| |
| |
| |
XIV. Holland's taak.
Het volkencomplex, dat binnen de duitsche rijksgrenzen leeft, is oovertuigd, dat er een bizondere duitsche kultuur bestaat, die noodig is voor de menschheid en die met alle macht gehandhaafd moet worden.
Maar daarbij is Duitschland agressief. Het heeft zich zoogenaamd verdeedigd, door aan te vallen. Daaruit blijkt, ondanks alle woorden die het teegendeel zeggen, door de feiten en daden die algemeen bekend en ook erkend zijn, dat Duitschland niet enkel vertrouwt op zijn goed recht en op de kracht van zijn kultuur.
Had het dat gedaan dan had het een aanval afgewacht - en ware nooit zelf als eerste aanvallend opgetreeden.
In dit optreeden schuilt ook een element van vrees. Ook angst was een der motieven van deezen oorlog. Angst voor een complot,
| |
| |
voor een aanval, voor de dreigende houding der naties.
Een volkoomen moedig man, bewust van zijn kracht, verdeedigt zich niet door aanval. Hij wacht af. Het is de domme oorlogsfilosofie, de taktiek der eerzuchtigen en machtlievenden die tot aanvallen drong. De duitscher beroemt zich op zijn weerkracht, en op zijn geduld, sooberheid en arbeidsaamheid in den économischen strijd. Ware het juist, dat de meededingende naties het wilden afsluiten en verworgen, dan had het in die deugden juist de beste wapens.
Door geduld, arbeid en schranderheid zou de waereld te verooveren zijn geweest. Voor iederen gewelddadigen aanval wist het zich veilig.
Maar de duitsche professoren, opgeruid door de heerschende kaste, de Mantsjoes van Potsdam, verweezen naar de geschiedenis, naar Frederik de Groote en Bismarck, naar geweeren en artillerie.
De uitkomst heeft nu al beweezen hoe kortzichtig en onwijsgeerig die krijgsfilosofie was. Juist door zijn aanvallende houding heeft Duitschland de sympathie der ooverige waereld verlooren. En welk een onpraktisch hulpmiddel de artillerie is, om de waereld oeconomisch te verooveren, dat zal weldra blijken. Men kan er nog beeter vliegen mee vangen.
| |
| |
In Holland is geen sprake van agressiviteit. Des te krachtiger kan daarom onze invloed op de menschheid zijn. Ook wij voelen iets als een roeping. Ook wij hebben iets te verdeedigen. Maar wij gelooven niet aan een speciaal Hollandsche kultuur, zooals Duitschland aan een duitsche gelooft. Dat is een waan. Er is Hollandsche kunst en Hollandsche eigenaard, maar er is eevenmin een speciaal-hollandsche of een speciaal-duitsche kultuur als er een speciaal-hollandsche of speciaal-duitsche weetenschap of waarheid is.
Wij in Holland moogen echter met meer recht dan de Duitschers zeggen dat wij een heiligdom bewaken. Dat heiligdom is de geestelijke en zeedelijke vrijheid.
Dat is geen hollandsch fabriekaat of monopolie. Dat is de vrijheid die elk volk begeert en noodig heeft voor zijn hoogste ontwikkeling. Maar door de opgenoemde bizondere omstandigheid zijn wij beeter in staat die vrijheid zuiver te voelen en in praktijk te brengen, dan de meeste andere landen.
Door onze bescheiden positie is er bij ons geen chauvinisme, geen nationale verblinding in 't spel. En toch hebben wij een sterk groepsgevoel, een sterk besef van saamhoorigheid. Dat is het goede, zuivere nationalisme.
| |
| |
Geen volk heeft in eigen historie zooveel geleegenheid gevonden om te leeren dat uiterlijk geweld en stoffelijke macht niet het hoogste is, waarnaar een volk streeven kan.
Wij zijn sints lang niet meer gewoon op eigen grootheid te snoeven. Dat wij ons nu een weinigje meer zelf verheffen, komt doordat wij de onvrijheid, de verblinding, de onoprechtheid der groepen bemerken, die elkander beschimpen en bestrijden.
Daar teegenoover moeten wij echter ook bewonderen en navolgen hun moed, hun geestdrift, hun zelfverloochening, hun saamhoorigheid.
