| |
| |
| |
VIII. Autokratie en demokratie.
De massa, de meenigte, het volk, kan als zoodanig niet leiden, niet heerschen, geen richting bepalen. Er is steeds een algemeene behoefte aan sterke individuën, die Richting geeven, aan persoonen met een krachtige neiging tot activiteit en een vast, oorspronkelijk gevoel van richting. Zulke helden zijn voor de massa noodig als brood. Men ziet er steeds naar uit, en hunkert naar de kans om de latente neiging tot vereeren, tot eerbiedige aanhankelijkheid, tot trouwe loyauteit, tot geestdriftig volgen vrijen loop te laten.
Men zou kunnen zeggen, dat de constitutioneele vorsten een soort noodzakelijke surrogaten zijn, die bij ontstentenis van waarachtige helden, den dienst doen van bliksemafleiders, waarlangs de hooge spanning van helden-vereering, die altijd in een meenigte bestaat, eenen uitweg kan zoeken.
| |
| |
Als zoodanig kan men het erfelijk monarchisme een tijdelijk recht van bestaan toekennen. Maar het blijft altijd een gevaarlijk surrogaat. Gevaarlijk zoowel voor de persoonen van wie verwacht wordt, dat ze richting zullen geeven, zonder eenigen waarborg, dat ze er toe in staat zijn, als ook voor de richting-looze massa, die vroeg of laat tot het inzicht komt, dat de gewaande helden en voorgangers niet meer zijn dan ‘dummies’, bekleed met uiterlijke praal, maar niet beantwoordend aan de diepe behoefte des volks.
De gevaarlijke gevolgen zijn grenzenlooze inbeelding en eigenwaan bij de individuën aan wie het heldendom aldus wrordt opgedrongen, en ordeloosheid en bandeloosheid bij de massa, zoodra ze bemerkt, dat haar innige behoefte aan loyauteit en eerbiedige trouw onvoldaan blijft, door de onwaarde en ongeschiktheid der aangeweezen persoonen. Dit verklaart alle onheilen der revoluties, de op een slechte regeering volgende anarchie met al haar verschrikkingen. De kudde, zich in haar leider bedroogen achtend, verwerpt alle leiding en komt tot een ‘stampede’, een wilde hordevlucht waarbij alles onder den voet geloopen wordt.
Volgens de matérialistische opvatting, die
| |
| |
geen absoluute Richting erkent, is het voor een leider voldoende als hij sterk is en zijn eigen Richting weet door te drijven.
Dit beteekent een erkenning van het goed recht der autokratie. Waar de macht tot heerschen is, daar geeft de matérialist ook het recht.
Maar voor hem die een absoluut transcendent Recht aanneemt, is het niet voldoende dat de heerscher zijn eigen Richting weet dóór te zetten. Die Richting behoort ook samen te vallen met het Rechts-besef der meenigte. De leider behoort zich door Liefde en sympathie met de meenigte één te voelen. Alleen dan wordt zijn leiding niet gevoeld als een dwang, maar als een weldaad en een zeegen. Ook de anarchist - in goeden zin - verwerpt niet de leiding door den génialen enkeling, maar hij verwerpt den dwang, die heerschen wil zonder te vragen naar des volks gevoelens, hij verwerpt het gezag, dat trouw en vereering eischt uit eigen willekeur, en zich niet door diepe, natuurlijke liefde-banden met het volk verbonden voelt.
Dezelfde verwerping kenmerkt de démokratische gezindheid, die thans vrijwel alle beschaafde volkeren bezielt.
Het mooge waar zijn, dat de kudde haar
| |
| |
leiders nog niet kan kiezen, met een vrij en zuiver oordeel. Het staat toch ook vast, dat alle volken hun intuïtief massaal besef willen doen gelden, en dat ze geen leiders meer willen dulden die niet, behalve hun organiseerend vermoogen, ook gevoel en begrip hebben voor de diepe, waarachtige neigingen der menschheid.
Van oudsher werden de leidende persoonen gevonden door de hulde, de eerbied, de erkenning van de meenigte. De sterken en wijzen toonden, uit eigen drang, hun wijsheid en krachten, de meenigte bracht hulde en volgde, verheugd en eerbiedig.
Trouw en gehoorzaamheid aan den leider, loyauteit, innige, alles te booven gaande verknochtheid was een hoofddeugd in alle feudale organisaties, zoowel bij de Europeesche ridderschap als in het Oosten. De vereering van Napoleon toont hoe diep die deugd nog wortelt. Ze wordt, niet ten onrechte, gevoeld als iets heiligs, onmisbaar voor de ontwikkeling der menschheid. Zooals in de wildernis, bij de jonge dieren, gehoorzaamheid aan de ouders het noodzakelijkst instinct is, welks ontbreeken terstond onverbiddelijk met den dood gestraft wordt, zoo is ook bij den mensch gehoorzaamheid aan de géniale leiders een onmisbare
| |
| |
deugd. De eisch van gehoorzaamheid in de Katholieke Kerk zou dan ook volkoomen gewettigd zijn, als de door haar aangeweezen leiders inderdaad de door goddelijke bevoorrechting verkoorenen waren.
