Volledige werken. Deel 5. Verwoesting van Maastricht
(1879)–Pieter Ecrevisse– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Verwoesting van Maastricht.I.
| |
[pagina 2]
| |
wijl reeds de ergenis haren vollen loop had gehad, trok Karel zich de jonge Margreet openlijk aan, en stelde haar onder de leiding zijner zuster Margreet van Bourgonje, welke toenmaals als landvoogdes der Nederlanden hier regeerde. Toen deze eventwel ten grave gedaald was, werd het achtjarige kind aan de zorgen van Maria, eene andere zuster des Keizers, toevertrouwd. Deze was niet alleen eene wijze en deugdzame vrouw: maar ook eene veelomvattende fijne staatkundige, wier lessen en voorbeelden op de jonge Margreet zooveel te wege brachten, dat de leerlinge weldra de meesteresse overtrof. Wien is het onbekend dat zij later, als landvoogdesse over de Nederlanden, te midden der groote moeilijkheden, waarmede de tijd bezwangerd was, duizende bewijzen gaf, dat een vrouwenbrein ook vatbaar is voor schrandere staatkundige ontwerpen: daar niet éen staatsman - hoe talrijk en doortrapt zij ook aan Karels school gevormd waren - haar overtrof in het beramen van middelen en in het juist berekenen der uitkomst? Iets, waarin geheel het geheim der staatkunde ligt opgesloten. Ter nauwernood was de keizersdochter huwbaar, of verscheidene Italjaansche vorsten stonden beurtelings naar hare hand: zij werd nu aan dezen dan aan genen ten huwelijk versproken, altoos naar de staatsuitzichten haars vaders. Eindelijk trad zij (1536) in den echt met Alexander Medecis. Slechts éen jaar had zij aan de zijde des echtsgenoots gesleten, toen deze door Laurens de Medecis werd om het leven gebracht. Nu oordeelde Karel het geraadzaam, den alsdan in Italië zoo machtigen stam der Farnezen aan zijnen stam te hechten, en de versche weduwe werd genoopt, haar tweede huwelijk aan te gaan met den dertienjarigen Octavius Farnees. Hetzelve was in de eerste jaren allerrampspoedigst; huislijke oneenigheden besloegen de plaats der echtlijke liefde; ergerniswekkende toonelen ontluisterden het hertogelijk paleis, daar de trotsche en heerschzuchtige gade haren kinderlijken echtgenoot verwaarloosde en, wat meer is, met minachting bejegende. Dan het duurde niet lang, of Octavius vond gelegenheid om te toonen, dat hij een man was geworden. Karel V ondernam den befaamden Afrikaanschen oorlog, en aan zijne zijde vocht de jonge Farnees met niet minder moed dan beleid. Wanneer nochtans de in zegepraal wederkeerende vloot door stormen verstrooid en grootendeels verbrijzeld was geworden, geloofde eenieder, dat de jonge hertog was omgekomen in de baren der zee; het gerucht zijner dood had zich alom verspreid. Plotslijk ontwaakte Margreete 's sluimerende liefde voor haren verwaarloosden echtgenoot, die op eene wonderbare wijze aan den dood | |
[pagina 3]
| |
was ontsnapt. Bij zijne wederkomst ontving zij hem niet alleen op de gulhartigste wijze; maar gaf hem nog de ondubbelzinnigste blijken van waarlijk echtlijke verkleefdheid. Van toen af begon Octavius de inborst der gade te doorgronden: eigenliefde, trots en heerschzucht waren heure doorslaande drijfveeren; diensvolgens liet hij de ik- en heerschzuchtige gade zichzelve voordoen in het openbaar, en t' huis gedoogde hij, dat het wijf den baas speelde. Wat hij aan gezag verloor, won hij ruimschoots terug in huislijk geluk en dit mocht hij voortaan ononderbroken smaken. Weldra werd ook de huwelijksband nauwer toegehaald, doordien zij van eenen tweeling frissche knapen beviel, aan wien men de namen Alexander en Karel gaf. Hare verheffing tot hertogin van Parma en Placencia kwam ook Margreete 's heerschen praalzucht verzadigen. Ofschoon de beide hertogdommen weinig beteekenden, mocht zij toch heerschen en als bazin gebieden: wat bleef haar noch te wenschen overig? De eerstgenoemde der tweelingsbroeders staat in onze jaarboeken bekend onder den naam van Alexander van Parma - naar het hertogdom zijner moeder - en onder dien van Alexander Farnees - naar den stam zijns vaders - en soms werd hij enkelijk Farnees genoemd. Daar alles, wat een groot-man betreft, belangrijk is, achten wij 't niet overbodig, over Karels kleinzoon eenigzins uit te weiden. Als kind toonde hij reeds, wat hij als man zijn zou, en deze regel is genoegzaam algemeen: opvoeding, leiding en buitengewoone omstandigheden kunnen, wel is waar, de natuurlijke neigingen eenigermate wijzigen; geheel uitdooven nooit! De pasgeboren broeders, tot hunnen oom, Paus Paulus III, gedragen zijnde, zou deze kerkvoogd - zegt een te recht geacht geschiedschrijver van dien tijd - de handen op Alexanders hoofd gelegd en, voorspellende, hebben uitgeroepen: ‘Mijn gemoed zegt mij, dat dit kind een groot en geacht veldheer zal worden! Men mag ongetwijfeld deze voorspelling als de uitdrukking van een gansch natuurlijken wensch aanzien: trouwens Paulus III was door de nauwste bloedbanden aan den stam der Farnezen gebonden. Karel mocht slechts weinige maanden het levenslicht aanschouwen; door zijnen dood gingen geheel de ouderlijke liefde en zorgen op den jongen Alexander alleen over, en deze werd nu met bijzondere moeite en omzichtigheid opgekweekt, en naderhand door de meest befaamde leermeesters van dien tijd onderwezen. Deze konden eventwel niet beletten, dat de jongeling eenen onoverwinlijken afkeer toonde voor het kweeken en aanleeren dier kunsten en wetenschappen, welke de geest- | |
[pagina 4]
| |
vermogens bezig houden, het hart vormen en den zedelijken mensch beschaven; terwijl hij zich met geestdrift toelegde op al datgene, wat het lichaam oefent en aan hetzelve kracht en sierlijkheid bijzet. Opgeruimd en vooral wispelturig van aart zijnde, vloog hij van het eene voorwerp naar het andere. Van elke lichaamsoefening eene hoofdbezigheid makende, bracht hij zijnen tijd grootendeels door met dansen, springen, worstelen, rennen en schermen. Deze en meer soortgelijke bezigheden ontwikkelden in den jongeling de reeds van natuur overhellende neiging tot den wapenhandel. Ware hij van aart niet voor den krijg gestemd geweest, Alexander's gemoed zou daartoe opgehitst zijn geworden door het gedurig oor- en ooggetuige zijn van de oorlogstoebereidsels, die op dit tijdstip in geheel Italie - in de stad Parma zelve - gemaakt werden; want van hem mag men met recht zeggen, dat het gedommel der kanonnen, het geschal der trompetten en het gekletter de wapenen 's kinds wieggezang zijn geweest. Alexander was nog maar eenige jaren oud, toen hij met zijne moeder, de landvoogdesse, naar de Nederlanden kwam: deels om aan Filip II als waarborg te dienen voor de trouw van het huis der Farnesen; deels om aan 's konings hof te worden vertoond en zich al vroeg den weg te banen, waarlangs hij later tot uitstekende eereposten zou geraken, Als een staalken van datgene, wat in het kind stak, zullen wij slechts aanhalen, dat de elfjarige Alexander zich in den vermaarden veldslag van Sint Quintijn, aan de zijde zijns koninklijken ooms bevindende, toen de legers handgemeen, en het bloedvergieten op 't schriklijkste was, van den koning om oorlof smeekte om, benevens dezes strijdknechten, den vijand te mogen aanranden. Men voegt bij dat, toen de roekelooze bede naar behooren door Filip II werd afgeslagen, hij zijne gedwongen werkloosheid begon te beschreien en onbedaarbaar bleef, zoolang de slag duurde. Nog in den loop van hetzelfde jaar vergezelde hij den koning naar spanje, alwaar hij weldra aller oogen op zich vestigde. Onder zijne makkers en speelgenoten was er geene, welke hem overtrof in behendigheid, lichaamskracht en grootmoedigheid: als een andere Alcibiades, overdreef hij bijna alle, zelfs de meest uiteenloopende hoedanigheden. Spaarzaam over 't algemeen, was hij somtijds vrijgevig tot naast aan de verkwisting; deftig in zijnen gewoonen omgang met voorname persoonen, viel hij eventwel menigmaal in de laagste kwasterijen, die hij zich vrijwillig op den hals haalde; grootmoedig en menschelijk tot het voorbeeldelooze, stelde hij in sommige gevallen die twee | |
