| |
| |
| |
V. Weetenschap en wijsheid.
Men heeft de kennis, de weetenschap, genoemd als het eigenlijke leevensdoel. Maar hier moet men wel onderscheiden.
Er is een abstract weeten - hetgeen Buber oriënteering noemt - dat ons niet kan bevreedigen.
Het eigenlijke weeten, de wijsheid, is meer dan verstandelijk weeten. Het is gevoelsweeten, een kennis die is een zijn.
Het abstrakte weeten kan ons de vreugd der bewondering geeven. De physicus is gelukkig, gevoelt vreugde, als hij uit zijn formulen en observaties een onbekende samenhang ontdekt. Dan voelt hij bewondering voor de Al-harmonie. Gevoel is zijn doel, de formule is hem het middel daartoe.
De stralings-verschijnselen, de electrische golven kennen wij weetenschappelijk. De lichten geluidsgolven kennen wij onmiddellijk, als
| |
| |
gevoel. Hadden wij fijner zintuigen dan zouden wij de electrische golven ook direct kunnen waarneemen, en dan eerst konden wij zeggen hen waarlijk te kennen, met gevoels-weeten.
De fijnste analyse van een melodie kan ons niet de émotie geeven van het onmiddellijk waarneemen. Die émotie is een zijn, en dat is ons einddoel, - niet de abstrakte kennis, die is enkel middel.
En aangezien wij de volleedige émotie der waarneeming wenschen, zoo zullen wij ook, in aansluiting aan de abstrakte orienteering, de zintuigen ontwikkelen noodig tot directe aandoening.
Dat zal gebeuren, in den loop der eeuwen en der geslachten, omdat wij het wenschen. Want al onze zintuigen zijn door wenschen ontstaan.
Wat men waarlijk kent, onmiddellijk, dat is men ook. Onze wensch, ons leevensdoel is, alles te zijn. Alles wat men door het verstand als bestaande heeft leeren kennen. Alles, zon en sterren en Heelal, al wat niet-ik schijnt en tot ik moet worden.
De Wensch is de Voorlooper van het worden. Het worden gaat altijd door, de schepping houdt nooit op. Het Ik-nu is steeds schepping, eerst wensch en gedachte, dan daad en verwerkelijking.
| |
| |
De kleine wenschjes der enkelingen zijn als de schitteringen van neeveldroppen waarop het zonlicht valt. Zij schijnen elk voor zich te lichten, doelloos en verward - maar te samen vormen ze de groote zuivere schoonheid van den reegenboog. Die schoonheid is de hoofdzaak, en om haar te zien moet men op zeekeren afstand van de massa zijn.
De weetenschap, de oriënteering is daartoe het middel. Het is het sterkste middel tot verééning, unificatie, omdat ze gebruikt maakt van gevoelens, eigenheeden die alle ego's gemeen hebben.
Uit den vorm van elken enkelen droppel kan men het ontstaan van den kleurenboog naauwkeurig bereekenen.
Zulke gevoelens, die allen gemeen hebben, zijn de gevoelens van recht en logica.
Daarmee wordt niet gezegd dat deeze gevoelens absoluut, volstrekt zijn. Maar ze zijn allen menschelijken enkelingen gemeen, zij het ook in verschillende mate. De natuurweetenschap heeft reeds alle menschen verbonden. Wiskunde, physica, astronomie zijn universeel. Geen menschelijk brein kan ze afwijzen of verwerpen.
Maar als de weetenschap de macht ware die ze veelen nog toeschijnt, dan ware een
| |
| |
oorlog als de teegenwoordige onmoogelijk.
Het blijkt nu zonneklaar dat niet enkel het verstand de Ikheeden kan samenvoegen. De wijsheid, het tot gevoel geworden weeten, het liefde-gevoel, het rechtvaardig en logisch zijn moet de menschheid binden, dan eerst ontstaan de schoone daden, het goede handelen, het zuivere Leeven.
Thans is aan 't licht gekoomen de totale ontoereikendheid van ons reedelijk denken, van ons verstandswerk alleen, van het intellektualisme.
Deeze oorlog is onverstandig in de hoogste mate. Maar niettemin is de groote unificatie er in werkzaam zooals nooit te vooren.
Ooveral slooten de verschillende groepen aanéén, binnen hun nationale grenzen. Ooveral werden de menschen dapperder, flinker, heldhaftiger. De zelfverloochening, de moed, de naastenliefde oopenbaarde zich, binnen elke groep, op wonderbare wijze. De zielen verhieven zich en deeden de vrees te niet, dat de mensch zou zijn ontaard tot een zelfzuchtig, angstvallig, op zelfbehoud alleen bedacht weezen.
Maar daar teegenover uitte zich de barbaarsche haat, de leugen, de miskenning teegenoover al wat buiten de groepsgrenzen
| |
| |
stond. De geörganiseerde, wettelijk gesanctioneerde ruuwheid en wreedheid nam toe, terwijl binnen de groep de criminaliteit verminderde. Een geheel onreedelijk, absurd maar veelbeteekenend verschijnsel.
