IV.
Ik weet niet meer welk stuk ik aan v.E. stuurde dat aanleiding gaf tot dezen brief.
Bussum, 9 Nov. '89.
Beste vriend - ik denk dat je verlangt nog iets te hooren over je laatste stuk. Het is werkelijk een groote vooruitgang. Je gaat veel makkelijker spreken, je zegt veel minder dingen waar je later om lachen zult. Veel minder, maar nog altijd te veel. Je hebt energie, vasten wil om voort te gaan maar daarbij niet altijd het juiste inzicht hoever je eigenlijk bent. Je weet het wel, maar je vergeet het telkens - dat je nog niet boven de rest bent uitgegroeid.
Het groote gevoel dat je in je gehad moet hebben toen je het laatste gedeelte van je stuk schreef, zal wel veel mooier geweest zijn dan hetgeen er staat. Je hebt geschreven alsof je 't meester waart, maar je bent het nog niet meester. In enkele zinnen, enkele uitdrukkingen begint het door te klinken, maar altijd nog zwak.
Het eerste gedeelte vind ik het best, omdat het gemakkelijker is. Je hebt dat beter kunnen doen. In het laatste heb je met veel zelfvertrouwen - nu en dan - ineens willen uitspreken wat een mensch gewoonlijk heel zelden kan uitspreken en bijna nooit op jou leeftijd.
Het geheel is vrij goed werk, het is oprecht en ook interessant. Maar werk als dit, de openbaring van eigen ziel, eigen meditaties, moet rijker en rijper zijn om te kunnen blijven staan.
Bedoelde je een karakter te teekenen, dan zou 't heel goed ge-