[pagina 5]
| |
lieftallige hoedanigheden ter zijde; verviel in laagheden; sloeg zelfs tot wraak over, naar gelang van tijd en omstandigheden. Ofschoon geheel ondergeschikt aan 's konings wil en bevelen, in den gewoonen loop der zaken, durfde hij somtijds alles op zich alleen nemen, zonder wien het ook ware te raadplegen, vooral wanneer het er op aan kwam, rap te beslissen en met spoed te handelen. Matig met de matigen, werd hij even zoo gemaklijk de grootste uitspatter, de grootste zwelger onder de uitspatters en zwelgers. Voorzichtig en wijs in het beramen van ontwerpen, scheen hij menigmaal vermetel, wanneer dezelve ten uitvoer moesten gelegd worden. Hoe heerschzuchtig hij ook van aart was, raadpleegde hij nochtans altoos de omstandigheden, en weigerde naar bevind van zaken - de oppermacht geheel of ten deele op zich te nemen, en wachtte met geduld gunstigere tijden af. Op roem gesteld, matigde hij zich gaarne den roem der wapenen aan: hetgeen hem eventwel niet belette, ondergeschikte bevelhebbers te kiezen, wier krijgskundige bekwaamheden in staat waren, zijnen roem zoo niet te verduisteren, dan toch een groot gedeelte van denzelven in te oogsten. Zooveel beleid als hij in rijpere jaren aan den dag legde, zooveel onbezonnenheid had hij in zijne jeugd getoond; zelfs nog na zijn huwelijk met Maria van Portugal - welke met hem van Brussel (waar de bruiloft luisterlijk gevierd werd) naar Parma reisde - ging hij zooverre dat hij, bij dage niemand vindende die hem het hoofd durfde bieden, des nachts langs de straten van Parma zworf, ten einde den eersten gewapende den beste te noodzaken, het zwaard of den degen met hem te kruisen. Deze buitensporige leefwijze verdween eventwel, als voor de macht eener tooverroede, zoohaast ernstige bezigheden die woelzieke en ontembare ziel ander voedsel gaven. Alexander was meer dan middelmatig groot, sterk gespierd, gezond en vaardig van lichaam; zijn voorhoofd was hoog en wijd; zijne zwarte hoofdharen - naar den toenmaligen spaanschvlaamschen trant achteruitgestreken - gaven nog meer volheid aan zijn open gezicht. Voeg hierbij dikbezette wenkbrauwen, knevels en baard van helderblinkend zwart, gelijkkleurig en doordringende oogen, eenen arendsneus, over het algemeen regelmatige en zich sterk afteekenende wezenstrekken, en men zal met ons instemmen, dat deze samenhang van lichaamsgaven op Farnesens gelaat het onmiskenbare zegel des gebieders prentten. Voor halssieraad droeg hij doorgaans den geplooiden kraag, en bijna altijd prijkte zijne borst met het ordeteeken van het gulden vlies - eene echte vlaamsche instelling, toenmaals | |
[pagina 6]
| |
verreweg de beroemdste en meest gezochte des geheelen aardbodems - waarop hij dan ook niet zonder reden fier was. Zijn lichaam, van jongsaf geoefend en verhard, wederstond zonder ongemak aan al de vermoeinissen, welke van den oorlog onafscheidbaar zijn. Doorgaans was hij de eerste op het slagveld en de laatste, welke het ruimde; even bereid om met het staal in de vuist den vijand aan te randen, als om met pikkel en spade te arbeiden en de soldaten tot het ondermijnen van sterkten aan te moedigen. Welsprekend, vooral onder het opzicht der krijgsredeneerkunst, en fijne kenner, zelfs van de geheimste drijfveren, die 't menschelijke hart in beweging brengen, won hij doorgaans de stemmen in de beraadslagingen. Hij wist het onbeperkte vertrouwen der soldaten voor zich te winnen, wijl zij de overtuiging hadden, dat hij hun zijn geheel leven toewijdde. Hij voelde genoegzaam zijn persoonlijk overwicht en liet nooit eene schoone daad onbeloond; hoogschatter van strenge krijgstucht, liet hij zelden eenen misstap of eene feil ongestraft. Spaarzaam ging hij om met het leven zijner krijgers, en wijdde de grootste zorg toe aan zieken en gekwetsten. Milddadig uit heerschzucht, geaartheid en berekende staatkunde, putte hij meermaals zijne eigene schatkist uit; ja, somtijds verpandde hij zijne juweelen, zijn zilver- en goudwerk, bij gebrek aan gemunt geld, ter bezoldiging des legers. Verschriklijk in de hitte des gevecht, was hij doorgaans mededoogend na de overwinning. Jammer is het, dat hij somwijlen, door gruwelen of door buitengewoonen tegenstand uitgetergd zijnde, plunderingen en moordtooneelen moest gedoogen of door de vingers zien; eene vlek, die de onverbidlijke geschiedrollen op zijnen naam hebben; maar die, voor een groot gedeelte, geprent aan de uitgezonderde omstandigheden, en aan de begrippen dier nog half barbaarsche tijden - onder 't krijgsopzicht - moet worden toegeschreven. Hij had zich als jongeling vrij losbandig gedragen; dit belette hem niet, zich sedert den dood zijner deugdzame gadeGa naar voetnoot(1), voorbeeldig jegens de schoone te kunnen toonen; nooit bleef hij in gebreke, aan dezelfde de verschuldigde achting, heuschheid en hulde te bewijzen; ofschoon hij nog niet voluit den ouderdom van dertig jaren bereikt had, wanneer de deugdzame Maria van Portugaal ten grave daalde. Dit verlies was voor Alexander gevoelig; schiep voor hem de noodzaaklijkheid van een min stil bestaan, daar verstrooingen, oorlogsgetuimel en vermoeinissen het onontbeer- | |
[pagina 7]
| |
lijke voedsel werden voor het ongestuime gemoed, hetwelk slechts eenen tijd in den huislijken kring had gesluimerd, zonder iets van zijnen natuurlijken aard te hebben afgelegd. Slaan wij hier eenen blik op Filip II, wien de geschiedschrijvers meestendeels zoo strengelijk beoordeeld hebben, dat er een grooten voorraad moeds noodig is, om hem zonder partijdigheid, zonder vooringenomenheid te beoordeelen, Filip werd met de grootste zorgvuldigheid opgevoed; immers wist Karel V al te wel, wat grooten last, welke geduchte verantwoordelijkheid hij bij zijnen dood aan zijnen zoon zou overlaten, dan dat hij aan dien heiligen, ouderlijken plicht mocht te kort blijven. Nog minder kon 't aan Karels scherpziende oog ontsnappen, dat zijn zoon door de natuur met te weinig uitmuntende hoedanigheden begaafd, en met al te veel gebreken besmet was, om ooit - zonder de grootste moeite en zorgen in te spannen - bekwaam te worden tot het behoorlijk spelen van de rol eens machtigen volksregeerders; vooral wanneer de onderdanen uit de tegenstrijdigste stof te samengesteld - zooals het de spanjaarden, Italjanen en Nederlanders waren - nog daarenboven moeten geregeerd worden op een tijdstip, hetgeen bezwangerd gaat van gistende denkbeelden. Met eigen hand schreef de groote Keizer aan zijnen zoon wijsheids- en regeringslessen voor, welke hij zelf had tot richtsnoer in praktijk genomen; welke Filip nooit mocht uit het oog verliezen, Stippen wij slechts eenige aan van diegenen, welke Granvelle heeft opbewaard.Ga naar voetnoot(1) - ‘Bezet, mijn zoon - zoo zegde Karel V - de geestelijke ambten met geleerde en deugdzame mannen; houd vrede en bespreken; schenk den roomschen keizer vertrouwen; rand de rechten der Pauzen niet aan. Altoos heb ik gepoogd met de Franschen in verstandhouding te leven; maar nooit heb ik ze mij tot vrienden kunnen maken. Elders gaat hij voortGa naar voetnoot(2): onderhoud het geloof; weer de ketterij uit uwe landen; begunstig de H. Inkwisitie; zorg dat de ambtenaren geen misbruik van hunne macht maken, en onthoud u van alles, wat zij als eene beleediging zouden kunen beschouwen; wees rechtvaardig zonder haat noch gunst, en voelt gij haat of drift in uw hart opwellen, zoo strijk geen vonnis, vooral niet van straflijken inhoud! Toon u in alle dingen bezonnen en matig, vriendlijk en heusch; met gramschap en onbezonnenheid richt men niets uit. Bemin de goeden, houd een waakzaam oog | |
