XLIII.
De editie der Upanishads, welke ik v.E. ten geschenke stuurde, waren die in de Engelsche vertaling van zijn Hindoeschen vriend.
Walden, 24 Mei 1901.
Beste vriend, ik was erg blij met de Upanishads. Ik heb een vertaling van M. Müller, maar ik stelde er veel prijs op die van mijn Hindoevriend óók te hebben en er staan ook weer anderen in, en belangrijke aanteekeningen.
Ik heb nog al een moeilijke tijd en dan ben ik dubbel gevoelig voor zulke hartelijkheden. Van binnen staat het wel goed met me, maar soms heb ik 't erger te kwaad dan gewoonlijk door misverstanden en vijandschap en laster van buiten af. Ik heb een buitengewonen aanleg om zonder 't te bedoelen vijandschap en kwaad spreken op mijn hals te halen.
Waarschuw me als je weer naar Londen gaat. Ik beloof je je te roepen zoodra er hier een bed vrij is. Maar op 't oogenblik is er geen beddegoed genoeg op heel Walden. Dat zal wel duren tot zes Juni.
Ik ga morgen met Martha en de jongetjes wandelen van Putten naar Deventer en over Brummen en Laag Soeren terug. Ik heb ze ook beloofd dat ik van den zomer met ze op een boot van Nijmegen naar Bonn zou varen. Daar zijn ze dol op.
Maar dat beloofde ik in de vreugde van Veth's aanbod. Als hij mij in de steek laat dan komt daar niets van.
Ik dank je voor je twee boeken. Van 't eene vond ik het bandje en den titel mooi, maar ik las er nog niet in.