| |
| |
| |
VIII.
Hendrik, de Prins van Oranje en Waterkoo.
Weinige dagen scheidden Pieters begrofenis van den gretig verwachten oogenblik, waarop het plein, de Pletsch genaamd, andermaal ooggetuige zijn zou van de uitdeeling der Meilieven.
Om in geene herhalingen te vallen, zullen wij ons bij het volgende beperken. Onder den algemeenen bijval werd Jan Lemmens behouden in zijne waardigheid van Meikoning. Men liet hem den tijd niet, om voor zich eene koningin te kiezen; want nanwelijks was zijn naam afgeroepen, of eenparig riepen al de aanwezigen: ‘schoone Barbara zij koningin!’
Lemmens vraagde niets zoo innig, dan zich aan het algemeen verzoek te onderwerpen. Het was wel de schoonste hulde, die aan de deugd kon gebracht worden. Geheel de
| |
| |
gemeente kende het heldhaftige en edelmoedige gedrag van het meisje. Men wist, wat zij voor den broeder, wat zij voor den vader had gedaan en geleden. Lemmens had ook niet verzwegen, met wat beleid en krachtinspanning, zij hem had gered van eenen bijna zekeren dood. Niet minder was het bekend, dat de beschermer van Barbara aan de geheele familie Tummers tot troost en steund had gediend in den uitersten zelfs met gevaar zijns levens en zijner vrijheid. Hij ook had ruimschoots zijne plichten gekweten.
Hendrik Tummers verzocht vriendelijk dat men hem geen Meilief toedeele mochte. Hij gaf voor reden, dat hij zich nog als dienstplichtig beschouwde. ‘Wij mogen de hoop voeden - zoo sprak hij - dat men aan ons vaderland zijn onafhankelijkheid bestaan zulle teruggeven. Wordt deze wensch eene wezenlijkheid, weldanig dan ook de vorst zij, die zal geroepen worden, om ons te regeren, ik bied hem mijnen arm en mijnen degen aan, ter verdediging onzes zelfsbestaans. Niemand zal ooit gerechtigd zijn te zeggen, de het aan eenen zoon der gemeente Geleen ontbroken heeft aan moed. Ik verliet het fransche leger, omdat men aan den zoon den noodigen oorlof niet had verleend, om zijne zieke moeder te bezoeken. En nog zou ik 't niet gedaan hebben, indien eene inwendige stem mij niet hadde gezegd: ‘waarom de verdrukkers van uw vaderland langer dienen?’
Eene algemeene goedkeuring volgde op deze eenvoudige woorden. De uitdeeling werd voortgezet; waarna geheel de vergaderde menigte den Meikoning vergezelde naar Barbara's woning, om er den Meiboom te planten en het gewoone lied in koor te zingen.
Twee maanden later, ontmoetten wij den broeder van Barbara te 's Gravenhaag met aanbevelingsbrieven voor hooggeplaatste persoonen. Veel en met den grootsten lof had hij hooren gewagen van 's konings oudsten zoon, welke onder den beroemden hertog van Wellington heldhaftig streed voor de ontslaving van Europa. Bij hem vroeg en bekwam Hendrik een verhoor. Men kon toen reeds twee toekomstige gebeurtenissen voorzien. Vooreerst zouden de belgische provinciën met het koningrijk Holland vereenigd worden, onder den scepter van den souverein vorst Willem I; ten anderen was Napoleon te nabij het tooneel zijner heldendaden, en op Frankrijk woog de terugwerking te geweldig, dan dat er geene nieuwe botsingen zouden plaats grijpen. Geheel Europa was nog onder de wapenen; het scheen, dat elkeen van deze waarheid door- | |
| |
drongen moest zijn: ‘de oorlog heeft zijn laatste woord nog niet uitgesproken!’
De prins van Oranje luisterde met een zeker wantrouwigheid naar de woorden van den statigen, krijgshaftigen man, die zijnen dienst kwam aanbieden, ter verdediging des vaderlands.
‘- Gij hadt u de reis naar den Haag kunnen sparen; - bemerkte Willem eenigzins koel - immers te Maastricht richt men afdeelingen op, waarbij gij, zonder mijne tusschenkomst, zoudt aanvaardt geworden zijn.
