XXVI.
12 Febr. 1897.
Beste Henri, gisteren ontving ik je brief met misèretjes, de eerste uit Makassar.
Wat van Kampen betreft, ik wil voor je doen wat ik kan, maar de moeielijkheid zit 'm daarin dat het mijn uitgever niet is. Was 't Versluys, dan kon ik alles voor je gedaan krijgen en op alles 't oog houden, maar bij van Kampen heb ik niets in te brengen en daar ik begunstiger ben van een concurrent, voelt hij natuurlijk weinig aandrang om mij van dienst te zijn. Uitgevers zijn geen prettige soort om mee om te gaan, maar Versluys heb ik nu eenmaal aan me verbonden en die is voor mij uiterst geschikt, royaal en betrouwbaar.
Is het je wensch om weer naar China te gaan? Of vinden ze je in Indië te lastig met je hervormingen?
Hoe jammer van je geld. Hebt je de mooiigheden moeten verkoopen?
Zul je alsjeblieft goed op je gezondheid passen? We moeten elkaar weerom zien, hoor! Ik heb er weinig zoo trouw als jij.
Een heb ik er nu gevonden, die is van jouw soort. Hij is pas 18, maar wijzer en ernstiger dan de meeste ouderen. Hij heeft poëtisch talent, maar nog meer deugd. Ik schreef je wel over hem, hij heet Labberton en studeert nu te Leiden. Ik verwacht het meest van hem, van al de jongeren, want hij ziet het best de zuivere richting.
Mijn nieuw werk, een drama, is af. Ik hoop dat je het voelen zult.
Houw je goed man! Wees zuinig, dat je niet meer zoo in de