XXXVI.
Bussum, 21 November 1898.
Beste Henri, je hebt me vandaag betoel betoel plezier gedaan met je mooie soerat uit Pasoeroean.
Is er dan toch ook iets goeds in Indië? Ik ben zoo blij om die opleving in je, en het genot dat je daar op de bergen hebt.
Maar nu heb ik al een week of wat geleden gehoord (van een mijnheer Matthes, een Deliman), dat je benoemd was tot consul in China. Hoe zit dat? Heeft hij er telegrafisch bericht van? Of is de benoeming hier gebeurd en hoor jij die pas met de mail?
Ik ben nu erg benieuwd wat je doen zult. Of je verlof zult krijgen, of direct doorgaan naar China. Ik denk zeker, dat je wel eerst naar Holland zult komen, misschien wel over een paar maanden.
Je krijgt geen lange brief want mijn dagen zijn erg vol. Ik wou maar dat ik kon overbrieven hoe warm en dankbaar ik voel voor je hartelijke vriendschap, en omdat je zooveel van mij verdragen kunt.
Er zijn menschen die zeer veel van mij houden en toch sommige dingen slecht van mij verdragen. Uiterlijke dingen. Een droge of scherpe manier van spreken, waarmee ik niets kwaad bedoel, en die ik van anderen best verdraag.
Ik moest lachen om wat Basje Veth van ons schreef. Ik voel mij niet zoo bijzonder ‘secuur’. Misschien juist wel op 't punt van dat borreltje en die karnemelk. Zou hij daarom niet meer terugkomen? Toen ik laatst Odilon Redon hier te eten had, heb ik een flesch wijn uit 't hotel laten halen en mijn vader brengt altijd zelf wijn mee. Bas mag blij zijn dat hij nog vleesch gekregen