‘- Ik ben bereid, om mij overal te begeven, waar het uwe koninklijke Hoogheid belieft, mij te zenden; doch mijn oude vader heeft mijne hulp noodig, en ik vraag ootmoedigst twee gunsten: ten eerste, dat ik voor mijnen vader moge werken, zoo lang het vaderland in geen gevaar verkeert. Ten tweede, dat ik geroepen worde, zoodra het zwaard voor vorst en vaderland moet getrokken worden.’
‘- Gij hebt dus gediend in het fransch leger, naar ik vermoedde.’
‘- Als lieutenant bij het derde regiment dragonders.’
‘- Wanneer en op wat wijze hebt gij den dienst verlaten?’
‘- In 1812 te Ostrowno.... Indien ik niet vreesde, misbruik te maken van de goedheid uwer K H., dan zou ik verslag geven van mijnen dienst en van mijne ontvluchting.’
‘- Ik luister! - Sprak de prins met goedheid - Laten wij ondertusschen ons gemak nemen; want gij hebt nog al wat gezien.’
Hendrik verhaalde ongedwongen zijn vertrek naar het leger, zijne wapenfeiten te Eckmuhl, Wagram, enz. Hier begon de prins met aandacht te luisteren; want deze man boezemde hem achting in. Hij onderbrak zich zelven eensklaps met de bemerking: maar, mijn prins, ik moet uwe Hoogheid vervelen, met al deze bijzonderheden?’
‘- In het geheel niet; ik bid u zelfs voort te gaan, en niets te verzwijgen van datgene, wat uwe loopbaan betreft.
Hendrik gehoorzaamde; sprak van zijne benoeming in het eerelegioen, van zijne bevordering tot den graad van lieutenant; raakte lichtjes het driejarig garnizoen leven aan; maar verzweeg niets van al datgene, wat den toestand zijner familie, bijzonderlijk zijner zieke moeder, en zijne hijgende begeerte van haar vaarwel te zeggen, betrof. Dan ging hij rap over tot den optocht naar Rusland, tot zijne weglooping, zijne reis door Duitschland, zijne aankomst t' huis, het verlies zijner moeder, het verblijf in de mergelgroeven, gedurende ongeveer
| |
| |
vijftien maanden; hij meldde bondig de zeldzame opoffering zijner zuster, alsmede de vervolgingen tegen zijne familie ontworpen, en zoo gelukkig door hunne vrienden verijdeld.
Toen hij ten einde was, trad de prins tot den krijgsman, greep zijne hand en drukte ze broederlijk, terwijl hij vraagde: ‘Hebt gij uwe brevetten van luitenant en van ridder des eerelegioens kunnen redden?’
‘- Mijn prins, hier zijn zij beiden! Ik heb ze bewaard, niet omdat ik er prijs aanhechtte; want zij herinnerde mij gedurig, dat ik de onderjukkers mijns vaderlands diende; maar werd ik gevangen genomen, dan moest ik mij aan de doodstraf verwachten, en ik wilde niet sterven met den schandnaam van lafaard. Ook was en ben ik wel beslist dit kruis niet te dragen; het is daarom, dat ik geenen oorlof daartoe gevraagd hebbe.’
‘- Indien ik u nochtans gebood, hetzelve te dragen!’
‘- Dan zou ik aan mijnen vorst met liefde gehoorzamen, gelijk het aan eenen goeden onderdaan, vooral aan eenen soldaat betaamt.’
‘- Welnu, verbeeldt u dat de prins van Oranje u dit kruis op de borst heeft gehangen. (Dit zeggende hechtte hij werkelijk het eereteeken op Hendriks borst.) Weinige hebben hetzelve beter verdiend dan gij, en de dapperheid moet vereerd worden bij den vijand zoo wel als bij den vriend!’
‘- De goedheid uwer K.H. maakt mij, den boerenzoon, beschaamd!’
‘- Kom, geeft mij uwe brevetten en volg mij!’
Tummers gehoorzaamde, en volgde den prins door eene lange rei kamers, tot dat zij voor eene deur kwamen, op den uitersten hoek des paleizes. Daar klopte de kroonprins, en trad op het woord ‘binnen’ in een kabinet met den Geleendenaar. Een man nog in de volle kracht zijner jaren, met een ernstig gelaat, waarop men het diepe denkvermogen en tevens eenen ijzeren wil kon lezen, zat ijverig, zoo 't scheen, bezig met schrijven. De prins naderde dezen man, en fluisterde een tijd lang in zijne ooren. Dan stond hij op; ging tot den bezoeker en sprak: ‘mijn zoon daar, zegt mij, dat gij zonderlinge lotgevallen ontmoet hebt op uwe krijgsbaan; ik ook wensch dezelve uit uwen mond te vernemen.’
