XLVII.
Fragment uit een brief van 2 Juli 1901.
......Jij houdt kunst voor iets dat beneden het innige en persoonlijke staat, iets dat door de grove menigte besmeurd en bedorven kan worden.
Maar kunst is iets goddelijks en heiligs, dat ver boven het persoonlijke staat en door geen vuil ter wereld kan worden aangetast of bedorven.
Zoodra iets zuivere kunst is geworden, is al het persoonlijke er af, dan is 't gemeengoed en behoort niet meer aan dezen of genen, maar aan alle gevoeligen en vromen.
Door dit verschil ben je altijd in de war en geef je altijd zwakke kunst, een soort vrijbrief tusschen dagboek of natuurgeluid.
Maar Giza is een veel sterker kunstenaars-natuur dan jij en voelt daarin veel zuiverder en dieper. Al is haar vers vol teere dingen en tranen, zij is niet week......