[pagina 8]
| |
op de boozen; wacht u van aan den raad der jongelingen en aan de klachten der ouderlingen geloof te schenken. Ondermijn uwe gezondheid niet door buitensporigheden, De goede vorst wordt voor het heil der volkeren geboren; de booze integendeel is eene geesel voor de samenleving in het algemeen, een noodlottig geschenk voor zijne onderdanen in het bijzonder.’ Onder 't opzicht van spraak, wezenstrekken en godsdienstigheid, geleek FilipGa naar voetnoot(1) op zijnen vader, welken hij in goedheid en trouw ingelijks evenaarde. Daarentegen verschilde hij van den grooten keizer onder veelvuldige andere betrekkingen, waarop eigentlijk de ware grootheid eens vorsten gegrond is. Zoo was de vader zeer bedreven en schepte vermaak in den oorlog; de zoon kende weinig of niets van krijgszaken en voelde er in 't geheel geene neiging toe. De eerste smeedde roemvolle ontwerpen, waagde groote ondernemingen, welke hij op behoorlijken tijd en tot zijn grootste voordeel uitvoerde; de laatste vluchtte alles, wat hij aan de weifelende kans der wapenen moest overlaten en ondernam niets, dat zijner grootheid waardig was. Gene liet zich nooit door bedreigingen nog min door vrees, tot eenigen stap bewegen, en handelde in alle omstandigheden naar zijne eigene ingeving; deze gaf, op lichte vermoedens en uit loutere achterdocht, zijne staten prijs en volgde altijd de zien- en denkwijze van anderen. Filip was klein van gestalte, fijn van ledematen en wel genomen van leest, Achter zijn groot en schoon voorhoofd zou men anders niet dan een gezond en machtig hersengestel en groote geestvermogens hebben geraden. Onder de sterke, bijna tegen elkander stootende wenkbrauwen verborg hij, om zoo te zeggen, een paar groote hemelblauwe oogen, tusschen welke een welgevormde neus afdaalde tot op de fijn geklovene bovenlip, en scheen te zweren tegen den grooten mond en de dikke, misvormde onderlip. Als of alles in dezen man moest afsteken, zoo was hij, niettegenstaande zijn zwart hoofdhair, met eenen blonden, om niet te zeggen witten baard bedeeligd; hetgeen des te meer misstond, daar ten dien tijde, meer dan ooit, de baard het hoofdsieraad der mannen was. Voor het uitwendige was hij een Vlaming; doch hij had de geheele trotsche houding eens Spanjaards. Hij bezat een tenger gestel; was koel- | |
[pagina 9]
| |
bloedig en droefgeestig; hetgeen meest voortsproot uit de aanhoudende maagpijn en steken in de zijde, waaraan hij leed. Hij leefde over 't algemeen regelmatig, gebruikte weinige, doch krachtige spijzen: vooral was hij liefhebber van pastijen. Neerstig in den strengen zin des woords, wilde hij dat alles door zijne handen ginge; nochtans verleende hij ongaarne veel gehoor aan persoonen; deze bezigheid stelde hij het langst uit, en leefde deswege veel buiten Madrid; was hij nochtans gestemd, dan aanhoorde hij met een voorbeeldeloos geduld alle, zelfs de ongewoonste en meest overdreven vragen: bij zulke gelegenheden zag hij den spreker nooit aan; maar sloeg de oogen neder of keek ter zijde. In zijn zwak lichaamsgestel lag een schroomvallige geest verscholen. Dezelfde uiteenloopende, dezelfde tegenstrijdige trekken, die men in zijn wezen bemerkte, waren niet min opvallend in zijne handelingen: zoo wilde hij alles met eigene oogen zien, maar durfde niets alleen beslissen; was hij meestal matig ter oorzake zijns zwakken lichaams, dit belette hem niet, in eene kwastpartij de gezondheidsvoorzorgen van een geheel jaar te vernietigen. Van overdrevene werkzaamheid verviel hij niet zelden in de uiterste traagheid; in het geheim zijner vertrekken was hij doorgaans verlustigend en voortslepend; in 't openbaar stilzwijgend en stijf. Somwijlen werd hij bits en geestig, beminde scherts en poetsen, voornaamlijk aan tafel, wanneer poetsenmakers aanwezig waren; een andermaal hield hij zich ernstig fier en ingetogen. Hoe godsdienstig hij ook wilde zijn en schijnen, legde de tijdgenoten hem ten laste, dat hij onmatig leefde met de schoone kunne en, om zich aan uitspattingen over te geven, des nachts vermomd door de straten rondzworf. Koos hij zooveel mooglijk bedrevene en groote staatsambtenaren, aan wie hij de gewichtigste zaken toevertrouwde, zoo toonde hij zich toch ten hunnen opzichte achterdochtig, en hield sterk aan bespiedingen. Hij was bedreven in schermen, rennen en andere lichaamsoefeningen, welke alle min of meer tot den oorlog stemmen; nochtans schuwde hij denzelven uitermate en, gedurende zijn geheel leven, was hij slechts bij eenen veldslag tegenwoordig (te Sint-Quentyn) en niet zonder vrees; daarvan getuigd de stichting van het EscurialGa naar voetnoot(1). Van het geldwezen - deze bronader des staats - kende hij niets; hetgeen des te meer opvallend is, daar hij zijnen tijd in veel geringere staatszaken verspilde. Hij bezat eenen geest, die tot wetenschappen gestemd en geschikt was: beminde | |
[pagina 10]
| |
geschiedenis en aardrijkskunde; verstond en oefende zich in de schilder- en beeldhouwkunde. Hij sprak goed latijn en spaansch, weinig fransch. Alhoewel de zoon van een vlaamschen vader, was hij de vlaamsche taal gansch onkundig. Hij mocht zich sterker gelooven dan hij werkelijk was, en het beste zijner geestvermogens verslijten met zoogenaamde stoflijke bezigheden; - zonder er genoegzame voor het overleg en oordeel overig te houden - de natuur had hem niettemin met zooveel aanleg en geestesgaven bedeeld, dat hij wellicht zou in staat geweest zijn om, zooniet den toon aan zijne eeuw te geven (van dit voorrecht had hem de groote vader beroofd) ten minste de moeilijkheden des tijds te bezweren en de uitgestrekte staten, die hem Karel V had achtergelaten, te regeren, indien hij min schroomvallig en meer klaarziende in zijne werkinsgkeus geweest ware. Wil men een bewijs van 's mans beschroomde omzichtigheid, zoo behoeven wij slechts het volgende van eenen ooggetuige aan te halen: gedurenden den harden winter van 't jaar 1556, toen de armen te Brussel van honger en koude op straat stierven, deed hij voor meer dan 800 persoonen brood, bier, hout en stroo, in almoezen aldaar uitdeelen. Hoe liefdadig en prijzenswaardig nu de handelwijze ook was, nochtans zou hij zijnen biechtvader geraadpleegd hebben, of hij daardoor zijn geweten niet bezwaarde: waarschijnlijk wijl hij dacht, dat de rechter hand niet mag weten, wat de linker uitdeelt aan den arme. Niettegenstaande dit alles, is het onloochenbaar, dat Filip vele prijzenswaardige hoedanigheden in zich vereenigde. Maar waarom heeft hem de geschiedenis eventwel zoo hard behandeld? Waarom heeft men hem aan onze jonge begrippen voorgesteld als een bloeddorstigen dwingeland, als eenen schijnheiligen en duisteren vorst? Antwoorden wij rechtuit en met de levendige overtuiging, die ons bezielt: omdat hij zich tegen de begrippen des tijds verzette en hem de uitkomst - de toetssteen van beoordeeling der groote worstelingen - heeft ongelijk gegeven! Aan ons Vlamingen (indien wij Filips gedrag onder het vlaamsche oogpunt alleen willen waarderen en beoordeelen) zou het ongetwijfeld geoorloofd zijn, dien vorst hard te behandelen. Dan nog kunnen wij ons niet onthouden te bekennen, dat hem vele onverdiende misslagen ten laste gelegd zijn; van grof plichtverzuim is hij niet vrij te pleiten; immers Karel V had wel tienmaal de reis van Spanje naar de Nederlanden gedaan; Filip, integendeel, bleef te Madrid in de boeien van vuige hofjuffers geklonken, met doemenswaardige minnarijen zich bezig | |