De jonge krijgsman verbaasd over den hartlijken toon, waarop deze woorden tot hem gericht werden, kon anders niet dan het woord: Sire! stamelen, terwijl hij den rug der rechter hand op zijn voorhoofd bracht.
Koning Willem, welke in den hoogsten graad een menschen- | |
| |
kenner was, zocht hem te doen klappen, weshalve hij plagende tot hem sprak: ‘ik ben toch zoo vervaarlijk niet, dat ik u schrik of vrees aanjage!’
‘- Schrik, Sire, met u verlof, kan elken mensch eenen oogenblik aangrijpen; doch, dit durf ik zonder grootspraak zeggen, nooit heb ik met de vrees kennis gemaakt; ik hoop, dat God er mij eeuwig zal van bewaren.’
‘- Nochtans beeft uwe stem op dezen oogenblik...!’
De jongman nam eene zoo majestatische, zoo echt krijgshaftige houding aan, dat de prins van Oranje ter zijde moest glimlachen, toen Tummers met bedaardheid en tevens met fierheid antwoordde: ‘Sire, ik heb nooit gevreesd voor eenig gevaar, noch voor de gapende kanonnen, noch voor het kletteren der wapenen. Ik beef thans, Sire; doch het is van aandoening. Ik mocht mij aan zooveel goedheid van wege uwen dapperen zoon niet verwachten. Ik ben een kind des dorps, en in de stad heb ik nooit geleerd, hoe men koningen en grooten met schoone woorden bedriegt. Ik vorm vrome wenschen voor den vrede des vaderlands: doch ik voorzie, dat nog stormen uit het zuiden opdagen zullen Moet dit ongeluk ons treffen, dan hoop ik, op het voetspoor van uwen dapperen zoon, door zijn voorbeeld aangevuurd, bewijzen te leveren, dat de vrees mij even zoo vreemd is als de eerzucht. Ik bid uwe majesteit, dan maar over zijnen dienaar te beschikken, wanneer er meer slagen dan belooningen uitgedeeld worden!’
Een vriendelijke glimlach vertoonde zich op Willems mond, bij het hooren dezer manmoedige taal. Hij had den jongman beoordeeld en giste zijn gewicht. Op 's konings verzoek, moest Hendrik nogmaals zijne lotgevallen verhalen. Door zijne zedigheid en rondborstigheid, wist hij den worst te boeien, welke deze deugden bijzonderlijk hoogachtte. Voor den koning ook legde hij zijne wenschen bloot, van naar zijne familie te mogen wederkeeren en te worden opgeroepen, zoodra een ernstig gevaar zou opdagen. Beide gunsten werden hem bereidwilig toegestaan. Zijn eerekruis moest hij blijven dragen, en zijne krijgskennissen onderhouden en ontwikkelen.
Hoogstvoldaan over de vriendelijkheid des konings, en betooverd door de ridderlijke rondborstigheid des prinsen van Oranje, verliet hij het paleis en keerde welgemoed naar Geleen terug.
Als een andere Cincinnatus, vatte de forsche boerenzoon den ploegstaart in dezelfde hand, waarmede hij zoo roemrijk he slagzwaard had behandeld. Onder zijnen krachtdadigen
| |
| |
invloed, bloeide het landbouwbedrijf schooner dan ooit te voren, De werklieden en dienstboden spoorde hij aan tot den arbeid door zijn voorbeeld; hij verlichte hunne taak daardoor, dat hij overal orde en regelmatigheid invoerde. Zoo kwam de winter met zijne eentoonigheid, met zijnen missenden noordewind, met zijne ijskorst en zijne sneeuwvlagen. De avondstonden werden doorgebracht met oorlogsverhalen, waarvan Hendrik meestal de held wezen moest.
Ook de winter ging als naar gewoonte voorbij. Van tijd tot tijd gewaagden de dagbladen van geheime kuiperijen tusschen het vasteland en het verblijf des grooten veldheers, het eiland Elba. Doch elkeen hield de oogen gevestigd op het Weener congres, waar men bezig was met de lotgevallen van Europa te regelen. De zeventien, provincien van Karel V waren wederom vereenigd; zoo herleefde het koningrijk der Nederlanden, onder den scepter van Willem I, eenen afstammeling van Willem den Zwijger.