Het komt er op aan eerlijk en deemoedig onze zwakheeden te erkennen, onze nationale gebreeken - zooals onze blinde gewinzucht, ons wantrouwen, onze nuchterheid, onze wijfelzucht, kleingeestig- en angstvalligheid. Dan kunnen wij ook trots zijn op onze werkelijke deugden: ons sterk rechtsbesef, ons begrip van Vrijheid, onze afkeer van uiterlijk vertoon en schijn, ons gezond verstand, onze eerbeid voor diepe, ernstige bespiegeling, onze weetenschappelijkheid en deegelijkheid.
Die deugden hebben we, al zien we ooveral om ons heen grove afwijkingen. Al is onze stadbevolking niet minder banaal, niet minder
| |
| |
pretlievend, niet minder ligtzinnig, niet minder flaauw en smakeloos dan de grootsteedelingen in andere landen - er is een goede kern in onze groep, die hooger staat, die vatbaar is voor beeter. En dat is de ruggegraat, de weerstand in een volk.
Nu gaat het er om, in het groote conflict, die kleine wijkplaats van zeedelijke vrijheid, van rechtsgevoel en oprechte vroomheid te bewaren. Dat is onze roeping.
Daaraan kunnen allen meedoen, - mannen, vrouwen, jonge menschen, kinderen zelfs.
Het komt er op aan alle groote motieven van het menschelijk leeven zuiver te houden.
Wij kunnen vormen een vast aaneengeslooten groep, wakker en vastberaden, heilig beslooten onze idéalen te handhaven - en te letten op de zuivere richting van het compas des Leevens.
Dan eerst zullen wij de schoonst denkbare rol speelen in de groote tragédie.
Alle goede neigingen, motieven en instellingen zijn op dit oogenblik onzuiver, verduisterd en vertroebeld door een valschen schijn.
Nationalisme zou een van de heerlijkste gevoelens zijn, als het begreepen werd als groepsgevoel van een aantal menschen, die elkaar helpen en voor elkaar werken. Maar nu zien
| |
| |
we het als chauvinisme en Imperialisme, dat alles goed en recht noemt wat het eigen volk - en laag en slecht wat een ander volk doet, dat zich opblaast en spreekt van goddelijke uitverkiezing, dat macht verlangt en de waereld wil beheerschen en regeeren naar eigen inzicht, met geweld en dwang.
Teegenoover dit onzuiver nationalisme moeten wij ons zuiver groepsgevoel plaatsen, het reedelijke, liefdevolle, rechtvaardige gevoel, dat eedele en broederlijk gezinde menschen zoekt onder alle volken, dat van alle volken leeren wil en in eerlijk verkeer met allen wil treeden, dat nooit aggressief of aanmatigend of gewelddadig optreedt, dat een gemeenschappelijk recht erkent voor al wat mensch is, dat andere volken wil helpen in kultuur, maar ze niet wil bedriegen tot eigen voordeel.
Tot zulk een demonstratie van groepsgevoel in den hoogsten zin zijn wij bij uitstek geschikt.
Wij hebben immers een koloniaal rijk, bewoond door een groot volk, dat zeer ontfankelijk is voor kultuur, dat zelf een hooge artistieke ontwikkeling heeft bereikt, dat schatten van kunst en literatuur bezit en bronnen van oude verheeven wijsheid.
| |
| |
Laten wij toonen hoe men een volk als het Javaansche volk kan helpen, opheffen en tot hooge zelfstandige kultuur voeren, zonder het uit te zuigen, te brutaliseeren of te demoraliseeren.
Laat ons, midden tusschen de strijdenden, zonder haat of hartstocht oordeelen en onze persoonlijke vrienden trachten te behouden in elk land.
Eeven als er een zuiver en onzuiver groepsgevoel is, zoo is er ook een zuivere en onzuivere godsdienst.
Wij, Nederlanders, zijn geneigd tot zuivere, eenvoudige, oprechte vroomheid. Wij zijn, meer dan eenig volk, wars van aanstellerij. Wij houden weinig, - soms zelfs àl te weinig, naar mijn smaak - van praal en uiterlijk vertoon.
