| |
| |
| |
XII. Pacifisme.
Er zijn geleerden, die het ideaal der communisten, de waereldbroederschap, een droom noemen - en zelfs een domme, leelijke droom.
Zooiets kan alleen de matérialist zeggen, die niet genoeg dichterlijkheid en fantasie in zich heeft, om die Vreede als iets anders te begrijpen dan als burgerlijk-comfortabele rust, als saaiheid, vermoddering, doode stilstand en bederf.
Maar wie in zich voelt de onverwoestbare neiging tot schoonheid, weet, uit zich zelf, - zoo niet reeds door de uitspraken der groote mystieken - dat er een Vreede is, schooner dan alle Krijg.
De Wijze vreest den Krijg niet, - wonden, pijn en dood kunnen hem niet verschrikken, maar hij zoekt den Vreede - den Vreede, die op Rechtvaardigheid berust. Zoo ook vreest hij de Smart niet - haar onmisbaar
| |
| |
weetende in de Waereld-orde, in de Al-harmonie - maar hij zoekt haar nooit. Smart is smart, opdat wij zouden trachten haar te ontworstelen. Zij is goed alleen als ze voert tot hooger vreugde.
Zoo is kamp alleen goed als ze voert tot hooger Vreede.
Wij kunnen de Smart nooit geheel ontwijken en eevenmin den Strijd - zoolang wij van elkaar gescheiden Ego's zijn. Maar ons streeven moet altoos zijn naar de vreugde en naar den Vreede.
Zoo bedrijven wij ook altijd wat de Westelijke Waereld ‘zonde’ heeft genoemd, en zoeken haar toch steeds te vermijden. Elk onzer daden wijkt af van de zuivere Richting. Ons weezen is trilling - dat wil zeggen, heen-en-weer-beweeging om een idéale richtingslijn. Maar al is de uitslag, heen en weer, grooter of kleiner - de Richting blijven wij daarom toch getrouw. Zoolang wij leeven in gescheidenheid, in ruimte en tijd, in opvolging en uitgebreidheid - zoolang ook moeten wij zondigen, lijden en strijden.
Maar wij hebben een mystiek besef, een intuïtieve oovertuiging dat er, ook voor ons, een ander leeven bestaat, buiten de ruimte, buiten den tijd - waarin wij eens zullen ontwaken.
| |
| |
Dat Leeven is de tijdlooze, ruimte-looze Vreede - die wij beseffen als het meest zeekere, het meest werkelijke - ook al vergaat ons lijf, de aarde, en al wat wij tot nog toe werkelijkheid hebben genoemd.
In acht houdend het vroeger gezegde omtrent ons duister, zoogenaamd ‘onbewust’ weezen, en de kleine lichtkring van 't zelfbesef, - kan men begrijpen dat er in dien lichtkring veel idéalen gevormd en veel plannen beraamd worden, zonder dat het duistere deel van ons weezen, dat toch óók mee moet, ja! dat ons leeven draagt en vult, er in betrokken is.
Hierin is de verklaring te vinden van het lot dergénen die men als ‘nieuwlichters’ kan aanduiden, - of als ‘idéalisten’ die den naam ‘idéalist’, de kwade beteekenis van ‘onnut droomer’ en ‘dweeper’ deeden verkrijgen.
De fout deezer menschen is, dat zij den kleine lichtkring voor hun gansche weezen aanzagen. En in dien kring trachten ze zich te hervormen naar hun hoogste ideaal. Ze worden vegetariër, weerlooze, communist, anarchist - tot dat het groote duistere zelf, dat die plotselinge weedergeboorte niet meemaken kon, zich deed gelden en hen omlaag deed tuimelen - of wel hun leeven zoo ge- | |
| |
spannen, zoo onnatuurlijk, zoo opgeschroefd maakte, dat hun voorbeeld eer afschrikwekkend dan meesleepend werkte.
Voor veelen onzer, vooral voor ons Hollanders, lijkt de oorlogs-uitbarsting een treurige achteruitgang, een terugkeer tot barbaarschheid en beestachtigheid. Dat is echter geen juiste opvatting. Wat nu gebeurt is veel eer te beschouwen als een aaneensluiting van voorhoede en achterhoede.
Bij al onze poogingen moeten we in 't oog houden dat de menschheid nog zeer ongelijk ontwikkeld is. De Allerbesten zijn de groote massa ver vooruit. En in die Allerbesten is het door zelf-besef verlichte kringetje weer veel verder dan hun eigenlijke groote, halfdonkere weezen - dat met het geheel van menschheid en Leeven samenhangt.
