| |
| |
| |
Een tafereel uit de geschiedenis van 1813 en 1814.
I.
Opheldering.
In eene der vruchtbaarste streken van Limburg, op nagenoeg half weg tusschen Roermond en Maastricht, ligt het dorp Limbricht, waarheen wij den lezer gaan geleiden. Indien de wandelaar een bedreven oog ten zijnen dienste heeft, dan zal hij aanstonds stilstaan voor de verspreide en bekrompene woningen, voor de rechtlijnig getrokkene straten, voor den eentooningen bouwtrant, voor de uitgestrekte perceelen bouwgronds welke de gemeente omringen, voor de gelijkslachtige dreven, en uit dien samenhang zal hij opmaken, dat daar
| |
| |
vroeger iemand het gebied voerde, die het recht had of die zich recht aanmatigde van tot de dorpelingen te zeggen: uit hout, kleem en stroo zal uw huis vervaardigd worden! hier zult gij eene straat aanleggen! uwe hutten zullen twee luiken ter straat en twee ter zijde hebben! Limbrichts grond, water, straten, bewooners in een woord, alles behoort mij.
Treedt men binnen de dorpskerk, dan zeggen u de wapenschilden, welke langs de muren hangen, hoeveel dorpsdwingelanden beurtelings de laten kwelden, en den tol aan de natuur betaalden. De namen van Lerodt zu Lerodt en Van Bentick staan zoo nauw met dien van Limbricht verknocht als de offeraar met het offerlam of liever als de beul met den ter dood veroordeelde! Ja, Limbricht's leenheer was een geducht schepsel van eeuw tot eeuw, want den zoon geleek altoos op den vader; deze zette zijn bloed, zijnen naam, zijnen aard, zijne trotschheid op den afstammeling over met de leenheerschappij.
Indien wij nu aan het dorp zijnen oorspronkelijken naam wedergeven, zoo als hij nog over een paar eeuwen in de handvesten werd gevonden, en plaats van Limbricht, Leimborg schrijven, dan zal de taalvorscher al aanstonds begrijpen, dat het dorp zijnen naam ontleent aan eene sterkte of burgt, welke in leem moest gebouwd zijn. Nog zijn al de sporen des ouden heerenwoning niet gansch verdwenen; maar wat er nog van overgebleven is, mag zelfs de schaduwe niet genoemd worden van hetgeen 't vroeger was! Gode zij dank! het verblijf der machtigen der aarde; de duistere gewelften, waaronder zoovele zuchten aan benauwde borsten ontsprongen; de torens waarop de wimpels waaiden; de muurpaneelen welke met hunne gesnedene beeldtenissen prijkten, alles ligt in het stof! De verbeelding is machteloos om slechts eene flauwe schets te geven van eene leenheerswoning der twaalfde eeuw. Neen, roepen wij die vergetene spooken niet meer in 't leven terug! zeggen wij enkelijk wat er thans bestaat, vooraleer wij verhalen wat er in onze tijden nog voorviel.
Aan de noordzijde van het dorp, langs den grooten weg, vindt men eenen breeden moerassigen vijver, over denwelken eene platvormige steenen brug geworpen is. Stapt men over dezelve, dan vindt men aan den overkant twee reusachtige kolommen, tusschen dewelke een afgesleten poort op verroeste tuelders zich beweegt en een akelig gegrijns laat hooren als zij in den blauwen steen rondloopt! Achter de poort staat
| |
| |
een bouwvallig muurwerk; daar was vroeger ongetwijfeld het gewoone verblijf van den poortwachter. Immers ziet men nog de behangsels der geijzerde valdeur en egge zijn verdwenen en men stapt ongehinderd door de gewelfde poort. Plotseling kronkelt de weg eerst naar den rechten, dan weer naar den linken kant en leidt tot voor den voet van eenen rondvormigen heuvel, waarop het tegenwoordige kasteel met moeite worstelt tegen den vernielenden arm des tijds. Langs eenen gang, welke, als de trechter zich gedurig vernauwt, schijnt men gelijkvloers zich onder den grond te begeven maar weldra weêrgalmen de voetstappen tegen reusachtige gewelften. Aan de beide kanten des ingangs liggen eene menigte kamers, waarbinnen langs hooggeplaatste puntbogige luiken een karig licht dringt, dat de zweetende en schimmelachtige muren in eene halve duisternis laat. In steenen ramen draaien en sluiten de kleurlooze deuren, waaraan geen zuiver eikenhout en geene nagels gespaard zijn! Het gerammel der sloten, het gegrijns der grendels en teulders drijven de vledermuizen uit hare schuilhoeken; zij vladderen rondom den wandelaar, en keeren zoo stoutmoedig naar hunne plaatsen terug, dat men gedwongen is tot zich zelven te zeggen: ja, dit vuil gespuis steunt op de verjaring; geene menschenmacht is nog bevoegd hetzelve te doen verhuizen! De vloek des nageslachts wege op den verdrukker, en de onreinste dieren bezoedelen het verblijf van den leenheer! De krammen in den muur, de ijzeren staven der vensters, de grove nagelkoppen der deuren zeggen genoegzaam, waartoe deze onderaardsche vertrekken bestemd waren!
