Litteraire profielen. Deel 1
(1925)–Joris Eeckhout– Auteursrecht onbekend
[pagina 80]
| |
René de ClercqIk weet niet, of hetgeen Dr. Anton Büchner deed voor de Judas-figuur - ‘ein Gang durch die deutsche Judas-dichtung von der ältesten Zeit bis in unsere Gegenwart’Ga naar voetnoot(1) - ook reeds gedaan werd voor een nog typischer, want algemeen-menschelijker figuur: Myriam van Magdala. Hier is zeker heel wat materiaal voorhanden. De gansche wereldlitteratuur kan ondervraagd. En altijd voort blijft Maria Magdalena het geliefkoosd thema, - wat een pracht-symboliek bevat het niet! - dat alle litteraire genres ‘con amore’ uitbuiten. Gedenk maar even, uit den laatsten tijd: Marie-Magdeleine van Maeterlinck (1913) - een drama, sterk beinvloed door Paul Heyse's ‘Maria von Magdala’ (1899), zoodanig zelfs, dat de Fransch-schrijvende Gentenaar het aan den stok kreeg met den ‘vénérable poète allemand’; gedenk den Duitschen roman van Anna Freiin von Krane ‘De Groote Zondares’ - een werk dat niet zoo ‘hervorragend’ is, als 't wel menigeen voorkwam -; gedenk de rol van Magdalena o.m. in Verschaeve's ‘Judas’ en in Felix Rutten's ‘Jessonda’ - al moet me van 't hart, dat in dit laatste bijbelspel, de zondares er bij te pas komt als 't vijfde wiel aan een wagen -; gedenk den jongsten roman van Marcelle Vioux ‘Une Repentie’, heelemaal van denzelfden geest doortrokken als ‘Maria Magdalena’, bijbelsch verhaal in verzen door René de ClercqGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 81]
| |
Een paar volzinnetjes uit het Fransche boek volstaan. om den lezer in te lichten over de mentaliteit van de schrijfster. In hoeverre rekening mocht gehouden met de verzekering van den uitgever, als zoude hier geen mensch in zijn overtuiging gekrenkt worden, zal blijken uit deze tirade van Magdalena tot den Meester... ‘Si tu dois me quitter, que m'importe la vie éternelle! Si tu n'es pas auprès de moi, je ne me soucie plus ni de la vie terrestre, ni de ma vie éternelle, car ma vie, c'est toi, Seigneur, c'est toi...’. Bij de Clercq gaat het er al even bedenkelijk aan toe. Maria ligt geknield, met geopende armen, aan Jezus' voeten; Jesus zag omneder en
als hij de schoonste vrouw in zoet aanschouwen zag,
was het of de aarde in bloei aan zijne voeten lag.
En hem ontroerde een innerlijk verteederen.
Het scheurde.
En brak in hem. Zijn heele wezen schreide
van louter blijdenis.
Zijn harte zeide:
‘Kniel niet, ik heb u lief’
En hij deed teeken dat zij zich verhief.
Toen rees de vrouwe naast den Meester even hoog;
en wonder sprak zijn stem: ‘Maria’.
De maat echter van het onkiesche in de behandeling loopt over, waar den Meester en Myriam een sentimentaliteit wordt toegedicht, een flirt toegedacht, heelemaal in strijd - hoeft het gezegd? - met hun waar wezen. Jezus doet zijn blijde intocht te Jerusalem, maar is inderdaad met niemand of niets anders bezig dan met... Maria Magdalena. Het scheen of niemand hulde bracht en niemand griefde.
Zij droegen in zichzelf het stralende geluk
der onuitsprekelijk sterke liefde,
| |
[pagina 82]
| |
die lijdt van last noch druk,
en niets verlangend, immer schenken moet
uit de eeuwige volten van haar overvloed.
Ze zagen niet, zijn hoorden niet,
Noch voelden de aarde wankelen onder hunne voeten.
Soms staarden zij elkander aan met wonderzoeten
Blik en 't woelig joelig volk
Werd hun een wolk
Van goud, en 't wild geschreeuw gansch schoon gelijk een lied.
