L.
Na dezen brief ben ik 1 Mei 1905 in van Eeden's hut gaan wonen, die toen nog op de oude plaats onder de dennen stond. Het is de mooiste tijd geweest van mijn geheele leven. Als ik het woord ‘luxe’ hoor, moet ik altijd denken, niet aan de mondaine luxe die men daarmee bedoelt, maar aan de dennenpracht en den dennengeur, de egelantier en de kamperfoelie, die naast de deur van de hut stonden, de roodstaartjes, de nachtegalen, de eekhoorntjes, en 's nacht het wondere gejubel van de hei-leeuwerik.
Bussum, 20 April 1905.
Waarde vriend, laat je niet weerhouden toch den eersten Mei te komen.
Martha is wel eens een beetje zwaartillend en te bezorgd voor gasten. Mijn hut is voor je beschikbaar. Daar slaap je heerlijk, rustig en frisch. Zooals ik door zes jaren ervaring weet.
Eten kun je op 't groote huis, of als je dat te solidair-broederlijk is, bij mijn secretaris Emons. Die is geen vegetariër en geeft behoorlijke kost tegen een kleine vergoeding.
Zoodra Martha het dan zelf aandurft, kun je bij ons eten.
De uren dat ik in Amsterdam ben, kun je gebruik maken van mijn bibliotheekje om in te werken. Of van de hut, naar verkiezing.
Juffrouw Everts kun je raadplegen over een werkster om nu en dan je slaap-salet te beredderen. Daar kun je ook muziek maken, ze heeft een nieuwe Ibach piano.
Verder kun je je vermaken met het zien bakken van beschuit, of het zien snijden van spinazie.
Meedoen hoeft niet.
Tot den eersten Mei dus. Gegroet.
F. van EEDEN.