Daarom zijn ze ook in waarheid niet zoover bij de massa vooruit als ze zelf meenen. Ook in de allerbesten schuilt de primitieve dierlijkheid, werken de machtige driften die hen één maken met het groote lichaam.
Ons willen, ons denken, weeten en beramen gaat veel verder dan ons zijn en voelen.
Men zou zelfs kunnen zeggen, dat de meest achterlijken in de vooruitgang, de réactionnairen en conservatieven, het meest démokra- | |
| |
tisch zijn. Want ze houden den voortgang der meest vooruitstreevenden teegen - en maken het daardoor voor de massa moogelijk na te koomen, in tred te blijven.
De gang der menschheid, als geheel ooverzien, is veel vaster, harmonischer en doelmatiger dan het ons, enkellingen, toeschijnt.
En nu zijn wij, hier in Holland, door onze ligging in 't midden der groote volken, door onze bedachtsamen aard, door onze betrekkelijk oude cultuur, onze weetenschappelijke begaafdheid, ons goed onderwijs, onze vrije staats-instellingen en vooral door onze bescheiden positie, die geen zelfverblinding toelaat, maar ons eer al te geringschattend oover onszelf als groep doet denken - door dit alles zijn wij thans in gevaar om onze eigen gezindheid natuurlijk en voor het heele menschdom geldig te achten.
De menschheid is nog niet zoo ver, als wij, hier in Holland, somtijds meenen.
Wij Hollanders zijn nog altijd min of meer de Chineezen van Europa, maar in anderen zin dan men dat gewoonlijk bedoelt.
De Chineezen worden als achterlijk beschouwd - maar eigenlijk zijn ze in zeedelijk opzicht de andere naties vooruit - omdat ze al voor 25 eeuwen het onnutte en voor ons
| |
| |
hoogste doel onbruikbare hebben ingezien van den krijg met stoffelijke wapens - den krijg uit heerschzucht en machtdorst. Hun wijsgeeren verwierpen den geweld-dwang - eeven als de oorspronkelijke Christenen in het Westen.
En het was juist die al te hooge wijsheid die hen in stoffelijke opzicht deed achterblijven.
De anti-militairistische Chinees, die wapengeweld minachtte, werd de onderworpeling, de ondergeschikte van het krijgszuchtige, heerschzuchtige, eedele en trotsche volk der Mantsjoe's.
Uit dit groote voorbeeld - dat zich in Indië, in Japan en ook in 't Westen op andere wijze heeft herhaald, - moeten wij leering trekken. In de hooge zachtzinnige wijsheid der toekomst kan een gevaarlijke hoogmoed schuilen, wanneer ze zich losmaakt van de ooverige menschheid en verachtelijk neerziet op eigenschappen, die voor de groote meerderheid nog eedele deugden zijn.
Wij Hollanders zijn, geloof ik, wel het meest teegen den oorlog gekant van alle Europeesche volken. Met uitzondering van eenige filosofen die sterk onder Duitschen invloed staan, zijn wij op dat punt in Holland bizonder eenstemmig. Ooveral, tot zelfs in ons leeger, heerscht een oovertuigd pacifisme.
Dat pleit zeeker voor ons, voor ons gezond
| |
| |
verstand en onzen goeden inborst. Maar wij moeten bedenken, dat ons inzicht, ons standpunt niet kan zijn dat der ooverige menschheid.
Wij moeten, juist door onze bizondere positie, onze solidariteit voelen, niet alleen met elkander, maar vooral ook met de andere groepen, die nog de primitieve strijdlust, den dorst naar glorie en macht in zich gevoelen. Die eigenschappen waren er niet zonder reeden en niet zonder nut, en het zou voor de menschheid zeeker niet wenschelijk zijn als ze, naar den vuurigen wensch der meeste Hollanders, - plotseling werden onderdrukt en gedoofd.
Willen we wijs en hoog denken, dan moeten we niet alleen vragen naar wat goed is voor ons en onze groepsgenooten, maar ook naar wat de gansche menschheid dient.
Want die menschheid, als geheel, is nog in haar vleegel-jaren, - en staat pas aan 't begin van een grooten gemeenschappelijken bloei, waarbij alles wat de historie meldt, geheel in 't niet verzinkt, zoo als alle oorloogen van 't verleeden bij den teegenwoordigen in 't niet verzinken.