Op het einde van Maart 1815, klonk de tijding ‘Napoleon is op den franschen bodem ontscheept... Napoleon is te Parijs..’ als een dorderslag over Europa. Van stonden aan, liet Hendrik zijne knevels groeien en oefenden zijnen arm tot het hanteren van pistool en slagzwaard. Men was tot den 15 April gekomen; in het vallen van den avond, lieten zich eensklaps de hoefslagen hooren van eenen klepper in vollen ren. Hendrik Tummers was tot voor de poort gegaan; de ruiter naderde hem, vragende of hij den officier Tummers kende. Op zijn antwoord: ja die moet ik zelf zijn. raadpleegde de ruiter een oogenblik het signalement, waarvan hij drager was; toetste hetzelve op den persoon, die voor hem stond; haald eenen grooten verzegelden brief uit, en gaf denzelven over, met de woorden: ‘dit pakje is wel ter deeg voor u, kapitein!’ Vooraleer Tummers één woord uitlegging kon vragen. gaf de ruiter het paard van de sporen en verdween met pijlsnelheid, in de richting van Maastricht, waarvan hij gekomen was.
De jongman ging terug in huis; brak het zegel, en vond, op de eerste plaats, een brevet van kapitein der dragonders, waarbij gevoegd was een besluit, hetwelk hem machtigde, zijn kruis te dragen. Eindelijk opende hij eenen brief, welke het brevet vergezelde, en las hetgeen volgt:
| |
| |
Brussel, den 14 April 1815
Mijnheer en dappere wapenbroeder!
Het is nu omtrent tien maanden geleden, dat gij in 's Gravenhaag twee gunsten vraagdet. De eerste werd u gereedelijk toegestaan; want gij mocht oogenbliklijk tot uwen vader terugkeeren. De tweede staat vervuld te worden; want ons dierbaar vaderland wordt andermaal bedreigd in zijn bestaan. Ik herinner mij nog de woorden, welke gij spraakt; thans komt het er op aan, het zwaard uit de scheede te trekken, voor vorst en vaderland, tegen eenen onverzadelijken veroveraar.
Ik roep u tot mij onder de vaderlandsche vaan, en zend u eenen snelbode; want ik wacht uwe komst met ongeduld. Mannen, gelijk gij, zijn zeldzaam: ik schat mij gelukkig, u ontmoet te hebben. Opdat uwe reis met de minste vertraging onderga, wordt gij mits dezen gemachtigd, om van Maastricht tot Brussel postpaarden te requireren.
Aanvaard. mijn dappere wapenbroeder, de verzekering onzer ware genegenheid en achting.
Willem, Prins van Oranje.
O, hoe klopte het hart van den jongen krijgsman! De bevordering tot den graad van kapitein verwekte bij hem meer dankbaarheid dan blijdschap; want hij was vastlijk beslist, naar zijne geboorteplaats terug te keeren, na het einde des gevaars. Maar de hartlijkheid van dezen brief, en de gedachte van aan den vorst en aan het vaderland nuttig te konnen en zullen zijn, vervulde geheel zijne ziel.
Aan vader en zuster maakte hij al aanstonds bekend, wat boodschap hij kwam te ontvangen. Op Barbara's vraag: wat zijt gij zinnens te doen, broeder, antwoordde hij: te middernacht vertrek ik naar Maastricht en hoop nog morgen te
| |
| |
Brussel te zullen aankomen. - Geen van beide verzette zich tegen zijn besluit; immers, zou 't toch vruchtloos geweest zijn. Glom al een traan onder de oogwimpers der zuster, zij vaagde denzelven bedektelijk af, en liet meer opgeruimdheid blijken dan in haar hart lag. Vader Tummers voelde zich gestreeld door de eer welke aan zijne zuster te beurt viel.
Onder den tijd, dat Barbara alles in gereedheid bracht, ging hij van zijnen vriend Lemmens afscheid nemen. Toen Jozef Heuts vernam dat het op vechten losging tegen de franschen, vroeg hij oorlof, om met den kapitein te vertrekken, als bediende. Dit voorstel werd aanvaard. Ten drie ure 's morgens werd de Wyckerpoort voor de twee reizigers geopend; de brief des prinses verschafte hun overal postpaarden, zoodat zij denzelfden dag, voor zonnenondergang, te Brussel aankwamen.