Langs een steenen wenteltrap stijgt men naar de eerste verdieping: daar snijdt een smalle gang het gebouw in twee gelijke deelen. Hier bewegen zich de deuren in houten ramen; de vensters zijn met een steenen kruiswerk voorzien. Aan den zuidoostelijken hoek vindt men een ruim vertrek en overblijfsels van gesnedene paneelen langs den muur. De zinnebeelden der jacht en des oorlogs zijn boven de wijde schouw nog zichtbaar onder de kalkpleisters, vooral wanneer de zon hare stralen door de zuidelijke vensters schiet en een beetje leven in de groote zaal werpt. Eene huiverende naaktheid heerscht in de overige vertrekken!
Langs een muurwerk kronkelt eene steenen trap naar de tweede verdieping, welke al sedert langen tijd tot den staat van duivenhok is afgedaald. Een wonder mengsel leveren deze drie verdiepingen op: onder den grond de dienstboden en de gevangenen! Boven de hoofden dezer laatste troont de Heer,
| |
| |
die lacht, klapt zwelgt en zwiert, zonder dat hem het gekerm, dat uit den grond opstijgt, in 't minst stoore! Zonder dat de duit die boven zijn hoofd woont, hem ooit te binnen brenge, dat hij rein en zachtaardigheid van een dier moest leeren! Maar kende de leenheer wel eenen evenmensch?
Van buiten beschouwd, levert het gebouw iets afstekends onder allen opzichte: de hoektorens zijn verdwenen; de vensters staan op ongelijke afstanden; de muren hebben eene groene tint aangenomen, uit hoofde dat de magere mostplant hare worteltjes in de schier onzichtbare spleetjes heeft geschoten. De reusachtige buitenmuren, de grove ijzeren staven, welke nauwelijks doortocht aan eenen arm en aan een karig licht geven, de afgezonderde ligging, de diepe vijvers, welke geheel het kasteel omslingerden, zijn zooveel luidsprekende bewijzen dat hier het verblijf was van menschen die in hunne evenmenschen slechts werktuigen zagen van weelde, voordeel en gemak, wier zweet zij met lange teugen dronken, wier vrijheid zij schonden, wier waardigheid zij onder de voeten trapten en van wier wanhoop zij het uiterste moesten vreezen! Hier ontbreekt niets dan de vruchtbare pen van eenen Walter Scott om de puinhoopen tot een gebouw te herscheppen; om ons de wandaden der middeleeuwen als door eene tooverlantaarn te doen zien.
Op de overzijde van den omtrek der hedendaagsche burgt, naar den zuidwestkant, verheft zich een tweede heuvel, omringd van opgeslijkte grachten: daar stond de oude Leimborg aan dewelke het dorp zijnen naam verschuldigd is. Een machtige kastanjeboom schiet zijnen vereeuwden stam uit den puinhoop naar boven, en breidt zijne takken zoo trotsch over den heuvel uit, alsof de leenheersgeest hem bezielde en hij nog het stof der aarde wilde verdedigen tegen de voetstappen der ongewijden! Maar de vijvers verdwijnen onder de waterkruiden, de muren onder het mos, de ijzerstaven worden doorknaagd van den worm des tijds, de grachten slijken op, de kastanjeboom overlommert thans andere grafplaatsen dan die der trotsche heeren van Leimborg! Daar eindigde zoo menig bestaan dat de bergen van Spanje, de vlakten van Duitschland, de sneeuw en de waters van Rusland gespaard hadden! Op den heuvel, onder de schaduwe van den kastanjeboom, tusschen de nieuwe Leimborg en de oude dorpskerk, rusten voor eeuwig de slachtoffers eener wereldberuchte heerschzucht; en geen kruis zegt het aan den wandelaar, en geen godvruchtige ziel gaat er een gebed murmelen! Lezers als gij ten einde zijt van dit verhaal, als gij de nare bladzijden doorloopen hebt, o! wijdt dan den ongelukkigen een vroom gebed toe.
