| |
| |
| |
IX. Evolutie der oorlogsvormen.
Het is moogelijk den oorlog in te deelen in soorten, die wel nooit geheel zuiver, maar toch vrij scherp te onderscheiden zijn. Dit is belangrijk, omdat men dan duidelijk zien kan hoe karakter en motief van den oorlog steeds veranderen, niet doelloos en toevallig, maar in bepaalde richting. Daaruit volgt dat men niet kan spreeken van den oorlog als van een zelfde verschijnsel dat zich eeuwig herhaalt, maar dat men wel de waarschijnlijke toekomst kan opmaken uit den loop der dingen tot heeden.
De oudste, primitiefste vorm van krijg is de Bestaansoorlog, met het motief: Zelfhandhaving en voordeel. Buit, in den vorm van schatten, van voedsel, van grond, van slaven en vrouwen.
De Gezagsoorlog is een hooger vorm, waarbij het motief, ‘buit’ nog niet verdweenen
| |
| |
is, maar niet langer als officieele en oopenlijke leuze dient. Daarbij gaat het om macht en ooverwigt. Een sterke, heerschzuchtige groep tracht andere groepen haren eigenaard op te dringen. Bij het verzet daarteegen geldt de leuze ‘Vrijheid’ en ‘Recht.’
Tot deezen vorm behoort ook de godsdienst-oorlog. Dit is een gezagsoorlog, waarbij een religieus verbonden groep haar rechtsgevoel, haar geloof, haar waereldbeschouwing den anderen zoekt meede te deelen, niet door liefde en begrip, niet ‘van zelve’ - wu-wei - maar door dwang. Een pooging dus tot unificatie der menschheid, maar eeven als die van het stoffelijk imperialisme, met ondeugdelijke middelen.
En ook bij deezen godsdienst-oorlog ziet men het verschijnsel der perfidie, der valschheid, uit dezelfde oorzaken als bij den strijd om stoffelijk en waereldlijk gezag.
De slechte reputatie der Jezuïeten is er een klassiek voorbeeld van. De machtlievende natuur der menschen werd op onmoogelijke wijze verborgen achter de idéalen der christelijke liefde. Gebrekkige kennis van het eigen innerlijke weezen, gepaard met een sterke drift tot heerschen, leidde noodwendig tot een houding die den teegenstander onbegrijpelijk
| |
| |
valsch en huichelachtig moest toeschijnen. Men zag boosaardige, opzettelijke valschheid, waar toch eigenlijk alleen zelfbedrog en gebrekkige zelfkennis in het spel was.
Nu weet ieder dat deeze oorlogs-vorm voor goed voorbij is. De godsdienst-oorlog, waarvan de rampzalige dertigjarige oorlog het laatste groote voorbeeld was, is tot een beslissing gekoomen. De strijd is ééns voor altijd uitgestreeden. De geweetensvrijheid is erkend als rechtmatig deel aller menschen. Geen kerkelijke groep, hoe machtig ook, hoe impérialistisch ook gezind, kan deeze zeegepraal weer ongedaan maken.
Met verbazing heeft iedereen opgemerkt hoe in den huidigen oorlog de religie nagenoeg geheel zonder invloed bleef. Roomschen en Protestanten strijden naast elkaar teegen Roomschen en Protestanten. Jooden strijden in alle leegers. De poogingen om het godsdienstig gevoel der Mohamedanen in den strijd te betrekken zijn geheel mislukt. Ooveral is het nationaal verband sterker gebleeken dan het religieus verband, zelfs waar dit, zooals bij de jooden, met ras-verband samenging.
Dat wil eenvoudig zeggen, dat de eenheid der geheele menschensoort reeds zóó ver is gevorderd, dat zuiver locale en administratieve middelen vol- | |
| |
doende zijn om ooveral een oppermachtig groepsgevoel te doen ontstaan.
De menschen zijn reeds zoover aan elkander gelijk, verschillen geestelijk zoo weinig van elkaar, dat in iedere plaatselijk en administratief verbonden groep, een machtig en ontzachlijk gevoel van saamhoorigheid ontstond, waardoor zoowel roomschen als protestanten, jooden en moslim, grieken en boedhisten, vroomen en vrijdenkers, conservatieven en socialisten werden verbonden en verbroederd.
De oorlog heeft hierdoor een nieuwe vorm aangenoomen en is alleen moogelijk geworden als nationaal-oorlog. Ook dit is een gezagsoorlog, gekenmerkt door het eigenaardig verband, dat de strijdende groepen innerlijk bijeenhoudt. Dit verband is niet meer religieus, het is ook geen ras-verband - want in iedere natie strijden de meest uiteenloopende rassen zij aan zij - eevenmin is het taal-verband.
Ondanks al het geschetter oover ‘Deutschtum’ en dergelijke min of meer fictieve dingen, zal men moeten toegeeven dat het nationaal-verband hoofdzakelijk administratief is, dus een uiterlijke, materieele en niet eens zeer diepe of belangrijke samenhang.
Hieruit kan men met vrij groote stelligheid de gevolgtrekking maken, dat ook de nationaal- | |
| |
oorlog niet meer van langen duur kan zijn, en eeven als de godsdienst-oorlog beslissend zal worden uitgestreeden, misschien wel reeds in den huidigen, geweldigen kamp.
De menschen hebben wel bevliegingen van ongeloofelijke dwaasheid, en laten zich wel tot reedeloos heftige massaal-daden opzweepen - maar ze koomen ook weer tot bezinning en blijven niet voortduurend teegen hun eigen best gekant.
