XLII.
Walden, 22 Mei 1901.
Beste Henri, daaraan denk ik heelemaal niet, naar Italië te gaan. Het was voor anderen. Ikzelf heb er geen behoefte aan, ik zou er zelfs geen lust in hebben, ik ben hier te graag. Maar daarom moet je niet nalaten toch eens te komen praten. Dat zal ik erg prettig vinden. Ik heb heel veel ondervonden de laatste weken, merkwaardige en schoone dingen. Maar alles in 't geestelijke, en ik zal er je niet over kunnen praten. Ik ben een geheel ander mensch geworden, een natuurlijker en oprechter mensch, geloof ik.
Ik weet zeker, dat het merkbaar zal worden in mijn arbeid en in mijn geluk en kracht. Maar ik vrees dat ik er volstrekt niet meer sympathie door winnen zal. Integendeel.
Maar dit staat nu voor mij absoluut vast, dat mijn leven bestuurd is geworden door hoogere invloeden. Ik heb aanduidingen en openbaringen gehad die zijn uitgekomen en eerst later door mij zijn begrepen. Van toeval kan geen sprake zijn.
Evenzoo heb ik ondervonden dat mijn gestadig vertrouwen, ondanks alle sombere buien en zwakheden, op Gods erbarmen, mij eindelijk volkomen uitredding heeft gebracht.
Ik zeg jou deze dingen omdat je mij vertrouwt en wel gelooven zult dat ik niet zoo maar wat zeg. En ook omdat ik veel van je hou en zoo graag wenschte dat je je sterken kon aan mijn voorbeeld.
In de N. Gids van April zul je een vers van me lezen. Dat is geschreven bijna onmiddellijk voor die inwendige verandering waarop ik doel. Die kwam als een antwoord, en daarover zul je