Hier krijgen we dus eigenlijk te doen met een parodie van het akeligste soort. Jesus en Maria Magdalena, twee hyper-verliefde kinema-konterfeitsels! Een uitbeelding al even schreeuwerig-valsch als ‘Jesus de Nazarener’ van Verhulst en ‘De Mensch van Nazareth’ van van Schendel. Querido, kon het niet velen, dat zóó klownachtig met een streng-historische figuur werd omgesprongen en gaf er den schrijver van ‘Een Zwerver verdwaald’ duchtig van langs. ‘Hij die bv. heden in een kunstwerk nog een Christus-figuur begeert te scheppen, zal er toe moeten overgaan letterlijk aan te halen wat verondersteld wordt dat Christus gezegd heeft, óf zal hem geheel nieuwe uitingen in den mond moeten leggen. Dit laatste nu is volslagen onmogelijk, omdat de verhevenheid van Christus, dat wat de heele figuur naar zijn innerlijk kenschetst, nooit tweemaal kan worden uitgesproken’Ga naar voetnoot(3). Gustave Flaubert, die nu juist geen kerkpilaar was - zijn pastor Bournisien uit ‘Madame Bovary’ stelt hij minstens even dom voor als apotheker Homais - heeft in zake litteraire ‘tact’ een voorbeeld gegeven, waaraan velen een puntje konden zuigen! Hij had Jezus' doodstrijd beschreven, gebeurend langs de straten van 't moderne Parijs; maar toen het er op aankwam, die episode, aan | |
[pagina 83]
| |
zijn ‘Tentation de St. Antoine’ toe te voegen, kon hij er maar niet toe besluiten, de verheven-tragische Jesus-figuur in 't gedrang te stuwen, waaruit, aangehitst door Renan's lasterlijk romannetje ‘Vie de Jésus’ zooveel verwarde stemmen nog opklonken! ‘Il sentait’, aldus zijn jongste biograaf Louis Bertrand, ‘qu'il y a des bes gnes salissantes ou odieuses qu'on ne doit pas assumer, des paroles outrecuidantes ou malsonnantes qu'un véritable intellectuel ne prononce pas’Ga naar voetnoot(4). Bedoeld fragment ‘qui ne peut plus scandaliser personne’ werd eerst, na den dood van Flaubert, door den schrijver van ‘St. Augustin’ in 't licht gezonden. Alleen een streng-geloovige mag het aandurven, de goddelijke figuur van den Meester esthetisch uit te beelden. Slechts hem, wordt de weg der waarheid, verlicht door den fakkel der liefde. En liefde alleen voert tot schoonheid. Op dit nieuw, litterair misbaksel van de Clercq - het kan met zijn ‘Harmen Riels’ gelijken tred houden - steunen wij niet verder. Ook op zijn ‘Maria Magdalena’ moet toegepast, hetgeen Giovanni Papini, in zijn prachtboek ‘Storia di Cristo’, getuigt van zoo menig schriftvervalscher: ‘I decadenti dell'ultimo secolo, i niellatori delle preziosità lascive, che sono attirati dal puzzo della corruzione come le mosche dagli escrementi e i corvi dal carname, hanno cercato nell'Evangelo le donne che odoravano di peccato, e parevan somigliare di più alle femine de'loro sogni smaniosi d'impotenti. E si sono appropriate, abbigliandole in gala coi velluti degle aggettivi, colle sete dei verbi, colle gioiellerie e le pietrerie delle metafore, l'ignota pentita - col nome di Maria de Magdala - l'ignota | |
[pagina 84]
| |
adultera di Gerusalemme, la ballerina Salomé, la sinistra Erodiade’Ga naar voetnoot(5). (Blz. 281). En hoe trekt Papini van leer tegen de velen, die Jesus' woorden betreffend Magdalena: ‘Veel zal haar worden vergeven, omdat zij vurig beminde’, verwringen tot een louter-erotisch pro-domo! Wie voor 't bovennatuurlijk element, dat zich zoo heerlijk uitleeft in de psychologie van de groote zondares, blind blijft, doet dan ook maar best, de handen aan ruwer materiaal te slaan. Wie was 't ook weer, die beweerde: ‘Le vers se sent toujours des bassesses du coeur?’ Na ‘Maria Magdalena’, thans ‘Het Boek der Liefde’ de jongste dichtbundel van René de Clercq.Ga naar voetnoot(6) Het inleidend gedicht, dat den kritisch-speurenden lezer, al dadelijk een kijkje op de Clercq's psyche schenken zal, luidt als volgt: Muziek, muziek, gij zoetste rede,
Spreek tot een zachte, hard door strijd,
Schenk hem de schoonheid van uw vrede,
het wonder dat de ziel bevrijdt.
O nu zoovelen nutloos sterven
| |
[pagina 85]
| |
in gruwzaamheid en smartgehuil,
laat mij door u den troost verwerven
dat ik een stonde in schoonheid schuil.
Er vallen bloemen op mijn wonden.
Bij kussen gaan mijn oogen dicht.
Ik ken geen schuld, ik weet geen zonden,
zink weg ten afgrond van het licht.
Wie kan daar wenschen? Wie daar klagen?
In blijden traan een wereld trilt.