[pagina 11]
| |
houdende, in plaats van een rondborstig, vorstminnend volk te komen bezoeken, geruststellen en vertrouwen schenken. Heeft hij het kwaad en de wreedheden niet rechtstreeks bewerkt noch bevolen, hij heeft ook weinig of liever niets gedaan, om ze te vermijden of te beletten. Men veronderstelle, dat Filip II in 1567 te Brussel, Gent of Antwerpen ware gekomen: dat hij zich omringde van den raad en de invloedhebbende Nederlanders. bezield met den onbuigbaren wil, van den vrede te stichten, en dien op duurzame grondzuilen te vestigen; bereid tot het aanhooren der gegronde klachten en het herstellen des onrechts, waar het bestond, dan twijfelen wij geenen oogenblik, of nooit zou de rijke erfenis van Karel V (de Nederlanden) zijn gesplitst geworden: rijkdom, welvaren en eendracht zouden altoos op Neêrlands bodem, waar ze t'huis behoorden, gebleven zijn. Wij hebben ons langen tijd met Karel's zoon bezig gehouden, met de gedachte, dat deze schets anders niet kan, dan er bij winnen door met den zonderlingen man van naderbij kennis te maken, alvorens wij den draad hernemen, waarlangs Alexander op het tooneel verschijnt. Men was op het einde van het jaar 1577 gekomen, en juist op dat tijdstip stonden Filips zaken in de Nederlanden op den zwaksten voet; de hervorming was al vroeg uit Duitschland (waar ze reeds vasten voet gezet had) naar de Noord-Nederlanden overgestoken. Daar sloop ze eerst onder het volk en won langzamerhand de hoofden; het verbond der Edelen begunstigde haar onrechtstreeks; weldra stak ze onverschrokken het hoofd op. Zuid-Nederland zelf, en vooral de vlaamsche gewesten. bleven niet vrij van den vernieuwingsgeest, welke nu eens dweepachtig optrad in het openbaar, dan weer als een kruipend vuur, van dorp tot dorp, van stad tot stad, voortsloop en overal aanhangers en beschermers vond. De spaansche koning, veraf dat hij de nieuwe begrippen met zachtaardigheid zocht te beteugelen; veraf van met overtuigende, verzachtende maatregelen de leer van Luther te bekampen, randde dezelve eerst met nieuwe instellingen aan, die sommige rechten en privilegiën kwetsten, en wanneer hij in het luidsprekende vrijheidsgevoel des volks tegenkanting ontmoette, beriep hij zich op de macht des zwaards en zond tegen 's lands rechten, een spaansch leger naar de Nederlanden, onder het opperbevel des hertogs van Alba, den duistersten en dweepzuchtigsten krijgsman, welke ooit met eenen verdelgingsoorlog is belast geweest. Deze man, wiens naam en daden in de nederlandsche jaarboeken met bloedletteren staan aangestipt, verspreidde des te meer rampen en rouw over ons land, naarmate hij een onbe- | |
[pagina 12]
| |
perkter gezag uitoefende en meer schitterende krijgskundige hoedanigheden bezat. Hoogmoedig als een Spanjaard, bejegende hij de aan vrijheid en burgerlijke gelijkheid verknochte Nederlanders met minachting en overdrevene trotschheid: daar door joeg hij eerst den vrijgezinden adel en dan de burgerij in het harnas. Weldra zag hij zich verlaten en alleen; want hij miste de kunst van iemand tot zich te trekken, en om tot iemand te gaan was hij te onbuigzaam. Dezen afkeer aanzag hij voor wederspannigheid; dan sloeg hij over tot bloedvergieten: en welk bloed vergoot hij, mijn God? Het edelste van Belgie 's kinderen! Bloed dat ten deele reeds vergoten was geworden voor 's lands eer, vrijheden en onafhankelijkheid! Bloed, dat den koning ten dienste stond, zoodra en zoolang als het er op aankwam, vreemd geweld, vreemde overheersching en euvelmoed te beteugelen. Indien er bewijzen noodig waren, zouden wij anderen moeten bijbrengen dan 't schandelijk onthalzen der graven Egmont en Hoorn, van wier trouw, beleid en dapperheid Filip zelf was ooggetuige geweest in den vermaarden slag van Sint-Quentyn, waar zij aan den franschen hoogmoed den gevoeligsten slag toebrachten? Niet langen tijd duurde het, of Alva had het met zijn bende wreedaards zooverre gebracht, dat uit alle nederlandsche harten te gelijk een kreet van vloek en afgrijzen voor den spaanschen naam uitbarstte? En kon het wel anders zijn? Het schenden van 's lands voorrechten en vrijheden; het vernielen van steden en dorpen; het instellen van het oppergerechtshof, gekend onder den naam van oproerraad en door de geschiedenis gebrandmerkt met de welverdiende bijbenaming van den bloedraad; het stremmen van koophandel en nijverheid; het geldafpersen onder allerlei voorwendsels, hetgeen hij bekroonde met het eischen van den tienden penning; het vertrouwen uit aller harten verbannen; de bespiederij in alle zaken, in alle plaatsen, tot zelfs in den huislijken kring, onder alle vormen en voorwendsels; de moorderijen aan de dagorde en bedekt met het hulsel eener schijngerechtigheid; zooveel opeengestapelde euveldaden hadden aan de spaansche heerschappij hier te lande ongeneesbare wonden geslagen! Het ruwe geweld alléén was in staat, den lang verkropten en bedwongen haat in te toomen en te beletten, tot eenen algemeenen opstand over te slaan; het valt derhalven niet moeilijk te beseffen, met welke woede het onder de assche smeulende vuur moest rondom zich bijten, zoodra het met de zoo ontvlambare stof in aanraking kwam. Langzamerhand schudden bijna al de noordelijke provinciën | |
[pagina 13]
| |
Spanje 's juk af; verjoegen de bezettingen uit de sterkten; vestigden allengskens hunne onafhankelijkheid; stelden hunne regering op eenen zooveel mooglijk vasten voet, daar zij den omtrek der vereeniging gedurig verder uitbreidden, en dolven tusschen hun gewest en Spanje eene onoverschrijdbare gracht op-... de hervorming. Deze werd door alle middelen, zelfs door geweld voortgeplant, met het tastbare inzicht om alle verzoening met Spanje onmooglijk te maken: daar zij wel wisten, dat Filip omtrent het punt der hervorming onverbiddelijk was en zou blijven. Willem, bijgenaamd de zwijger, was de spil, rond welke geheel de tegenstrevende staatkunde draaide: aan het hof, om zoo te zeggen, opgevoed; in keizer Karels veelomvattende ontwerpen en sluwe staatkunde ingewijd, had hij niet alleen 's grooten mans vertrouwen en vriendschap genoten, maar nog daarenboven Spanje's latere uitzichten en Filips geaartheid doorgrond. Het lot zijner boezemvrienden, Egmond en Hoorn, deed hem bij tijds zien wat lot ook hem te wachten stond, indien hij ooit tusschen Alba's ijzeren klauwen viel; daarom hield hij zich op zijne hoede, zooveel hij kon. Nooit werd een man op eene meer uiteenloopende wijze beoordeeld, door de nakomelingschap, dan Willem. Van den eenen kant heeft men hem vernederd tot den staat eens duisteren samenzweerders, eens trouwloozen en meineedigen huichelaars, eens mans