XLIV.
Walden, Bussum, 7 Juni 1901.
Beste Henri, er zijn hier maar twee hutten voor één persoon. De een hoort van Carry v.H. en wordt bewoond door van Suchtelen, die er den heelen zomer wel in zal blijven. De andere is van mij en is tot je beschikking. Dan trek ik in de logeerkamer. Je kunt Maandag nog besluiten wat je wilt.
Wat de zaak Veth betreft, ik erken geen onhandigheid, maar bemerk ploertigheid, óf jij hebt de boodschap verkeerd overgebracht. Ik vraag geld voor Blaricum en krijg ten antwoord ‘neenl maar wel voor jou’. Ik antwoord: ‘goed dan! wel bedankt, ik neem aan’. Daarop niet te antwoorden, te mompelen van indiscretie en mij na deze toezegging in verlegenheid te laten, vind ik ignobel.
Vertel eens aan Giza, dat ik verleden week een onderwijzeresje hier heb gehad, mij geheel onbekend, die de reis naar Bussum maakte om mij te vragen of ik ƒ 400. -, al wat zij van haar schraal tractementje had overgespaard, wou hebben voor mijn werk. Ik vroeg of ze niet wou trouwen. Zekerl zei ze, maar dan leef ik maar wat zuiniger. Ik weigerde - en kreeg gisteren een brief dat het geld toch tot mijn beschikking blijft. Is dat niet voor de protsen om door den grond te zinken? O, maar dat doen ze niet, ze gaan liever naar Monte Carlo.
Waarlijk, als 't niet om jou en om Giza was, ik schreef aan V. dat hij met zijn geld maar dadelijk naar die plaats kon loopen, waar veel geld ons gewoonlijk heen brengt.
Nu tot Maandag, gegroet.
F.v.E.