De nationaal-oorlog is een onding, een dwaasheid, een absurditeit. Met de meeste spitsvondigheid kan men toch niet beredeneeren dat ze voor 't menschgeslacht wenschelijk of voordeelig is. Ze zou nooit ontstaan als er geen dynastieën en regeeringspartijen waren, die hun schijnmacht willen handhaven teegenoover de groeyende Demokratie. De nationale groepen zijn willekeurig omlijnd op politieke conferenties, door met elkander schacherende vorsten en diplomaten, hun groepsgevoel wordt kunstmatig opgewekt en wakker gehouden door een gedweeë, vaak leugenachtige pers. De groote massa's der naties voelen van natuure niet de minste animositeit jeegens elkander.
Ze worden tot haat en moordlust opgezweept door een klein aantal persoonen, die meenen dat ze er belang bij hebben.
| |
| |
Deeze onreedelijke toestand kan niet lang duuren. Het nationaal verband is een administratief verband, een zuiver praktisch verband van voortbrenging en verbruik, économische orde en rechts-veiligheid. En dit verband is ook niet in elke natie afzonderlijk gecentraliseerd, onafhankelijk van alle anderen. De centralisatie is internationaal, gaat booven de naties uit, en elke onderlinge strijd verstoort de geheele orde der menschheid.
Het geld- en handelsverkeer is niet meer nationaal, en kan onmoogelijk door een nationalen oorlog bevorderd worden, in 't belang van een enkele natie. De nationale leegers zijn geheel ongeschikte werktuigen tot bevordering der nationale welvaart. Dat de naties nu nog énorme vlooten en leegers noodig hebben om hun welvaart te beschermen, is alleen het gevolg van de werksaamheid der machtlievende groepen, die zich om een autokratisch vorst scharen om hun onrechtmatige en onhoudbare positie te handhaven.
Bestond de waereld uit republieken, zoo zou spoedig het nationale militarisme verdwijnen. Zonder gekroonde hoofden geen staande leegers, en zonder leegers geen gekroonde hoofden.
Het einde van deezen grooten oorlog zal
| |
| |
zijn, dat alle partijen verliezen - en wie zal dan, met deeze ervaring, het vooruitzicht willen oopenen op een nieuwen, eeven gruuwelijken en eeven nutteloozen krijg?
Maar daarmee is niet gezegd dat dit de laatste oorlog zal zijn. Zoo eensgezind is de menschheid nog niet. Maar de oorlog zal weederom van karakter veranderen. Ze zal aanneemen den vorm dien men économische of eigendoms-oorlog noemen kan. Dit zal het gevolg zijn van een ander soort verband dat de groepen onderling samenhoudt. Een économisch verband, gebaseerd op een verschillend rechtsgevoel.
Ook wanneer de schijn-vorsten, de dynasten en hun aanhang, verdweenen zijn, wanneer de menschheid geheel tot republiekeinsch-démokratische organisatie zal zijn gekoomen, ook dan is een gewelddadige bloedige krijg niet uitgeslooten. Want ook in een démocratische republiek, zooals de Fransche of Amerikaansche, wordt het rechtsgevoel van de meerderheid der menschen niet bevreedigd. Omtrent het eigendoms-recht heerschen nog diepgaande verschillen, die niet zonder langduurigen strijd kunnen vereffend worden.
Wij kennen reeds een voorbeeld van zulk een eigendoms-oorlog. In den grooten burger- | |
| |
oorlog in Amerika ging het om de vraag of een mensch zijn meedemensch in eigendom zal hebben, als verkoopbaar bezit. Als een slaaf uit het Zuiden ontvluchtte naar het Noorden, dan werd hij daar behandeld als een vrij mensch, in plaats van uitgeleeverd te worden. De Zuidelijken noemden dat diefstal, de Noordelijken menschelijkheid.
Jaren lang hebben de Amerikaansche landbouwers en kooplieden als grimmige duivels teegen elkander gewoed, eer dit geschil beslecht was. Eindelijk kwam de beslissing, eens voor altijd. Nooit zal er weeder een oorlog uitbreeken om de slavernij, eevenmin als om den godsdienst. Het recht om de slaven te houden is veroordeeld, eeven als de geweetens-dwang.
Maar een ander eigendoms-recht is nog in zwang, hoewel het strijdt met het rechtsgevoel van de meerderheid der menschen.
Dat is het recht op het onbeperkte en onverantwoordelijke privaat-bezit van de gemeenschappelijke bronnen van welvaart; grond, mijnen, bosschen - en het daarmede aequivalente geld-kapitaal. Dit recht is meer gecompliceerd, gemakkelijker door sofistiek te verdeedigen, minder direct indruischend teegen het gevoel, dan het recht op slaven houden. Maar niettemin is het eeven verderfelijk voor
| |
| |
de maatschappelijke orde, eeven gruuwelijk in zijn gevolgen, eeven stuitend voor het rechtsbewustzijn van den wijzen, onverdorven mensch van onzen tijd. Reeds eeuwen lang is dit recht, dat thans als onrecht wordt gevoeld, bestreeden, maar de beslissende kamp staat ons nog te wachten. De groote organisator, de machtige orde-brenger, die ons uit den chaos zal voeren, is nog niet opgestaan. Maar stellig zijn alle poogingen tot een duurzame vreede ij del en vruchteloos, zoolang dit groote en algemeene onrecht niet is opgeheeven. Alleen wanneer het energiek, welbewust, met wijsheid en doorzicht wordt bestreeden, zal de zeegepraal moogelijk zijn, zonder eeven bloedige offers als die van den huidigen waereldkamp.
|
|