met twee aangezichten, eens heerschzuchtigen oproermakers; terwijl men hem van den anderen kant op eene onafzienbare hooge voetzuil heeft verheven; dan omkranst met onverslensbare lauweren; hem als eenen halfgod vereerd en begroet met den streelenden naam van redder des vaderlands. Geen dezer beide uitersten is van overdrevenheid vrij te pleiten, en nopens eenen man van Willems gewicht, is het even zoo min mooglijk, den middelweg te kiezen. Indien wij ons derhalve veroorloven nopens dezen zonderlingen man een oordeel te vellen, geschied dit slechts in zooverre, als wij hetzelve met geschiedkundige daadzaken en gevolgtrekkingen kunnen staven. Anderen mogen Willem's bijzonder en openbaar leven, voor het overige, beschouwen van welk standpunt zij willen; voor ons staat het onbetwistbaar vast, dat hij onuitputbaar was in het beramen van middelen, om Spanje afbreuk te doen, en onvermoeibaar om ze uit te voeren. Ondoorgrondbaar in zijne ontwerpen, waren er slechts weinige boezemvrienden, en ter uitvoering onmisbare werktuigen, aan wie hij zijne plannen toevertrouwde, en dan nog deed hij het maar in zoo verre, als hij niet zwijgen mocht, wilde hij de hoop koesteren van | |
[pagina 14]
| |
te slagen. Om aan dit stelsel (waarvan hij nooit afweek) getrouw te blijven, moet men bekennen, dat er groot vernuft en buitengewoone zielsterkte noodig was, welke aan geenen gewoonen sterveling te beurt vallen. Met geringe middelen bracht hij groote zaken tot stand, ongetwijfeld omdat hij de aanwending zoowel als de uitkomst met juistheid berekende, en uit de omstandigheden al de mooglijke voordeelen wist te trekken. De rampspoeden die hij doorstond, leed en te boven kwam, zouden een gewonen man neêrgeveld hebben; hem spoorden ze eventwel aan om, met verdubbelden moed, nieuwe krachten in te spannen. Hij ontwierp het gebouw der bataafsche onafhanklijkheid, en grondde deze op de vrijheid en de volksmacht, misschien min uit natuurlijke geneigdheid tot de maatschaplijke vrijheid, om hare eigene waarde, dan wel, omdat hij dezelve moest plaatsen als een tegenmiddel van Spanje's onbeteugeld heerschingstelsel. Zoo ook was voor hem de hervorming een middel, om den scheidsmuur tusschen Filips gebied en de afgevallen gewesten des te zekerder te grondvesten? Willem wist zeer wel, dat de koning van Spanje aan Karels voorschrift - weer de ketterij uit uw land’ - getrouw, liever zijne landen, dan den roomschkatholieken godsdienst in dezelve zou zien verloren gaan. Dit had hij met alle verledene en toekomende groote geesten gemeen, dat hij met eenen oogslag getrouwe, vaardige staatsmannen en bedrevene krijgslieden wist te kiezen: een doorslaande bewijs dat hij de verborgene drijfveeren van het menschelijke hart kende, en wat meer is, dat hij het geheim wist dezelve in beweging te brengen en te doen spelen. Overal verzekerde hij zich getrouwe vrienden en onwankelbare aanklevers - zelfs hier te lande - welke zijne ontwerpen deels hielpen uitwerken, deels begunstigden. Hij hechtte het grootste gedeelte des nederlandschen adels aan zijn snoer; deze was hem toegedaan, niet uit zuivere genegenheid, uit gemeenschappelijke denk- en zienwijze; maar uit louteren haat tegen de spanjaarden. Deze nevenbeweegreden ontsnapte wel aan Willem 's arendsblik niet; maar was in zijne ontwerpen bijna onverschillig, daar hij niets anders beoogde, dan de meest mooglijke vijanden tegen Spanje in het harnas te jagen en Neerlands onafhanklijkheid te verzekeren. Willem was een min dan middelmatig veldheer, een bittere hervormer, uit heerschzuchtige beweegredenen en uitzichten, een ondoorgrondbaar onderhandelaar, een veelomvattend staatkundige, even geschikt om af te werpen als om op te bouwen, een onafscheidbaar vriend, een onverzoenbare vijand; een man | |
[pagina 15]
| |
wiens bestaan op het wereldtooneel onuitwischbare sporen moet nalaten van zijnen overtocht, vooral wanneer hij (als de vorst van Oranje) geboren wordt en zijne rol speelt in tijdsomstandigheden, die de samenleving in gisting brengen en aan groote geesten de eerste plaats aanwijzen, al is het maar, om een staatslichaam te ontzenuwen. De hertog van Alba was de eerste, met wien Willem vijandig in aanraking kwam. Alba verloor door zijnen overdreven hoogmoed en zijne onbuigbare strengheid de genegenheid van allen, welke een nederlandsch en vrijheidminnend hart onder hunnen boezem voelden kloppen; daardoor vermeerderde hij het getal van Willems aanhangers. Aan krijgskundige bekwaamheden ontbrak het Alba geenszins; maar hij miste de moeilijke kennis van te stichten, te gronden, en uit het veroverde alle mooglijke voordeelen te trekken; nog minder bezat hij de gaaf om, zonder geweld en met kalme maatregelen, de ontvlamde gemoederen te bedaren en langzamerhand tot zich te trekken; integendeel was Willem in deze kunst opgeleerd en wist zich naar alles te draaien en te plooien, wanneer en waar het zijn moest. Requesens Alba 's opvolger, zou als ondergeschikte persoon den naam van een uitstekenden man verdiend hebben; maar als hoofdpersoon, dat was wat anders: daartoe ontbraken hem te veel hoedanigheden van eerste klas! Heuschheid, gespraakzaamheid waren wel prijzenswaardige, echter geene doorslaande hoedanigheden, tenzij dezelve met uitmuntende krijgskundige bekwaamheden, een schrander oordeel en eene groote zielesterkte hadden gepaard gegaan, en deze gaven ontbraken grootendeels aan den allezins voortreflijken opperbevelhebber. Don Juan kwam na Requesens hier te lande, voorafgegaan door eene groote krijgsbefaamdheid, welke hij aan den zeeslag van Lepanto verschuldigd was. Hier eventwel had hij geene Turken te bekampen, maar een volk, dat aan eene diepingewortelde en beredeneerde vrijheid verslaafd was; een volk, dat liever goed en bloed opofferde, dan den nek onder Spanje's juk te buigen, Daarbij kwam dan nog, dat hij het oppergezag in handen kreeg, juist op den oogenblik dat 's konings zaken in eenen bekrompen toestand waren. Bij gebrek aan geld, bevond hij zich menigmaal in de onmooglijkheid, de vreemde soldeniers te betalen. Deze dienden enkelijk voor geld en plunderingen; wanneer hij nu geen geld had en geene plunderingen kon verschaffen naar welbehagen, sloegen zij niet zelden over tot muiten, en weigerden menigmaal de wapenen op te vatten, zoolang de achterstand niet bijbetaald was! Men giste ook (en niet zonder redenen) dat Filip II zijnen natuurlijken | |
[pagina 16]
| |