De eerste zorg des nieuwen kapiteins bestond daarin, dat hij zich eene behoorlijke uniform van zijnen graad aankocht. Vervolgens begaf hij zich naar het paleis des prinsen van Oranje, bij wien hij zonder de minste moeite werd toegelaten, Schooner krijgsman bestond er niet dan Hendrik; daarenboven volmaakte stokvechter, vooraleer in den franschen dienst te treden, overtrof hij weldra alle schermmeesters met den degen. Wat de sabel en zelfs de lancie betrof, niemand zou 't ooit tegen kem opgenomen hebben, sedert een twistzoekende vechtmeester hem dwong, den sabel te kruisen, hetgeen tegen zijne godsdienstige gevoelens streed. Ter plaatse gekomen zijnde, eischte Tummers eene vrijwillige herstelling. De franschman lachte hem vierkant uit,.. met datgene lachen, wat het bloed des beleedigde in de aderen doet koken! Doch Tummers bleef kalm, toen hij zegde: ‘gij wilt dan volstrektelijk vechten; het zij zoo! Dooden zal ik u niet als een razende hond; maar gij zult, met één oor minder, naar huis gaan. En inderdaad, twee minuten nadien, bracht men den twistzoeker naar huis; zijn hoofd was weduwenaar van zijn rechter oor. Sedert dien droeg hij den naam van Malchus; Tummers verwierf den bijnaam: le Terrible.
Wij zullen het gulhartige onthaal bij den prins niet beschrijven, en ons voor den oogenblik beperken bij het volgende. Willem verklaarde al aanstonds, dat hij hem bestemd had tot zijnen persoonlijken bevelofficier. Hij schonk hem daarenboven de keurigste wapenen en twee der beste paarden uit den prinslijken stal. Hendrik maakte ook aan den prins bekent, dat hij eenen vrijwilliger had medegebracht als bediende, die, met een weinig oefening, drie mannen waard was. Daarbij verhaalde hij Jozefs doenwijze met de gendarmen, eenmaal te
| |
| |
Geleen en later te Valkenburg. Willem wist zulke mannen te wel te schatten, om niet zijne hooge voldoening uit te drukken. Hij moest den jongen reus-Ulijsses zien: hij zag hem, en wist denzelven aan zich te hechten door de banden der dankbaarheid. Heuts trad onder he 1o dragonder{problem} leerde den wapenhandel op korten tijd; want dagelijks {problem} zijn kapitein zich met hem een uur bezig. Nog eer de maand Mei ten einde was, werd hij als de behendigste ruiter en beste dragonder des geheele regiments beschouwd.
In de eerste dagen van Junij zetten de fransche leger{problem} zich in beweging; den 12 vertrekt Napoleon zelf van Parijs. Drie dagen nadien verdrijft hij de pruissen, onder generaal Ziethen, uit Charleroi en rukt met het gros des legers tegen Blucher, welke te Ligny heeft post gevat. Hij zend Ney en zijnen broeder Jerome met een legerkorps tegen Quatre-Bras, ten einde het Britsche leger van de pruissen af te snijden.
Ney stiet te Quatre-Bras, den 15 's avonds, op eenige bataljons Engelanders, Nederlanders (Hollanders en Belgen) en Nassauwers. Daar bleef het bij ernstige schermutselingen, aangezien de bondgenoten slechts vier stukken geschut en geene ruiterij ter plaats hadden. Den volgenden dag, 16 Junij, kwam de prins van Oranje aan op het slagveld met het 1e, 2de en 3de regiment dragonders. De kapitein Tummers bevond zich bij de{problem} kroonprins, altijd even zoo gereed, om op zijnen wenk {problem}aar {problem}ge {problem}en te dragen, als om met zijn lichaam den {problem}erni{problem}en vor{problem}e beschermen. Willem kende deze verkleefdheid aan zijnen persoon zoowel als den ontembaren moed zijns bevelofficiers.