Maar hier begint de moeyelijkheid. De meenigte wil graag volgen, maar niet meer blindelings. Ze voelt in zich het vermoogen tot erkenning, de behoefte om een eigen oordeel te doen gelden. Ze verdraagt veel, met aandoenlijk geduld, maar worden haar waereldlijke heerschers aangeweezen, als Hendrik de achtste van Engeland, of geestelijke als Paus Alexander de zesde, dan wordt het haar te kras en begint ze te rebelleeren.
Ze ziet in, dat een organisatie, die de meest verdorven en beestachtige individuën aan haar hoofd kan stellen, zeeker niet de rechte is. Ze breekt los in oproer en anarchie en zoekt naar een nieuwe vorm van organisatie, die beeter waarborgen geeft, dat de Leider aan haar innerlijke verlangens zal voldoen. Dit is het démocratisch streeven, dat gestadig voortgang maakt, ook al schijnen de revoluties te mislukken. De nieuwe organisatie is nog niet gereed, en de oude zoekt zich door tegemoetkooming te handhaven. Maar alom ziet men dat de republiekeinsche organisatie, waarbij de
| |
| |
leiders door de meenigte gekoozen worden, ondanks alle bezwaren en teegenstand veld blijft winnen, en steeds beeter en volkoomener functioneert, zoowel op waereldlijk als op geestelijk gebied. Ik acht het zelfs een heerlijk en verwonderlijk feit, dat in een enkele eeuw een groot en machtig volk als het Amerikaansche er in geslaagd is, een zóó sterke eenheid te vormen, dat ze uit haar tachtig millioen burgers, met opmerkelijk zuiver oordeel, den waardigste tot Hoofd en Leider weet te kiezen.
‘De publieke opinie in de Vereenigde Staten’ zoo zegt de président der Columbia Universiteit Nicholas Murray Butler ‘is feitelijk éénstemmig in de oovertuiging, dat de waereldvreede veiliger is, als buitenlandsche betrekkingen en buitenlandsche politiek bepaald en gecontroleerd worden door verteegenwoordigers van het volk, dan wanneer ze geheel worden toevertrouwd aan dynastieën en diplomaten, hoezeer ook bemind en begaafd.’
Men kan wel stellig zeggen, dat nooit de supérioriteit der republiekeinsch-démokratische rechts-orde beeter aan 't licht is gekoomen dan in deezen oorlog. De dynasten, die den krijg hebben voorbereid en aangesticht, tot zelfbehoud en uit vrees voor het démokra- | |
| |
tische deel hunner onderdanen, zullen bevinden, dat ze hiermee hun ondergang hebben verhaast, al schijnt aanvankelijk, onder den invloed der oorlogs-geestdrift. hun toeleg te zijn gelukt.
Het dynastieke kooningschap, ooverblijfsel van het oude priester-kooningschap, heeft alleen dàn een zeekere zin en waarde, wanneer een heerschend ras de oorspronkelijke bewooners van een land onderdrukt en zelf gering in aantal, maar verreweg superieur is in eigenschappen. Dan vereischt de staats-orde, dat dit heerscher-ras, of een geslacht er van, dat gegeacht wordt van goddelijken oorsprong te zijn, zich zuiver en onvermengd bewaart. Vandaar de broeder- en zusterhuuwelijken der Egyptische Faraonen, de strenge straffen op kasten-vermenging in Indië, de aanbidding van den Mikado in Japan, en zoo voort.
Maar deeze toestand is nagenoeg nergens meer houdbaar in de Waereld. Zelfs tusschen neegers en blanken is de afstand niet groot genoeg om een volkoomen scheiding te kunnen handhaven. Adels-geslachten, zoo onbetwistbaar superieur, dat zij het recht en het vermoogen tot heerschen als onfeilbaar erfdeel zouden bezitten, bestaan er in geen volk. Géniale menschen, geschikt tot leiden en be- | |
| |
stuuren, worden in nagenoeg alle rassen der Waereld gebooren, en meer en meer wordt de meenigte geschikt hen met oordeel des onderscheids te kiezen.
Deezen oovergang beleeven wij nu. De autokratische vorsten, die een schijn en leugen geworden instelling willen handhaven tot eigen machts-voldoening, zoeken heil in een waereldkrijg, die voor hen zelfmoordend zal worden. De constitutioneele vorsten, zooals de kooningen van Engeland, van België, van Italië, vervullen zoo goed moogelijk, naar hun krachten, de rol van président eener republiek. Men zegt, en het klinkt niet onwaarschijnlijk, dat er onder hen zijn, die verklaard hebben, des noods bereid te zijn, zich tot die waardigheid te laten kiezen.
De hoofdzaak waar het op aan komt, is deeze, dat geen mensch meer zal beschouwd worden als god-gezalfde, staande buiten het gemeene recht, maar dat ieder leider of regeerder zijn bestuur onderwerpt aan de kritiek des volks en na voldane plichten terugkeert in de rangen der meenigte, als eenvoudig mensch en gewoon burger.
Hoezeer deeze zeede nuttig en gewigtig blijkt, wordt wel beweezen door het feit, dat men in de Amerikaansche republiek aan geen
| |
| |
président, hoe voortreffelijk ook, een période van beheer langer dan acht jaren heeft toegestaan. Zoo sterk is men daar blijven gevoelen, dat het verheffen van een mensch tot blijvend, onaantastbaar heerscher oover zijn meedemenschen, eeven gevaarlijk en verderfelijk is voor de gemeenschap als voor het uitverkooren individu.
|
|