broeder wantrouwde, alsof hij naar Karels erfdeel zoude hebben gestaan, en hij oordeelde, dat hij hem de handen moest binden. Zoo vond die anderzins befaamde krijgsman en deugdzame vorst hinderpalen van meer dan eene soort op zijnen weg geplaatst, en had het droevige voorrecht, bijna geheel Nederland aan Spanje's gezag te zien ontsnappen. Te vergeefs hadden de drie genoemde opperhoofden (Alba, Requesens en Don Juan) de grootste krijgskundige hoedanigheden ontwikkeld; te vergeefs hadden de spaansche benden - toenmaals veraf de meest ervarene, verharde en geoefende der wereld - de grootste bewijzen van dapperheid aan den dag gelegd; te vergeefs had men jaren lang met afwisselenden voor- en tegenspoed onderhandeld en gevochten; dit alles had niet kunnen beletten, dat de eene stad en provincie na de andere voor de spaansche kroon verloren gingen. Van geheel de rijke erfenis hier te lande, door Karel V aan zijnen zoon Filip achtergelaten, bleef slechts nog eene schaduwe over: eenige sterkten te midden van een vijandig land, de provincie Luxemburg en een gedeelte van het Namensche, ziedaar, waartoe Filips heerschappij was te samengesmolten. De zwakke aartshertog Mathias troonde slechts voor zooveel te Brussel, als hem eenige belangrijke steden aankleefden; meer uit zucht naar rust, dan met de hoop, dat hij ooit in staat zou zijn, de verstrooide schakels der staatsketen aan elkander te hechten. Hij was slechts eene pop in het spel: eene soort van Juist-midden tusschen de vijandelijke partijen. Hij bekleedde eene ijdele plaats en was niet gemaakt, om eene beslissende rol te spelen in 's lands treurspel. Dralen en, met de arms over elkander gekruist, de gebeurtenissen afwachten, kan in sommige gevallen eene staatkundige voorzichtigheid zijn, wanneer men de macht in handen heeft en aan den loop van zaken kan paal en perk stellen naar welgevallen; in tijden van gisting en omwentelingen, is het meer dan ooit het geval met Horatius te zeggen, dat het geluk de stouten begunstigt en de schroomachtigen verpletterd. (Audrces fortuua juvat, timidosque repellit). Nog voerde Don Juan van Oostenrijk het opperbevel over het spaansche leger, hetgeen zich in den hachelijksten toestand bevond. Daar hetzelve uit verscheidene natiën was te samengesteld, slecht betaald, afgemat door langdurige vermoeinissen en verzwakt door gevoelige verliezen, trok hij zich met het overschot naar Namen en Luxemburg terug, wijl hij zich buiten staat zag, iets beslissends te ondernemen. In dezen neteligen staat van zaken wierp Filip II andermaal de oogen op zijne natuurlijke zuster, Margreet van Parma, deze was den Nederlanders des te dierbaarder, daar zij eens- | |
[pagina 17]
| |
deels eene landgenote was door geboorte en opvoeding, welke vroeger sprekende bewijzen van vreedzame gezindheid had gegeven; en ten andere was geheel de liefde, die men Karel V had toegedragen, op zijne dochter overgegaan. Immers (wij hebben 't reeds gezegd) was Fillip een spanjaard door geboorte opvoeding en geaartheid; hij had niets van eenen Nederlander dan de wezenstrekken. Aan onzen volksaart bleef hij heel zijn leven lang vreemd; hij kende noch de vlaamsche taal noch de vlaamsche zeden; hij verwijderde den vlaamschen adel van zich, welken Karel V aan zijnen persoon en zijne staatkunde hechtte door den dubbelen band van vertrouwen en eereposten, die hij aan denzelven in ruime maat schonk. Mocht het derhalve aan iemand vergund zijn, de Nederlanders door zachtaardigheid onder Filips gezag terug te brengen, zoo had deze geenen beteren keus kunnen doen, dan toen hij de onvermoeibare, doortrapte fijne Margreet als landvoogdesse naar haar geboorteland zond. Doch de tijd van onderhandelen was voorbij; het vergoten vaderlandsch bloed had eene onoverschrijdbare afzonderingslijn tusschen Filip en de Nederlanders getrokken! In de raadkamer zou de stem der spaansche onderhandelaars slechts in zooverre van gewicht zijn, als zij de kracht van het zwaard tot steunpunt mochten bezigen. Vruchtloos bezat Margreet een alomvattend brein, indien haar geen stalen arm ten dienste stond, waarop zij kon rekenen. Nog altoos had Filip alles of niets gespeeld: van nu aan veranderde hij van stelsel. Sedert de Unie van Utrecht, streefden de Noord-Nederlanden meer en meer naar eene volledige onafhankelijkheid en er was gevaar, dat weldra de zuidelijke gewesten zich met de noordelijken zouden hervereenigen, om geheel en al Spanje's juk af te werpen. Het kwam er dus op aan, uit de dreigende algemeene schipbreuk zooveel te redden als mooglijk was. De kans der wapenen gepaard gaande met vernuftige onderhandelingen, kon voortaan alleen beslissend worden. Voor de eerste maal, en slechts door dringende noodzaaklijkheid gepraamd, bracht Filip dien tweevoudigen invloed in het tooneelstuk, dat in Nederland aftespelen viel: de landvoogdesse moest den last der regering dragen, en heur zoon Alexander, het gebied des spaanschen scepters met de wapenen uitbreiden. Slechts in de zuidelijke provincien mocht deze hopen, nog iets, voor alsnu, te wege te brengen, daar in de noordelijke met het overgaan van Breda en de aanstaande val van het waggelende Amsterdam, alle hoop op goeden uitslag moest worden opgegeven. Hoe weifelend de staat van zaken aan | |
[pagina 18]
| |
Farnees voorkwam, laat zich daaruit opmaken, dat hij te Luxemburg aankomende, weigerde met Don Juan eenig aandeel in het oppergezag te aanvaarden, ten einde aan de daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheid te ontsnappen. Margreete's onversaagde maar listige zoon begreep en oordeelde den waren staat der zaken met den eersten oogslag. Verwerender wijze te werk gaan, met een bedreven en moedvol leger, is altoos een misslag geweest, vooral in een vijandig land, omdat het werkende en aanvallende leger het vertrouwen aanwint, naar mate het beweeglooze en afwachtende leger hetzelve verliest. Gene wijze verwijft en verslapt den krijger, terwijl deze denzelven oefent, verhardt, en vervolgens tot vermoeinissen meer en meer bekwaam maakt. De eerste leert den soldaat de rust kennen en beminnen; daar de tweede integendeel hem aanprikkelt tot nieuwe tochten, nieuwen roem en nieuwe krijgsgevaren, al ware het slechts uit kracht der gewoonte. Zoo dachten Alexander van Macedonië, Marius, Cesar en Belisarius, zoo dacht ook Farnees; want zonder toeven brak hij met het leger van Luxemburg op en trok onder Don Juan (die zich nog in schijn aan het hoofd bevond) naar Namen, met het vaste besluit van, of den vijand te gemoet te trekken, of vertoonde hij zich niet, hem te gaan opzoeken, waar hij zich ook bevonde. Het statenleger, aangevoerd door den opperveldmaarschalk Van Goignies (onder wien de fijne bloem des Nederlandschen adels diende) was middelerwijl in aantocht op Namen en had het dorp Gembloers bereikt, toen Don Juan door den ongestuimen Farnees (welke eene overwinning onontbeerlijk achtte, om den verflauwden moed des legers op te beuren) werd overgehaald, den vijand te gemoet te trekken en slag te leveren. Te laat begreep Van Goignies, dat hij te ver was gegaan, daar hij (zoo niet meer) ten minsten even zooveel belang had, den slag te vermijden, als de spanjaarden, denzelven te begeeren. Bij dezen misslag voegde hij weldra eenen tweeden, die nog grover was; doordien hij het handgemeen worden wilde ontgaan en zich terugtrekken, wanneer de vijandelijke legers elkander alreeds in het zicht hadden gekregen. Deze laatste fout werkt oogenbliklijk op het gemoed der soldaten, om reden dat zij den staat van zaken netelachtiger oordeelen dan hij is, en den veldheer zelven ziende wantrouwen, zij een groot gedeelte van dat vertrouwen verliezen, hetgeen de zenuw is van een leger. Indien Van Goignies het spaansche leger had afgewacht, dan mocht hij zijne standplaats kiezen, zich de ligging ten nutte maken; en terwijl zijn leger ruim zoo talrijk was als dat van Don Juan; terwijl het hem noch aan moed noch aan krijgskundige | |
[pagina 19]
| |