In deeze zucht naar eenvoudige waarheid, en innerlijkheid, hebben wij geen volk booven ons. Wij zijn ook een weetenschappelijk, kritisch en bedachtsaam volk. Maar bij onzen eerbied voor de natuurweetenschap willen wij het Godsdienstige, het gevoel van ons hoogste Goddelijke Zelf, niet verliezen.
Men mag zeggen wat men wil oover onze onverschilligheid, genotzucht, frivoliteit, winzucht en pretmakerij - dat alles is niet wat
| |
| |
ons volksleeven kenmerkt. Dat zijn afdwalingen zooals ze ooveral voorkoomen, wild geworden driften.
De machtigste motieven die ons volksleeven beheerschten waren ten eerste: de zucht naar het eenvoudig ware - wat volgens mijn voorige beschouwingen neerkomt op den eerbied voor ons diepste innerlijkste Zijn, het Zelf, dat de werkelijkste werkelijkheid is; - en ten tweede: de neiging tot heiliging en vroomheid, die met het eerste samenhangt.
Er is conflict ontstaan tusschen deeze twee, eigenlijk identieke neigingen - tusschen weetenschap en vroomheid. Waardoor? Door de dwaling van het materialisme, die het volk weeder terugdreef in de armen eener kerkelijke godsdienst.
De vrijdenkers wilden de eenvoudige waarheid, en belandden in een doolhof van voorstellingen - stof en kracht. Daar voelde de meenigte dat ze verdoold was, en keerde terug tot een kerk, welke ook.
Dit alleen verklaart den invloed van het neo-calvinisme en de teegenstand die de sociaal-democratie ondervindt, omdat ze zich vereenzelvigde met het materialisme van de natuurweetenschap.
| |
| |
Maar deeze oorlog heeft getoond dat het verstandelijk weeten, het intellekt onvoldoende is om den mensch den weg te wijzen.
En ook is de onmacht aan het licht gekoomen, zoowel van de Sociaal-democratie als van kerkelijke godsdienst. Hun onzuiverheid maakt hen beiden nu onmachtig.
De zuivere godsdienst is universeel, niet gebonden aan kerk, dogma of ritueel. Geen volk verstaat dat zoo goed als het onze. Er zijn er honderdduizenden bij ons, die vroom zijn naar eigen aandrang, die hun geloofsgenooten zoeken bij alle diepdenkende menschen op den ganschen aardbol.
En zoo is er een zuiver en een onzuiver socialisme. Het onzuivere stelt dogmas op, ontwerpt politieke programmas en meent te steunen op ‘exacte’ weetenschap. Het is geheel verstandelijk, intellektueel. Het zuivere socialisme, de betrekkelijke waarde van verstand en weetenschap erkennend, steunt op het Recht als de algemeene menschelijke Richting - door mij gesymboliseerd in het kompas - en reekent elk mensch tot socialist, die zijn meedemensch niet wil exploiteeren en bedriegen, maar wil helpen in eerlijk verkeer.
Voor zulk een socialisme is Holland zoo geschikt en gereed als eenig volk op aarde.
| |
| |
Ik ontmoette eigenlijk nooit een eerlijk landgenoot, die niet die zuiver socialistische neiging in het hart droeg.
Men meent dat ze niet samen kan gaan met zucht naar weelde en bezit.
Dat is een dwaling. Er is een zuivere handel moogelijk en een zuivere welvaart, die gepaard gaat met zelfbeheersching van den enkeling en berust op een beginsel van universeel recht.
Dat de Hollanders zulk een verkeer en zulk een welvaart niet kennen, ligt niet aan hun aard, maar aan hun gemis aan orde en initiatief.
O! - ze zouden zoo graag - als een groep genoomen - allen eerlijk zijn en rechtvaardig. Ze weeten alleen maar niet hoe ze het moeten aanleggen. Ze vonden nooit in die dingen een Leider die ze begreepen en vertrouwden.
Dat zulk een leider nu onmiddelijk na den oorlog of in den oorlog zal opdagen, verwacht ik niet. Maar deeze oorlog kon het Hollandsche volk wakker maken en attent. Zoodat ze zijn weg effenen als hij komt.
|
|