Te Quatre-Bras nauwelijks aangekomen zijnde, werd aan den Prins bericht gebracht, dat de hertog van Brunswijk heldhaftig gesneuveld was, en dat de franschen op het punt stonden van door te breken. Hij plaatste zich aan het hoofd der drie regimenten dragonders en ondernam eenen aanval op de fransche voortrukkende kolommen, ten einde aan de verbondene troepen den tijd te bezorgen van zich te vormen in aanval kolommen. Zijn ongestuime moed dreef hem te verre: want eensklaps vond hij zich omringd door twee regimenten huzaren der fransche garde. Tien sabels te gelijk waren tegen de borst van den dapperen kroonvorst gericht. Met eenen oogslag heeft Tummers den hachelijken toestand gezien. Hij aarzelt geenen oogenblik; maar geeft zijn paard de sporen en vliegt pijlsnel voor den vorst, om al de kogelen en sabel streken zelf te ontvangen. Met dezelfde rapheid bevond zich Heuts naast zijnen kapitein. Zij kappen, kerven, verweeren
| |
| |
zich als leeuwen; doch Jozef is reeds zwaar gewond aan zijn hoofd; Tummers heeft eenen steek in den linker arm bekomen; hunne paarden vallen; zij gaan gevangen genomen worden; als eensklaps het zevende bataljon Belgen in stormloop afkomt en den prins zoowel als de twee dappere kampioenen redt.
Jozef Heuts moest naar de ambulacie gedragen worden; de kapitein, zijn meester en vriend, vergezelde hem, met het doel, om de grootste zorg aan te bevelen in de verpleging dezes dapperen krijgers. Vervolgens een nieuw paard bestijgende, vloog hij naar den prins, welke hem de hand drukte met de meeste gulhartigheid, en zijnen welgemeenden dank betuigde. Plotslijk bloed ziende stroomen over de linker hand zijns bevelofficiers, sprak hij:
‘- Kapitein, gij zijt zwaar gewond; ga u laten verbinden!’
‘- Mijn prins, het was maar een schampsteek; het is niet der moeite waarn, dat uwe hoogheid er zich om bekreune!’
‘- Kapitein, kapitein, gij drijft den heldenmoed te verre!’
‘- Onder dit opzicht heb ik eenen meester, welke mij de beste lessen geeft.’
De prins glimlachte, terwijl hij bemerkte: ‘weet gij wel, kapitein, dat gij daar uw leven vermeerlijk hebt blootgesteld, om het zijne te redden?’
‘- Mijn prins, ik weet anders niets, dan dat ik mijne plichten heb gekweten. Wat beteekent mijn leven bij het uwe? Het was eene ruit uit een venster.’
‘- Ga nu en laat u verbinden.... ik bid er u om!’ - Herbeet zich de vorst met eene voorbeeldelooze goedheid.
Tummers gehoorzaamde: liet zijnen arm verbinden; beval, dat Jozef zorgvuldig naar Brussel wierde vervoerd, en kwam een uur later bij den kroonprins, die zich in orde terug trok naar Mont-Saint-Jean, eene mijl ten zuiden van Waterloo, waar Wellington had post gevat.
Prins Frederik der Nederlanden had met 18,000 man eene standplaats ingenomen te Nijvel: wijl Napoleon door eene geveinsde beweging den rechten vleugel der Engelanders bedreigde. Lord Hill commandeerde den rechter, generaal Picton den linker vleugel. Het middelpunt, samengesteld uit Belgen onder den prins van Oranje, stand tusschen de steenwegen van Charleroi en Nijvel Wellington telde 68,000 man onder zijn bevel.
Den 18 junij 's morgens kwam Napoleon 's leger op het
| |
| |
slagveld. De granen stonden eene manslengte hoog. De aanhoudende regens hadden den grond doorweekt; zoodat het grof geschut moeilijk vervoerd werd. Nochtans gaf Napoleon, omstreeks middag, het bevel tot den aanval. Nooit misschien, sedert de schepping der wereld, is zulke hardnekkige veldslag geleverd, als die van Waterloo.
Napoleon wilde en moest de Engelanders slaan, vooraleer de tallooze strijdkrachten der bondgenoten op het tooneel verschenen; want in dit geval werd hij verpletterd. - De Nederlanders streden voor hunnen geboortegrond, voor hunne vrijheid en onafhankelijkheid; het voorbeeld van den ridderlijken kroonprins bezielde geheel zijn klein leger met eenen onwankelbaren moed.
Wellington zou zich maar moeilijk hebben kunnen terugtrekken, indien hij geslagen werd. Met zijne strijdkrachten kon hij 't niet volhouden tegen de franschen; Maar Blucher had zijn woord verpand, dat hij met een groot deel zijns legers hem te hulp zoude komen. Op deze hulp rekende Wellington; maar wanneer zoude de Pruisen op het slagveld komen? Daar lag geheel de kwestie.
|
|