Het blijkt uit deezen krijg wel genoegsaam dat natuurweetenschap alleen ons niet helpen kan. Eevenmin als de kerkelijke godsdienst kan ze voldoende richting geeven aan onze handelingen. De onmacht van weetenschap en van de bestaande formeele godsdienstsekten is nu wel afdoende gebleeken. De eerste bouwde enkel op verstand, de laatsten op oovergeleeverde, van buiten af vastgestelde waarheeden. Het eeuwig-leevende onmiddellijke gevoel, de waarheid van het zijnde, het Ik-nu, ontbrak.
We zijn voldoende georiënteerd, we hebben kennis en verstand genoeg. Daarmee alleen koomen we niet verder.
Wat we behoeven is de verwerkelijking, de onmiddellijke gevoels-wijsheid, de Liefde en het Recht, die in harmonie zijn met ons weeten.
Dat wat richting geeft in ons leeven, dat hebben we noodig. Er moet harmonie koomen tusschen ons weeten en ons doen.
Ons rechtsgevoel - het richting geevende
| |
| |
in ons - is geen verstandelijke functie, maar een gevoelswijsheid. Niemand kan bewijzen wat in hoogste instantie rechtvaardig is. Daarin beslist de intuïtie, die voortkomt uit geheimvolle bron, uit een macht die ons ‘onbewust’ toeschijnt, maar die wij vermoeden als hooger bewust dan wij zelven.
Die bron is alleen te vinden in ons zelf. Er is geen andere oorsprong van wijsheid, en ook geen andere weg tot God.
Daarom is het goed en reedelijk, als wij onzen persoonlijken eigenaard verdeedigen. Daarom achten wij de kamp ter verdeediging, die niets anders wil dan de individueele vrijheid, ook goed en rechtvaardig. Elke aggressie die ons van die vrijheid wil berooven, die een ooverwigt van het eene individu op het andere, of op veele anderen beoogt, zonder eerbied en liefde voor elks bizonderen eigenaard, moeten wij met alle macht bekampen. Dat voelen wij als goed en recht.
Maar teevens hebben wij te zoeken naar verééning, unificatie, groepvorming, in oovereenstemming men ons weeten.
Dit wordt algemeen erkend, zoowel door pacifisten als door militaristen. De laatsten zoowel als de eersten looven de intensiteit van hun groepsgevoel, verheerlijken de samen- | |
| |
hang der menschen tot een éénige groep, prijzen de uitingen van saamhoorigheid en zelfverloochening in de groep die ze in 't bizonder verkiezen. Ook de pacifisten bepleiten niet een weerloos toegeeven, maar alleen een veel wijder uitbreiding van het groepsgevoel. Ook de militaristen bepleiten niet een kamp binnen de door hun verkoozen groep. Inteegendeel, ze verlangen vereffening van alle veeten binnen de nationale grenzen.
Er is dus geen essentieel verschil, in dieper beginsel, tusschen pacifisten en militaristen.
Het verschil is alleen daarin, dat de militaristen de groepvorming van thans, in door administratieve grenzen afgebakende nationale staten, reedelijk en rechtvaardig vinden.
Dit nu is een zóó schroomelijke dwaling, dat de vrije geest in stomme verbazing het huidig tooneel van menschelijke dwaasheid bij 't licht van de oorlogsvlam beziet.
Goede, verstandige, welgezinde menschen elkander zoo na verwant als broeders uit een huis, naauwelijks verscheiden in kleeding, in taal en zeeden, in kunst en godsdienst, kort te vooren nog elkander steunend en dienend in vriendschappelijk verkeer, beginnen op eenmaal teegen elkaar te razen en te woeden, alsof de uitroeying van den ander voor hen
| |
| |
een zeegen in plaats van een ongeluk zou zijn, als gekken elkaar beschimpend en totterdood vechtend om een lapje dat zwart-wit-rood of rood-wit-blauw gekleurd is, en beiden zweerend bij precies dezelfde leuzen: recht en vrijheid.
Dezelfde persoon, al naar hij gebooren is aan deeze of géne zijde van een denkbeeldige lijn, wordt door dezelfde menschen behandeld als een schurk of als een held. Spioneert hij hier, dan wordt hij ginds gepreezen en beloond, spioneert hij dáár dan heet hij een misdadiger die de doodstraf verdient.
Dit is klink-klare dwaasheid, de uiterste ongerijmdheid, waardoor de geheele vechtpartij voor den wijze een walgelijk en weerzinwekkend schouwspel is, dat door geen schitterend vertoon van organisatie, van zelfverloochening en heldenmoed wordt goed gemaakt.
Ware de menschheid verdeeld in twee of meer groepen, die elk een diepgaand weezens verschil vertoonden, bij voorbeeld: een groep die stellig recht vond wat de andere groep als onrecht verwierp, een groep die in kunst en leeven, in aard en gezindheid strak teegenoover de anderen stond, - een groep slavenhouders teegen een groep vrije menschen, een
| |
| |
groep socialisten teegen een groep autokraten, een groep republiekeinen teegen een groep vorstendienaars - ja! dan zou de wijze, vrije mensch een oorlog begrijpelijk en noodwendig achten. Nu heeft hij moeite een lach van verachting te bedwingen.
|
|