XLIX.
Na dezen brief heb ik zes weken in van Eeden's hut op Walden gewoond. Dit waren de gelukkigste weken van heel mijn leven. Ik heb toen een sprookje doorleefd.
Walden, Bussum, 16 Nov. 1904.
Beste Henri! Dank je wel voor je aangenamen brief.
Je zult hier altijd welkom zijn. Wil je een poosje buiten tot rust komen, dan kun je hier logeeren. Er wordt hier weer vleesch gegeten, dus dat behoeft je niet af te schrikken.
Natuurlijk zou je mij kunnen helpen. Al kun je niet spitten, je hebt kostbare vermogens.
Maar...... heb je wel wat er bij hoort, de overtuiging, de zelfverloochening, het geduld en de liefde? Zonder dat is het toch ‘niks gedaan’.
Je moet van ons volk leeren houden, ondanks al hun leelijkheid en gebreken. Ik heb ze nu werkelijk van harte lief - en ik geloof, zij mij ook een beetje. Vertrouwen doen ze me zeker, dat blijkt.
En je moet kunnen verloochenen allerlei hooge eischen van smaak en levensverfijning. Ik bedoel niet askese, maar het willen meeleven in een kring van artistiek nog grof-ontwikkelden zonder hooghartigheid of aanstoot nemen. Niet lachen of schamper doen omdat ze nog zooveel leelijks mooi vinden, en zooveel moois niet verstaan.
En je moet heel veel overtuiging en geduld hebben, om al maar