Wie twijfelt aan dit grandioos vooruitzicht ooverweege welk een geweldige krachtsuiting deeze oorlog is. Hoe weinigen hebben ge- | |
| |
loofd dat hij langer dan eenige maanden zou kunnen duuren? Nu ik dit schrijf, duurt zij er veertien, zonder een zweem van verzwakking.
Welk een onuitputtelijke kracht schuilt er in het menschdom van heeden! Hoe wonderbaarlijk vlug herstelden zich de toestanden in geld- en handelsverkeer, midden in den krijg! Hoe leenig paste zich de industrie aan de abnorme verhoudingen aan! Hoe élastisch verdroegen de groepen de énorme verwoesting, en de verspilling van arbeidskracht!
Men denke zich zooveel énergie ten goede aangewend! En is het denkbaar dat die kracht altijd eeven nutteloos verspild zal worden? Nu eerst komt aan 't licht, wat er door slechte samenwerking, door gebrekkige orde jaren lang is vermorst en verkwist. Want, met een weinig meer strengheid in 't groepsverband, blijken nu de volken tot het ongeloofelijke in staat.
Het is dan ook stellig te verwachten dat na deeze geweldige krachtproef, niet alleen de schade spoedig zal zijn hersteld, maar ook de welvaart op ongehoorde wijze zal toeneemen. En met de welvaart het verkeer, en met het verkeer de beetere verstandhouding en met de beetere verstandhouding de waardeering, en met de waardeering het inzicht, het begrip, de Wijsheid, ook in hoogsten zin.
| |
| |
Dat dit alles zal koomen, acht ik buiten twijfel - en het kan voor ieder onzer niet alleen een wensch, maar ook een daadwerkelijk streeven en een heerlijke voldoening zijn, er toe te hebben bijgedragen.
Vraagt men mij nu: wat kan ieder onzer doen? - dan moet ik natuurlijk met algemeenheeden antwoorden, daar ieder zijn bizondere positie heeft. Mijn antwoord is echter daarom niet uitwijkend, niet vaag, maar concreet, stellig en positief, - onmiddelijk ioe te passen en van dadelijk gevolg.
Allereerst zeg ik dit: vreest niet! Dat is een eerste hoofdzaak: niet bang zijn. Men zal mij antwoorden met de woorden van de Heks van Haarlem: ‘Hoe doe je dat: niet vreezen! als je nu eenmaal bang bent?’
Daarop antwoord ik: niemand kan zichzelven alle vrees ontneemen, maar ieder kan de vrees in zichzelven bestrijden. Dit doet men door ‘zelf-bezinning’, dieper peilen van ons hoogste Ego, ons goddelijke Zelf. Daarin lag ook de troostende en bemoedigende kracht van méditatie en gebed.
Zoo lang we de dingen aanzien van een banaal standpunt, dan vreezen we alles: we vreezen geldverlies, we vreezen armoede, ziekte, pijn, dood.
| |
| |
Naarmate we dieper zelf-bewust worden, naarmate we God in ons duidelijker gevoelen, naar die mate vreezen we ook minder, worden al die dingen minder schrikwekkend. Eén ding blijft er dan nog maar te vreezen oorer, n.l. het verlies van dat Gods-besef.
Waarachtig vroomen, onverschillig van welken godsdienst, kennen niets vreesselijker dan dit: gescheiden te worden van hun Leider, het godsbesef, het gevoel van de Al-harmonie te verliezen. Dood, pijn, armoede hebben voor zulke menschen geen verschrikking meer.
Als men leest hoe sommige natuur-geleerden het pacifisme met minachting afwijzen, dan treft vooral, dat ze het toeschrijven aan een zeekere zeedelijke lafheid, aan de zucht om de waarheid, die men vreest en die het gevoel van behagen en veiligheid beleedigt, te ontwijken, te verbloemen en weg te redeneeren. Voor den natuurgeleerde, wiens hoofddeugden zijn: eerbied voor de waarheid, en de moreele moed om de vreesselijkste feiten onverschrokken te beschouwen, - is zulk een pacifisme dom en verachtelijk.
Alleen van een dóór en dóór moedig mensch is de vreedelievendheid zuiver en
| |
| |
betrouwbaar. Vreedelievendheid, waarin ook maar de geringste spoor van angst meedoet, heeft voor den wijzen mensch geen waarde. Want het gaat om de gerechtigheid en die verlangt zelfverloochening en moed.
|
|