door dik en dun te gaan. In het vorig geslacht moest ieder jongmensch noodwendig door een Byron-periode heen. De ‘zwarte tijd’ van Beets en ten Kate. Ik dacht dat dit nu weinig meer voorkwam. Je moet de kronieken van Kloos in de N. Gids toch nog allen eens goed overlezen.
Heine is veel beter. Maar je moet Heine heelemaal kennen, uit zijn prozawerken. Heine heeft, behalve zijn Almansor en Ratcliff - die op Byron lijken - bijna niets middelmatigs geschreven.
Ik geloof dat je mij voor zeer afkeerig houd van al wat aristocratie heet. Dat heb je toch mis. Ik weet wel, dat er onder aristocraten veel ezels loopen, maar zeker niet meer dan onder burgerlui. En de distinctie die iemand tot aristocraat maakt, vind ik een groot voorrecht. Het leelijke begint pas als een domme aristocraat neerziet op een verstandige burgerjongen. En het is een eigenaardig feit, dat de geniaalste menschen die ik in ons land ken, meestal van burgerstand zijn. Vooral ook de schilders.
Nu, ik hoop daarover nog wel eens met je te praten.
Veel groeten, ook van mijn vrouw.
F. van EEDEN.
Mijn vrouw heeft je manuscript nu nog eens gelezen en er niet meer bij gelachen. Ja! toen ze aan die scène kwam met die vrouw, toen heeft ze ook geschreid en is bij mij gekomen om mij te vragen: Zul je goed op ons lief mannetje passen!
Je moet weten beste jongen, dat ik een zoontje heb (nu mijn oudste), dat meer van een engeltje heeft, dan ik wist dat zoo'n klein menschje hebben kon.
Er is nog iemand die je stuk begrijpen zou. Een vriend van me. Ik ken veel goede menschen, heel goede menschen. En er zijn er velen bij mij gekomen, vragend of ik hen helpen wou en dat maakt mij heel gelukkig.
Ik zal nu je wel nader schrijven welken dag ik kom.
Vriendelijk groetend,
F. van EEDEN.