bekwaamheden ontbrak, kon de uitslag geheel anders zijn, dan hij nu was. Wat er ook van zij, de listige Farnees ried al aanstonds het voornemen van Van Goignies en toefde niet, er zijn voordeel uit te trekken: met pijlsnelheid schoot hij hem met zijne ruiterij op het lijf, niet ver boven Gembloers; vernielde het grootste gedeelte des statenlegers en verstrooide het overschot. Van Goignies zelf, na heldhaftig te hebben gevochten, werd gevangen genomen, benevens verscheidene niet te verachten hopmannen zijns legers. Deze overwinning, welke geheel en al te danken was aan het ongestuim beleid van Alexander, had voor onmiddelijk gevolg de inneming van Geldenaken, Thienen Leeuwen en Aarschot, welke zich bijna zonder slag of stoot overgaven. Nu nam Farnees het beschikbare deel des legers met zich, om de stad Diest te gaan aantasten en door deze bezitneming den doorweg tusschen Antwerpen en Maastricht af te snijden of onveilig te maken. Ten einde geene vijandelijke macht voor de deur te laten, tastte hij eerst het sterke stadje Sichem aan en nam het stormenderhand in; dan spoedde hij zich naar Diest; sloot hetzelve in, en begon zijn grof geschut te doen spelen. Om aan eene volslagene vernieling te ontsnappen, ging deze stad, op 21 Februari 1578, aan Farnees over. Tot op dit tijdstip was Don Juan van Oostenrijk, zooniet metter daad, toch met den naam aan het hoofd der krijgsbewegingen geweest. Van nu af aan voelde hij eventwel zijne krachten door arbeid, zorgen, vermoeinissen, verkropte spijt en tegenspoed te zeer uitgeput, dan dat hij den oorlog met de noodige rapheid en klem nog zou konnen voortzetten. Alexanders verschijning op het tooneel, zijne krijgskundige bekwaamheden en spoedig gevolgde zegepralen hadden Juan dermate op den achtergrond geplaatst, dat hij slechts als een zeer ondergeschikte persoon voorkwam. Deze verduistering zou wel de oorzaak kunnen zijn, waarom hij eene soort van maagpijn te baat of tot voorwendsel nam, om zich naar Namen terug te trekken: terwijl hij aan Alexander, met het opperbevel en de keuze der krijgsbewegingen, ook geheel de verantwoordelijkheid van het leger op de schouders wierp. Deze kreeg nu de handen ruim; te meer, daar bijna gelijktijdig de niet min belangrijke steden Nijvel, Sonië, Barlaimont, Reuss, Baumont, Chimai en Binches in de macht der Spanjaarden vielen; terwijl Bovynen nutteloozen tegenstand had geboden en Philippeville, na eene hardknekkige tegenweer werd ingenomen. | |
[pagina 20]
| |
Farnees alsdan zijnen rug genoegzaam gezekerd achtende, brak van Diest op; sloeg den weg naar Thienen in; trok met het zegevierende leger te Viset (een stadje op halfweg Luik en Maastricht) over de Maas, met het klaarblijklijke uitzicht, om zich van den rechter oever dier rivier meester te maken en langs dien kant den toevoer van hulptroepen en krijgsvoorraad uit Duitschland voor de bondgenoten gansch en geheel af te snijden. Uit dezen tocht moest een bedreven veldheer reeds Alexanders latere ontwerpen gadeslaan en bij tijds poogen te verijdelen. De uitkomst kwam een jaar later leeren, welken onherstelbaren misstap de bondgenoten begingen, wanneer zij de heirbaan op Duitschland lieten onderscheppen, en de belangrijke stad Maastricht (den sleutel des Maasstrooms) bijna zonder bezetting werd omsingeld. Nauwelijks was Farnees over de Maas, of hij sloeg de verbeelding zijner vijanden met verbazing, toen hij het sterke stadje Limburg aantastte; hetzevle na hevigen tegenweer stormerderhand innam, en aldaar eenen aanzienlijken voorraad krijgs- en mondbehoeften veroverde. Daalhem was onmachtig, en zoo weinig in staat om tegenstand te bieden, dat eenige kanonscheuten toereikten, om hetzelve onder Parma 's macht te brengen. Voortaan was dezes tocht, door het Limburgerland des rechten Maasoevers slechts eene zegevierende wandeling. Vooraleer hij eventwel zijne macht genoegzaam had gevestigd, moest hij naar Namen terugkeeren, ten einde van daaruit de bewegingen des hertogs van Alençon in het zuiden, en die der bondgenoten in het noorden gade te slaan. Door de keus dezer standplaats, alsook door het blijkbaar worden van Alençon 's baat- en hebzuchtige uitzichten, welke op niet minder dan 's lands ineensmelting met Frankrijk uitkwamen, gingen der Walen oogen open en werden de zoogenaamde fransche hulptroepen uit het land gejaagd. Zoo verloor het leger der bondgenoten zijn hoofdsteunpunt en zag zich in de onmooglijkheid geplaatst om iets gewichtigs te ondernemen, te meer daar Farnees gedurig op den loer lag om uit elken misstap zijn voordeel te trekken; om beurtelings, en naar gelang der omstandigheden, nu dezen, dan genen op het lijf te schieten. Onder den tijd dat dit alles naar wensch afliep, overleed Don Juan binnen Namen. Het aanschijn der zaken was merklijk veranderd; Fanees nam voorloopig het oppergezag in handen; weldra werd hetzelve door opene brieven bekrachtigd. Met verdubbelden spoed hernam hij nu de vroeger gestaakte krijgsontwerpen op den rechten Maasoever en poogde, indien het nog tijd was, met de spaansche bevelhebbers, die in eenige vestingen van Gelderland en Overijssel bezetting hielden, eene krijgslijn aan te knoopen en hun eene machtige hulphand te | |
[pagina 21]
| |
bieden. Andermaal trok hij het Limburgerland door; nam Erkelens, Kerpen, Stralen en meer andere niet onaanzienlijke plaatsen in, waardoor hij het ongestoord bezit der landen van Over-Maas herstelde. Daar nu in de noorder gewesten alle ondernemingen schenen vruchtloos te zullen blijven, en tot niets aanleiding te geven, dan tot tijd- en volksverlies (twee zaken waarvan Farnees de waarde wist te schatten) keert hij plotsling den rug naar Duitschland; slaat boven Roermond eene brug over de Maas; (hoe woedend de opgezwollen vloed ook de oevers reeds te buiten ging) werpt eenige keurbenden op den overkant, ten einde den verderen overtocht te dekken; dan doet hij eene tweede en sterkere brug over den stroom werpen, tegenover het dorp Bezel (7e van Sprokkelmaand 1579) en zet geheel zijn leger met den onafzienbaren trein in drie dagen op de overzijde. Deze overtocht behoort tot de vermaardste. waarvan de krijgsjaarboeken gewag maken. Hij nam, als in 't voorbijgaan, Weert in. Hier deden de zorgloosheid en het gebrek aan vooruitzicht aan de bondgenoten eenen anderen en veel groveren misstap begaan, dan eenige maanden vroeger, en welke hun duur moest komen te staan; daar zij meer op de natuurlijke hindernissen rekenden, die zich tegen Farnesens overtocht verzetteden, dan wel op de stoutmoedigheid, waarmede deze, na zoovele opeenvolgende zegepralen moest begeesterd zijn. De geringste tegenstand, op den linker Maasoever, kon Alexanders overtocht verhinderen, misschien zijne plannen voor altijd verijdelen. Nu hij over den vloed was, stond het hem vrij, zich met het geduchte heir naar alle richtingen te bewegen: te meer, daar dat der bondgenoten (te zwak zijnde om zich met Farnees in het open veld te meten) genoodzaakt was uiteen te gaan. Een gedeelte wierp zich in Maastricht; een ander in Mechelen; een derde in Breda; terwijl eene talrijke afdeeling tusschen Eindhoven en 's Hertogenbosch post vatte, ten einde van dit standpunt naar gelang der omstandigheden, de bedreigde plaats te konnen ondersteunen. Pijlsnel trok de onvermoeibare Farnees de Limburger Kempen door; nam onderwege Turnhout in, en hield er zich slechts zoolang op, als noodig was om die stad tegen eenen aanslag van wege de bondgenoten te beveiligen. Het gros des legers van deze laatsten had zich te Borgerhout, onder Antwerpen's wallen verschanst en stond onder de opperbevelhebbers Jan Norits en Frans De la Noue. De eerste was aan het hoofd der Engelanders en Schotten: de laatste voerde het bevel over al de andere troepen, die uit Nederlanders, Franschen en Duitschers waren samengesteld. | |
[pagina 22]
| |