Muziek, muziek, rein godsbehagen
uw zoen heeft al mijn leed gestild.
Dat ‘schuilen in schoonheid’ terwijl zoovelen ‘nutteloos sterven’ roept in 't geheugen een gedichtje te binnen van den jongen Paul Bourget, waarin hij de weelde prijst, bij stormweer, zich veilig te weten op 't strand, terwijl daar verre, op de huilende nachtzee, arme stakkerds worstelen tegen den overmachtigen dood... Op zulke houding is ten volle toepasselijk deze bedenking van Sainte-Beuve: ‘... il y a toujours quelque chose contre nature dans ce contraste d'un oubli volontaire et factice au sein des fléaux...’Ga naar voetnoot(7). Beter dan welk kommentaar ook, - ‘das blosse Urteil ist nichts, die Begründung ist alles’ - mogen de gedichtjes hier spreken voor zich zelf. Enkele staaltjes dan maar: Toen ik uw ziele heb gehoord,
toen stierf het woord
en werd het lied.
Ik hoor het stralen telken nacht,
verheug mij om der sterren pracht,
begeer ze niet.
| |
[pagina 86]
| |
Of dit versje niet even herinnert aan Goethe's ‘Trost in Tränen’, waarvan de zevende stroof luidt: Die Sterne, die begehrt man nicht,
Man freut sich ihrer Pracht,
Und mit Entzücken blickt man auf
In jeder heitren Nacht.
Wat verder: Ach, de groote stad
houdt mijn schat
weigerlijk geborgen
Zal ik u heden zien?
Misschien.
Zoeken zal ik, al den dag,
of ik u vinden en kussen mag.
Vind ik u heden niet, dan morgen.
Is het van dergelijke liedekens dat de Clercq getuigen mag: De liedekens, die geerne komen,
het zijn de beste, schat.
Ze zijn zoo klaar en stroomen, stroomen;
en morgen kent ze half de stad.
Stroomen is 't alweer, vast en zeker, in: Zal ik zingen vóor mijn wijn?
Zal ik lachen, zal ik denken?
Zal ik eenzaam vroolijk zijn?
Zal ik drinken maar en schenken?
Die mij haten, hoonen, krenken,
willen mij met edik drenken.
Zal ik treuren vóor mijn wijn?
Zie, zoovele vreugden wenken.
| |
[pagina 87]
| |
Ria mijn, aan u te denken
jaagt de Schelde door den Rijn.
Droomen zal ik vóor mijn wijn,
drinkend aan uw kussen denken,
neigend u mijn hart uitschenken,
tot den grond, als jongen wijn.
Jonge wijn,
Goden wijn!
Liefde kan niet eenzaam zijn.
Jonge wijn, inderdaad! Was de Clercq er misschien nog een beetje door bedwelmd, toen hij schreef: Wanneer twee harten, door twee monden,
uitstroomen naar elkander toe,
dan wordt de liefde nooit de milde liefde moe,
maar haalt en stort uit diepe gronden.
Een zelfde lieflijkheid gebeurt,
tot blijdschap der bewogen luchten,
wanneer twee nachtegalen onder zoetheid zuchten
en de eene roos in de andere geurt.
Had men vroeger op een Vlaamsch dichter moeten wijzen, wiens uitingen meer geleken op proza-op-afstand-geknipt, dan op rythmisch-zwierige verzen, wien ware ooit de Clercq's naam te binnen gekomen? En thans? Een enkel proefje maar: Liefde kent geen andren band
dan Liefde. Alleen zichzelf gevaarlijk
en wat zich tegen haar verzet,
verbreekt zij wonderbaarlijk
met zachte hand
de harde wet.
En hoe zal de lezer het volgend gedichtje betitelen: pastiche of parodie? | |
[pagina 88]
| |
's Avonds, als ik slapen ga,
volgen mij honderd engelen na.
Ze kiezen elk haar zitje,
Doornroosje naast Sneeuwwitje.
Ze kijken, kijken, kijken.
Ik weet op wie ze lijken.
Zij fluisteren en wenken.
Ze willen mij wat schenken.
Daar komen ze al mij kussen
en, slaap ik ondertusschen
mooi spelen ze op mijn hartklavier:
droom, droom, uw liefste is hier.
Wij krijgen hier in elk geval te doen met Ersatz-poëzie! En de rijmpjes die we hier nog overschrijven? De hemel hangt vol koude wolken
en vol smart.
Mijn zon, waar schuilt gij nu?
Uw stralen niet, des denkens dolken
staan op mijn hart.
Dat schreit naar u!
De volgende vier regels, nemen als gedicht-op-zichzelf, een gansche bladzijde in beslag: Laat mistrouwen, laat mishandlen.
