XLV.
Walden, Bussum, 15 Juni 1901.
Beste Henri, ik zou een barbaar moeten zijn om je dit kwalijk te nemen. Ik weet hoe ongelukkig ik mijzelf soms in een stad kan voelen, in Londen b.v. Ieder zoekt z'n geluk op zijn manier, maar 't lijkt me 't best het met de eenvoudigste middelen te zoeken. Nu moet ik echter opmerken, dat de proef niet afdoende is, want dat je haast 't meest deprimeerende weer van 't gansche jaar getroffen heb. De jongens zijn 't meest op je verbolgen omdat je met hen naar de kermis zou gaan.
Tot morgen, misschien... want ik moet naar een zieke oom en weet niet of je geduld hebt tot ik terug kom. Je bent nogal eens ongeduldig.
Ja, denk daar toch om dat je meer volharding (ausdauer) moet hebben ook om geestelijk werk goed te doen. Je loopt te gauw heen als iets je niet bevalt, dan kun je nooit door moeielijk werk heenkomen. 't Zou zoo jammer zijn. Als je je niet wat leert harden, word je hoe langer hoe delicater. Er wonen hier véél zwakker constituties. En physieke ongedurigheid en verwendheid brengt geestelijke mee. Als je na een flinke proef zegt: nu weet ik er genoeg van, ik verkies dit of dat leven’ dan heb je gelijk. Maar je geeft het op bij de eerste bezwaren. Je bent te bang en te bezorgd voor je zelf, dan word je hoe langer hoe teerder en overgevoeliger. En dan heb je op 't laatst geen leven meer, al kun je nog zooveel genieten.
Mij persoonlijk spijt het wel, niet alleen omdat ik 't altijd naar vind als iemand het hier niet naar den zin heeft, maar ook omdat ik op je gezelschap gesteld ben.
Hartelijk gegroet.
F. van EEDEN.