heeft en ieder ander hem in den steek liet, maar van een diep inzicht of begrip van wat hij gedaan heeft merk ik niet veel. Hij mist geheel de deemoedige oprechtheid van Verlaine b.v. Hij heeft nog altijd maar één zorg, zijn eigen figuur op te houden, zijn eigen houding te idealiseeren als die van den grooten, sterken martelaar. En als men zijn oude, zelfs zijn beste verzen overleest met kennis van zaken, vindt men die neiging overal terug. Uit gevallen waarin hij zelf een kleine en abominabele rol heeft gespeeld, maakt hij plechtige sonnetten met zichzelf als tragische figuur. Ik kan het niet helpen, maar als ik uit zijn werk alles weg doe wat berust op onoprechtheid of verblinding, op een soort groot-acteer-vermogen, dan houd ik niet veel over. Ik bewonder dat vermogen zeker, zooals dat van een groot tooneelspeler, maar niet zooals ik poëzie wensch te bewonderen. Het is een heel ander gevoel.
Daarentegen doe je Veth weer onrecht. Hij is vol aardige, beminnelijke eigenschappen en zonder twijfel edele bedoelingen. Hij is alleen maar wat klein en kleinsteedsch en door zijn ongelukkige kunst-kritikusloopbaan is veel van 't mooie in hem verachterd en bedorven.
Ik hou ook veel van hartelijkheid, jonkie, als je hier komt, moet je niet doen als Gorter.
Tideventje leeft stil in Amsterdam, met zijn vrouw en ongelukkig kind. Dat kind heeft maar één arm en één been en geen tong. Is hij niet op vreeselijke manier gewekt uit zijn roes?
Het boekje van Meischke Smith heeft geen groot succes. Alleen bij jongens en zoo, een inferieur publiek. De Rott. Cour. alleen maakt er zooveel drukte van.
Ik heb ‘uit Canton’ met groot genoegen gelezen. Alleen die noot over Emants vind ik onnoodig en een beetje mal.
Kloos gaat vandaag op kamers wonen vlak bij me.
Dag goed vrindje, hou je flink en gezond, je
F.v.E.