Of in 't licht de booze wandlen,
zonneschijn
doet geen pijn.
Hier wordt het bepaald... gevaarlijk, zie maar: Daar springt de zon den hemel uit.
en snelt de velden over.
Ik volg haar gouden gang door 't loover......
Zal ik u zien, mijn bruid?
| |
[pagina 89]
| |
Niet min bedenkelijk ziet het er uit, even verder: De wolken grijpen naar den grond
en scheurend angst
grijpt mijn verlangst,
zoodat mijn ziele siddert naar mijn mond.
Dat wordt een lied van wreede pracht,
een grootsch geweld,
dat zwaait en zwelt
en met zijn stormen slaat den trotschen nacht.
Wie gevoelt zich nog veilig op onze planeet!! Een enkele maal wordt het vers voller onder den drang der verontwaardiging, ‘indignatio versus facit...’ Die mij ten dagen van mijn glans
met jubel hebt omringd
en omgedragen op uw schouderen,
gij, jongeren, die mijn liederen zingt,
en die ze looft, gij ouderen,
waar blijft gij thans?
Het grauw van Vlaanderen, trouw aan zijn verleden,
heeft mij, die leven bracht, gedreigd met hoogen moord.
Dewijl ik waarheid sprak werd mijne stem gesmoord.
Dewijl ik schoonheid schonk moest hoon en slijk geworpen.
Ik ben geworden tot een schimp der steden
en een smaad der dorpen.
De liefde is niet meer om mijn hoofd
gelijk een gouden krans;
maar straalloos. toch onuitgedoofd,
in het diepe van mijn hart.
Ver zijn ze die mij droegen. Maar die in mij gelooft
omdat zij mij bemint,
der uitverkorenen
uitverkorene,
Zoekt niet naar wondren schijn, noch vraagt glans.
In beide handen neemt zij zacht mijn gloeiend hoofd
en zoent mijn smart.
| |
[pagina 90]
| |
Laat komen nu die kruisen timmeren, steenen rapen?
Als koele morgenwind
zijn hare handen om mijn slapen.
De rozen spruiten uit de doornen.
Hier vonkt, heel even toch maar, een genster op, van de begeestering, die torenhoog, haar vlammen uitsloeg in de beste verzen van ‘De Zware Kroon, Verzen uit den Oorlogstijd’ (1915) en ‘De Noodhoorn’ (1916). Helaas, een enkele zwaluw brengt de Lente niet weer in 't land en een bleeke vonk kan in ons de vrees niet onderdrukken dat onder de grijs-witte asch alle vuur dood ligt. Reeds vroeger beweerden wij dat, bij de Clercq, onder 't knussig spel van rijmen en rythmen, heel dikwijls werkelijke armoede aan waar en diep gevoel schuil gaat. Wij hebben in Vlaanderen soms al te veel gewicht gehecht aan de physiologie van 't vers. Rythmus is van alle poëzie een essentieel bestanddeel, maar wordt eerst tot schoonheidselement, in de mate, dat hij pulseert op den slag van 't menschelijk gevoel. De psychologie van 't vers moest, in eerste instantie, onze aandacht gaande maken. Leg een vers van de Clercq naast een gedicht van Guido Gezelle, en 't verschil tusschen bezielde en onbezielde poëzie, tusschen louter-technische knapheid en innerlijke overvolheid des gemoeds, wordt u meteen duidelijk. Is de mensch niet immer de waardemeter van zijn kunst? Wat men bij de Clercq vooral mist: C'est cette voix du coeur, qui seule au coeur arrive’. In ‘Het Boek der Liefde’ vindt men ook deze twee stroofjes: | |
[pagina 91]
| |
Een melodie is nog geen lied.
Gedachte en schoon gevoel
lokt hooger doel.
Op éenen vleugel vliegt men niet.
Op éenen vleugel vliegt men niet.
Maar liefde en wedermin
heeft alles in:
gevoel, gedachte, gloed en lied.
Poëzie schuilt overal, beweerde Goethe. In ‘liefde en wedermin’ vast en zeker niet het minst! Het is dan alleen maar zaak, ze te ontdekken en er een treffende uitdrukking voor te vinden. Kan ‘vorm’ niet altijd geheeten ‘kristallisierte Dauer’, hij blijft toch steeds ‘Möglichkeit der Dauer’. Zonder ‘expressie’ is in de kunst, van ‘emotie’ niets te gelooven. Inderdaad, ‘op een vleugel vliegt men niet’ men kruipt dan laag bij den grond weg, en wie den vogel met gefnuikten vleugel naschouwt, treurt om de sierlijke lijnen-vlucht van vroeger......
1922. |
|