XXXIX.
Walden, 9 Nov. 1899.
Beste Henri, dankje voor je brief. Het is geen vroolijke en ik vind lief van je dat je ze mij zoo schrijven wil, want die schrijft men niet aan ieder.
Ik kan er alleen dit op antwoorden, dat je nu wel genoodzaakt wordt, zooals allen, die zich eenzamer en eenzamer gaan voelen, een hoogste Liefde te zoeken die allen steun van menschen overbodig maakt. Je hebt je dikwijls genoeg geuit alsof je het wel goed wist, en ik zou je dus iets lang bekends hiermee zeggen. Maar om het werkelijk te doen en te meenen, dat is nog iets heel anders dan het te weten en te zeggen.
Ik weet hoe moeielijk het is en al spreek ik er zoo zeker over, ik weet te goed hoe ver ik zelf ben van wat het zou kunnen en moeten zijn. En toch is het ook weer zoo makkelijk. Maar 't is vrees en gewoonte die ons belemmert.
Misschien kom ik je Zaterdag bij B.V. even opzoeken, maar ik beloofde al ergens anders koffie te drinken.
Je bent welkom wanneer je komen wilt. De 28ste moet ik naar Engeland, kom dus altijd vóór dien datum.
Hartelijk gegroet.
Je vriend
F.v.E.