| |
| |
Onnoodig ware het breedvoerig te boeken, welke oorzaken aanleiding gaven tot den reuzenkamp, - welke in 1791 te Parijs begon, en in 1814 en 1815 te Parijs eindigde - tusschen Duitschland en Frankrijk. Van den eenen kant, de zucht om alles te overweldigen en te vernietigen wat bestond; van den anderen, het vaste besluit om het germaansche element ongeschonden te bewaren, gaven noodzakelijker wijze aan de worsteling de evenredigheid van eenen kampstrijd op leven en dood! De op elkander gevolgde rampspoeden van Austerlitz, van Eilau, van Jena en van Wagram, zoowel als de vrede van Tilsitt wogen loodzwaar op het duitsche vaderland en schuimbekkende van gramschap, droegen de afstammelingen van Herman, de ketenen waarmede hunne vrije armen geboeid waren! Met woede zagen zij dat ook Alexander, de ridderlijke Czar, zich dat oogen liet verblinden en aan het gelukskind gulhartig de hand drukte! Dan wie ziet den geheimen draad die den wereldsloop regelt! Wie zou geloofd hebben dat de reus zijnen val nabij was? Hij, die zijnen degen durfde in Europa's grond steken en uitroepen: dit alles behoort mij toe, want ik ben en de sterkste, en de vroedste! liet zich door den voorspoed in den slaap wiegen, zonder zich eenmaal te herinneren dat de grootste rampspoed op het grootste geluk volgt, en dat de Voorzienigheid haren machtigen arm slechts behoeft uit te steken om keizerrijken, als Assyrië, Macedonië, Carthago en Rome in het niet te doen vallen om hunnen naam uit de rij der volkeren te schrabben.
Had de nieuwe Cesar de ruwe macht tot steunpunt, dit belette niet dat - om den loop der gebeurtenissen slechts op eene tastbare wijze te beoordeelen - geduchte vijanden tegen hem overstonden. Hopen en wachten was Romas leuze, daarentegen snelde de Spanjaard het vijandelijke schroot te gemoed, voor 't behoud van troon en outer! de Duitscher vijlde langzaam en knarstandende zijne ketenen door, en schoot vuurstralen op zijnen verdrukker! De fiere Brit moest kiezen tusschen de algemeene onderwerping en eenen kampstrijd zonder genade van weêrskanten: hij koos het roemrijkste deel, en besloot, dat zoolang er een wimpel op een oorlogschip zoude wapperen, zoolang er een schelling in 's lands schatkist zoude rusten, er geen verdrag tusschen hem, en den wereldverdrukker zoude tot stand komen! de Brit paste de machtspreuk zijns grootsten dichters toe op de gesteldtenis van Engeland:
| |
| |
Te zijn of niet te zijn, daar ligt geheel de vraag.
Nauwelijks had Alexander begrepen hoe duur hem Napoleons grillen moesten kosten, of hij rukte zich los van den leiband. Aanstonds was het besluit genomen, het Noorden en Zuiden gingen tegen elkander botsen! Gelijk de koornhalmen op een oogstveld, zoo golfde langs Limburgs heirbanen Napoleons tallooze en schitterende legerdrommen. In onze ooren klinkt nog het getrappel en gehinnik der paarden, het gekletter der geweeren en het jubelgezang der begeesterde jeugd! Wij voelen den grond nog dreunen onder het gerol der kanonnen, dat zich als de onweêrswolk verwijderde naar het vaderland van Sobieski en Leczinski. De Niemen moest het tooneel van den Rubico vertolken: ging de nieuwe Cesar over denzelven, dan waren de teerlingen geworpen! Rome niet alleen, maar de wereld was de inleg, welk oogenblik, welke bladzijde in de geschiedenis!
Het oog op Moskou gevestigd, drijft de korsikaansche Herkules zijne drommen voorwaarts, het russische leger schijnt als een lokaas, maar als een lokaas dat gedurig ontsnapt en den visch buiten zijn water lokt. De Rus kent zijnen onfeilbaren hulpmakker - den winter - hij heeft geduld geleerd, en treedt niet buiten zijne rol, tenzij om zijnen buit des te zekerder te veroveren.