Indien men de stelling der vijandelijke legers en den onderlingen staat van zaken slechts oppervlakkig beschouwt; vooral indien men overweegt hoe gevaarlijk, hoe vermetel zelfs, het moest schijnen, een beproefd en befaamd leger, aangevoerd door twee geachte veldheeren, achter kunstig gelegde verschansingen aan te randen; indien men daarbijvoegt, dat het leger der bondgenoten, voor 't geval eener neerlaag, de stad Antwerpen achter zijnen rug had als een veiligen schuilhoek, welks inneming Farnees vooralsnu niet durfde droomen, veelmin hopen, zoo moest deze verschijning voor Borgerhout natuurlijkerwijze verbazing verwekken. Diegenen, welke hunne blikken niet over den gewoonen gezichtseinder wierpen, twijfelden reeds, of de anderzins zoo listige Farnees nu niet zinneloos was, daar hij een vermetel ontwerp smeedde, waarbij hij alles verliezen en niets winnen kon. Alexander had eventwel geheel andere vooruitzichten in den zin, toen hij dit stout bestaan smeedde: aan het leger vertrouwen inboezemen; dat der bondgenoten met verbazing slaan door eene overmaat van zelfsvertrouwen en stoutheid (om niets meer te zeggen de reeds waggelende Walen onder Filips gezag te doen wederkeeren, en daarenboven den vijand genoegzamen schrik aanjagen, om door denzelven niet te worden gestoord in zijne verdere en reeds opgevatte krijgsontwerpen: ziedaar de slotsom, die Alexander had uitgecijferd; die hij zelfs voor zijnen krijgsraad wist te bewimpelen, onder allerlei slach van min of meer in den schijn gegronde voorwendsels. Na rijpe beraadslagingen, waaraan Serbellon, Altemps, Van Mansfeld, Frans van Saksen, Fronsbergen, Tasso, Gonzaga, Valdez en meer andere bedreven opperhoofden uit het koninklijke leger deel namen, werd de aanval besloten. Van drie kanten te gelijk bestormden de Spanjaarden met de grootste ongestuimigheid de verschansingen: hun woedende moed was bij niets te vergelijken, dan bij de kalme heldhaftigheid waarmede Norits en de la Noue hune soldaten tegen den vijand aanvoerden. Wat vermocht eventwel aan beproefden moed, getal, geestdrift, en ongestuim beleid te wederstaan? De spaansche benden, voorzien van takkebossen en ladders, smeten dezelve in, en over de grachten; drongen in de verschansingen; velden alles neder, wat weerstand bood; overmeesterde zelfs Borgerhout, en, door hunnen drift weggesleept vervolgden zij het leger der bondgenoten tot voor de poorten van Antwerpen. Van de wallen dier nog onlangs zoo bloeiende. zoo machtige en nu zoo zeer gezonken stad, zagen de knarstandende stedelingen den gehaten Spanjaard de vesten, achter | |
[pagina 23]
| |
welke hij zooveel onheilen gesticht, zooveel gruwelen gepleegd had, dreigende naderen! Alexanders doel was bereikt; de uitkomst kwam weldra bewijzen, dat hij juist had gerekend. Nijd, wantrouwen en de daaruit spruitende tweedracht, begonnen onder de bondgenoten het hoofd op te steken; hij wist de Walen grootendeels tot zich te trekken, door het winnen van eenige hoofden, als Lamot, Montigny, Capry, Floyac, Birafle en anderen; deze brachten hem niet alleen eene bende van vijfduizend waalsche strijdknechten, waarmede hij de gapingen in zijne rijen aanvulde; maar leverden hem ook nog verscheidene voorname steden in handen, als: Grevelingen, Sint Omaars en Meenen. Daarbij kwam nog, eerst het overgaan tot Filips partij des burggraafs van Gent; dan het aannemen en bezweren van het Eeuwig Plakaat door de Walen, waarbij de laatsten geheel en al hunne zaak van die der bondgenoten afscheidden. Deze aaneengeschakelde gebeurtenissen brachten aan de partij der vrijheid en onafhanklijkheid, hier te lande, eenen onherstelbaren slag toe. Van dien oogenblik af viel er niet meer te beramen, noch te beslissen, wat men den Spanjaard nog uit de klauwen zou rukken; maar wat men tegen Farnesens allesdurvenden ondernemingsgeest kon bewaren of beveiligen: immers was het nu ten duidelijkste gebleken, met wat gevaarlijken tegenstrever men te doen had, sedert de hertog van Parma aan het hoofd des legers en Margreet aan het staatsroer stonden; nu beide de handen mochten uit de mouwen steken. Farnees vereenigde in zich alleen al de hoedanigheden zijner drie voorgangers (Alba, Requesens en Don Juan), zonder dat hij met hunne gebreken besmet was. Zoo paarde hij den moed des leeuws met de sluwheid van den vos en de voorzichtigheid van de slang. Aan zijn stelsel getrouw, poogde hij met onderhandelingen te winnen, wat hij anderzins aan de kans der wapenen zou moeten overlaten. Onder den almachtigen Neêrlandschen adel strooide hij het zaad des afvals, door het verleenen van gunsten, het schenken van eereposten en vertrouwen. Bij de katholieke Walen werkte het godsdienstige vraagpunt zoowel, daarbij wist hij het wantrouwen tegen de bondgenoten zoodanig aan te stoken, dat zij onder Spanje's gezag terugkeerden, nog meer ter oorzake van godsdienstige, dan van staatkundige beweegredenen. Om de Walen te behagen, bood hij aan de Staten te Antwerpen eene schijnbevrediging, welke niet zou en niet kon aangenomen worden, om reden, dat de aangeboden voorwaarden ontbloot waren van allen waarborg. In de steden en vestingen had hij overal getrouwe bevelhebbers en beproefde bezettingen gelegd: zoodat hij van dien kant niets behoefde te vreezen. | |
[pagina 24]
| |
Zoodra dit alles tot stand was gebracht, brak Alexander met het zegepralende leger van Borgerhout op, ten einde Maastricht, waarop hij reeds sedert een jaar loerde, te gaan aantasten. De koning van Spanje had aangeraden, dat hij Vlaanderen eerst geheel en al zoude onderwerpen. Dit gevoelen werd door de meeste en befaamdste bevelhebbers van 's hertogs leger omhelsd; doch door Farnees stellig verworpen.Ga naar voetnoot(1) Indien men nu overweegt, dat Farnees nog maar ruim éen jaar het opperbevel over het koninklijke leger hier te lande in handen had. Indien men daarbijvoegt, hoe beperkt, hoe bekrompen, of om beter te zeggen, hoe nietig, hoe hooploos Filips heerschappij was geworden, bij 's hertogs aankomst te Luxemburg: trouwens Don Juan durfde den vijand niet meer onder de oogen zien. Indien het ontegenzeglijk waar is, dat Farnees (bijna uitsluitlijk door de kracht zijner tegenwoordigheid en den gang, welken hij aan de krijgsbewegingen had ingeprent) zooveel te wege bracht, dat hij geheel het land zegepralend had konnen doorkruisen, van Luxemburg tot Gelder, en van daar tot aan de Scheldeoevers; dat hij het leger der bondgenoten (hetgeen sedert eenige jaren aan niets dan zegevieren gewoon was) tot onder Antwerpen's muren was komen uittergen en, wat meer is, aanranden en op de vlucht jagen; dan is men genoodzaakt te bekennen (welkdanige gevoelens men overigens nopens Farnees en het staatsstelsel, hetgeen hij vertegenwoordigde, ook koestere,) dat hij een geslepen staatsman, een fijn onderhandelaar en een groot veldheer moest zijn. Onloochenbaar is het, dat twee groote mannen tegen elkander | |
[pagina 25]
| |
stonden.... Parma en Oranje. Had deze laatste de overhand in sommige opzichten, waar de geestvermogens van pas kwamen, de eerste, in tegendeel, bezat het groote voordeel van een niet te verachten brein, waaraan een leeuwenmoed, een stalen arm ten dienste stonden. In een woord: Parma ontwierp en voerde zelf uit; Oranje integendeel kon zijn alomvattend brein en zijne groote ziel niet op zijne ondergeschikten enten, en krijgskundige bekwaamheden had hem de Schepper ontzegd; ze waren voor zijnen grooten zoon Maurits bestemd, die maar later op het tooneel komt. |
|