zoo? - maar eilieve! zie dan eens daarginds
dien nevelvlek, geen twee minuuten breed.
Als dat eens onze melkweg waar,...
Dat zou de zaak verandren.
| |
| |
En luister, na twee eeuwen vlijtig zoeken
vond ik derzulken meer dan een millioen,
allen gelijkend op 't melkweg-systeem,
nog ongereekend 's heemels onderwand,
Men zegt, - d'aartsenglen zeggen - dat de Heer
op een der toorens 't Al gansch overziet.
Vergeef, dit blijft ons onbekend.
Ook hoe Hij ziet, wat er op d' achterzij
der wentelende waerelden gebeurt.
Door andere bemiddling wis ontwaart
't verklaarde lijf de dingen dan door d' ether.
Hebben wij niet der stemmen klank gehoord
't gerucht der voeten en het klokgelui
| |
| |
bij 't aardsch tooneel dat Satan ons deed zien?
Ziet gij 't nog, mijn vriend?
Neen! - 'k vroeg dan naar ons zonnestelsel niet.
Gij meent dus dat 't gebeurde heeft gespeeld
op Gea, satelliet van Helios?
Waar anders? Hebt gij Rusland niet herkend?
Heerschte daar Peter, toen gij stierf?
Ik concludeerde dat onze⁀aard' van hier
tweehonderd licht-jaren verwijderd zweeft.
En 'k ether-golven opving die zij zond
twee eeuwen her, in 's grooten Peters tijd.
Ik was des grooten Peters tijdgenoot,
ken hem en zijn historie wèl, maar dit
was Peter niet, hoezeer ook hem gelijk.
| |
| |
Wat dan? - Was 't een satanisch vizioen?
Hier langt des Boozen macht niet tot zulk werk.
Gegroet, o wijzen! als 't u niet mishaagt
zet ik mij bij u, en deel in 't gesprek
vast meer belangrijk dan der englen zang.
Blijft zitten, dank u! - hoe doet mij, verdoemde,
uw fraaie Britsche vormlijkheid hier goed.
Correct tot voor den Duivel, - uw cultuur
beschaamt Spinoza's God en Ethica.
Wellicht verplicht ge⁀ons ons nu wel en wijst aan
waar 's Gea, satelliet van Helios?
Wij zijn haar kwijt en wenschen toch te volgen
Peter en Iwan's fellen broedertwist.
Zooals de pacifieke rentenier
naar 't bloedrig feuilleton verlangt, niet waar?
| |
| |
Te flaauw is 't manna zonder zout des kwaads.
Zie dan goed toe, dáár 's Helios en Gea.
geen twee minuten breed. Daarin een ster, -
nu haar planeet. O, vormeloos omwolkt
een digte damp haar sombere⁀oceanen,
woelende streepen van roodachtig floers,
geen scherpe lijn, geen grens van land en water
een golfloos, ongebroken zee, zacht licht,
als rook, gekleurd door ongeziene vlammen.
Wel honderd-duizend eeuwen lichts van hier.
De wijze Newton, ouder heemelling,
lost u wel 't raadsel op.
| |
| |
uw blik de ruimten vaker heeft gepeild
zult gij nog myriaden aarden vinden
bijna conform aan die, door u bewoond.
De krijtrots van uw vaderland bestaat
uit milliarden, wier fijnste structuur
in weinig vormen eindloos zich herhaalt.
Zoo zijn de sterrestelsels opgebouwd,
als alle stof, uit tallooze⁀elementen
wier vormen allen eindloos zijn herhaald.
Wet en omgeeving zijn alom gelijk,
eindloos de kansen op verscheidenheid
eindeloos ook de kansen op herhaling,
doch geen kans op gelijkheid absoluut.
Als alle zaadjes van een bloemensoort
diezelfde bloem in elke streek doen groeien,
gelijk van bouw in allerfijnst detail,
in kleur, in vorm, in twijg, in nerf, in blad,
en in gelijkbegaafde nieuwe kiem,
maar elk toch met een wonderklein verschil, -
zoo bloeien alom waerelden der ruimten
in haast gelijke vegetaties uit,
maar allen met een wonderklein verschil.
Zooals op twee vast'landen van uw aard
ontstonden soorten nagenoeg gelijk,
zoo zijn er op veel waerelden ontstaan
| |
| |
menschengeslachten wier historie naauw
elkaar gelijkt met wonderklein verschil.
Doch de verschillen groeien met hun groei,
zeldzamer zijn dus zulke⁀isobionten
al naar zij zijn van saamgestelder groei.
Nu vond ik voor mijn demonstratie gindsch
schoon exemplaar, twee eeuwen lichts van hier.
De menschlijke historie, tot dusver
keurlijk herhaald, heeft zich daar wel alree
met ligtlijk and're wijziging vertakt,
maar dient mijn doel, door scherper relevatie
van wat volgt uit der dingen diepste zijn.
Ziet toe, daar zweeft zij, aarde's tweeling-star.
Aanschouwt haar rampen, zwarter door uw heil.
|
|