Te Moskou vond de veroveraar huizen, paleizen, tempels en rijkdommen, maar slechts genoeg Russen om de geheiligde stad in eenen vuurkolk te veranderen! Geheel de russische staatkunde lost zich thans in eenige woorden op: wat wij tegen u niet kunnen beveiligen, zult gij niet bezitten! Moskou, zou voor Napoleon zijn, wat Capua voor Hannibal was: een graf! Plotselings vliegen eenige schaarsche sneeuwvlokken door het ruim: zij zijn als de horens, welke den aftocht blazen. Te laat voor zijnen krijgsroem; maar juist op het uur door de Voorzienigheid - voor 't geluk der volkeren - bepaald, begint de rampzalige terugtocht. Wie is bekwaam om die rampenvolle worsteling tegen de dood, onder hare honderdvoudige en afgrijselijke vormen, te schetsen? Schuiven wij eenen rouwsluier over de lijkenvelden, welke zich van de Moskowa tot aan de Niemen uitstrekken! De ongelukkige moed heeft aanspraak te maken op ons medelijden; de slachtoffers waren ons niet alle vreemd en in onze ooren hebben
| |
| |
de nare, stuiptrekkende kreten en kermingen der moeders geklonken, die aan den onbermhartigen menschenofferaar hare zoons weêrvroegen, met hangende hairen en verwilderde oogen.
Dan de vinger Gods had zich niet zichtbaar genoeg getoond! Hoe kon zich de man met Frankrijk vergenoegen, voor wien Europa te nauw was geweest? Op eenen tocht vijfmaal honderd duizend menschen aan den woesten oorlogsgod opofferen dat was nog niet genoeg! Saksen's vruchtbare velden moesten ook met menschenbeenderen bezaaid worden! De Moskowa, de Beresina, Leipzig, Montmartre en Waterloo: ziedaar de namen der vijf bedrijven, waaruit het groote treurspel is samengesteld. Maar hoe menig drama kon de gapingen niet aanvullen?
De plaats, welke wij hiervoren zoo maar onvolledig beschreven, staat alsmede in verband tot de algemeene slachting; daar eindigde zoo menig stil bestaan; daar werden zooveel blijken van menschlievendheid gegeven, jegens ongelukkigen, dat wij ons voorgenomen hebben er eenige bladzijden aan toe te wijden, welke niet geheel en al vruchteloos zullen zijn. Immers nog velen onzer landgenoten noemen de twintig jaren der fransche overheersching een grootsch, een roemrijk, een heerlijk tijdvak. Roemrijk, grootsch en heerlijk, mijn God! Groote woorden, welke door de droevige daadzaken geleugenstraft worden? Ronkende volzinnen, welke in den mond der faam gelegd worden, omdat zij zich niet bezig houdt met de grievende smarten, welke iedere stad, ieder dorp, ieder huisgezin folterden! Omdat de tijd een lenigende balsem is voor het lijden des menschdoms! Vooraleer wij die groote woorden als goede aannemen, toone men ons de maat des vergoten bloeds en der gestorte tranen! Men telle eerst de verminkten, de gesneuvelden op het slagveld, de bevrozenen, de versmoorden! Men boeke dan nog den euvelmoed en willekeur eener onbeteugelde soldaterij! De bijzondere en openbare wraakdaden, bij den helderen dag zoowel als in het duister gepleegd! Men wege in de schaal der gerechtigheid het opdringen eener onvaderlandsche wetgeving, welke ons helaas al te lang op den nek ligt! Het verdrukken onzer moedertaal; de ongehoorde kwellingen, welke uit de vereenigde rechten (droits réunis) en uit werving van het kanonnenvleesch zijn gesproten: dat alles ontsnapt aan het jonge geslacht.
Wij hebben het kind der vrijheid zijne moeder zien verworgen: wij hebben de bespiederij en het verklikken overal,
| |
| |
en het vertrouwen nergens gezien! Moeders liepen er met duizende langs straten en velden; hare hairen waren voor den tijd vergrijsd, hare wangen uitgemergeld, hare oogen drooggeschreid! Aan alle voorwerpen, welke zij op den weg ontmoetten, vroegen zij hare zoons terug: aan de boomen, aan de bosschen, aan de bergen, aan de dalen! Maar boomen, bosschen, bergen en dalen bleven stom! Ja, toen werd de schrikkelijke beeldtenis van het heilig schrift vernieuwd: Rachel beweende hare kinderen en kon niet vertroost worden, omdat zij niet meer zijn!
|
|