| |
| |
| |
VIII
Schaduwe- en lichtzyde
Gelyk de geneesheer had gesproken, zoo werd het verwezenlykt: Kunegonde herstelde spoediger, dan men 't had verwacht, van den harden slag, die haer trof, by het verlies des kinds. Van hare vroegere schoonheid had zy geen siertjen verloren. Zelfs vond de oplettende Engelen haer oneindig bevalliger. ‘Vóor hare ziekte, - zoo zegde by tot Elisa - bleef altoos iets op hare wezenstrekken, dat aen overleggeloosheid deed denken. In tegenspoed zag zy er te neerslagtig, in voorspoed te blygeestig uit. Thans heeft haer gelaet eene tint aengenomen van overleg, van vernuft en van bedaerdheid zonder weerga. Mejuffer Blinkhout kon ongetwyfeld behagen aen elken oppervlakkigen wereldmensch, die de schoonheid zoekt in de uitwendige vormen, en in de regelmatige wezenstrekken; maer mevrouw Gullivers, of om beter te zeggen: het rampzalige slagoffer van den losbandigen Gullivers moet elken man boeijen, die de groote hoedanigheden der ziel en des harten verkiest boven de ongestadigheden des lichaems! Geloof my, Kunegonde is in de school der
| |
| |
oudervinding geweest; zy heeft uit den beker des lydens overvloedig gedronken; geene smart is haer gespaerd geworden. Ik begryp uwe gehechtheid aen de vriendin: haer engelachtig geduld, haer vlekkelooze levenswandel, alhoewel zy met den grootsten schurk der hoofdstad vereenigd is, dit alles onderjukt u, myne dierbare. Ik zelf voel voor deze vrouw eene samenneiging, die my als opgedrongen wordt. Vroeger kan de ydelheid, de zucht naer schitteren haer misleid en aengespoord hebben tot het aengaen van een huwelyk met den rykgewoekerden Gullivers. Thans is de blinddoek van hare oogen gevallen; in het ongeluk heeft zy de aerdsche goederen leeren verachten, en haren geest tot de hemelschen verheffen. Vroeger, kon men, wel is waer, met verukking op hare schoonheid staren; thans is niemand, die aen de hardbeproefde vrouw zyne achting zal weigeren. Het schandelyke, ergernisbarende gedrag van den man, wiens naem zy nog moet dragen, kaetst op haer niet terug; integendeel ontleent hare deugd daeraen eenen grooteren luister. Immers begrypt men, dat eene vrouw ligter deugdzaem blyft met oenen echtgenoot, die haer bemint en voorgaet op den weg der deugd, dan met eenen goddeloozen boef!
- Zonder eenig punt van uwe gezegden te betwisten, - merkte de vrouw aen - besef ik het beste datgene, wat gy my zegt nopens den goeden of slechten invloed, welken de goede of slechte man op zyne gade uitoefent. Het komt my zelfs voor, ware ik met de eene of andere ongeregelde neiging behebt geweest, dat uwe voorbeeldige levensregel my steeds zoude in toom gehouden hebben. Ik ook bewonder de gade, welke zuiver gebleven is van de minste vlek, en dit in het midden van de vuilheid, die haer omringde. Doch zeg my - gy zyt im- | |
| |
mers een wetgeleerde, een slaef der wet, gelyk men 't noemt - is het niet strydig met de belangen der samenleving, dat zulke gedrochtelyke huwelyksbanden moeten blyven bestaen? Ik weet, dat onze godsdienst de echtsheiding des burgerlyken wetboeks geenszins billykt; ook zou ik er verre af zyn te beweren, dat de man en de vrouw, die voor God en de menschen te samengebonden zyn, tot een ander huwelyk moesten kunnen overgaen. Maer wat ik zoude wenschen te zien invoeren, ware eene soort van huwelyksregtbank, samengesteld uit bejaerde, zeer deugdzame gehuwde persoonen, die enkelyk, na gedaen onderzoek, de bevoegdheid hadden, om het gemeenzame leven te doen ophouden. Ik vind het vernederend voor de vrouw, in de wet te vinden, dat zy den echtgenoot overal moet volgen, waer hy 't geradig oordeelt te gaen verblyven. Verbeeld u eenen Gullivers, die zyne gade achter zich sleept, in naem der wet! Verdient deze vrouw niet beschermd te worden tegen den booswicht, die even zoo weinig kas maekt van hare eer, als van hare zedelykheid?
- Volgens uwe zienwyze, en wat de vriendin Kunegonde betreft, hebt gy volkomen gelyk. Ook de wetgever van den codex Napoleon heeft een hulpmiddel gezocht tegen uitgezonderde kwalen. Doch ik moet my haesten, by te voegen, dat het burgerlyk wetboek het huwelyk slechts geregeld heeft, als wereldlyk kontrakt. Het is daerom, dat de echtbreking en de enkele scheiding van lyf en goederen zyn in voege gebragt. Als godsdienstig sakrament, staet het huwelyk buiten en boven het bereik der wereldlyke wet. Als burgerlyk kontrakt, is de echtelyke vereeniging van man en vrouw de hechtste steunpilaer van de samenleving. Op dezelve rust de fa
| |
| |
miliebetrekking, rust de vastheid des eigendoms; in een woord, zonder het huwelyk kan ik de samenleving niet verstaen... of liever in hare plaets zie ik de verwarring, zie ik de barbary des menschdoms.
- Gedurende deze regtswetenschappelyke en sociale bepleiting, was Marcelis Goudaert binnengetreden, om aen de vrienden de heugelyke tyding mede te deelen, dat zyne schildery, de echtscheiding verbeeldende, op de tentoonstelling van Berlyn met het gouden eermetael bekroond was, en dat Z.M. de koning den schilder benoemd had tot ridder van den Zwarten Arend, tweede klasse. Men wenschte hem hartelyk geluk met dit nieuw bewys van aenerkenning zyner verdiensten. Mevrouw Engelen bemerkte: ‘het was, als of wy een voorgevoel hadden gehad van deze heugelyke tyding. Verbeeld u, Marcelis, dat myn echtgenoot tegen my redetwistte, op den oogenblik uwer binnenkomst, over de kwestie van echtscheiding. Ik moet bekennen, dat ik my misschien laet voortslepen door het beklagenswaerdige lot myner vriendin Kunegonde; myn hart kan zich niet gemeenzaem maken met de gedachte, dat deze deugdzame vrouw voor altyd moet gebonden blyven aen eenen kerel, in wiens handen het mannelyk gezag niets anders is, dan eene barbary! De slavin van Georgie is min beklagenswaerdig dan deze vrouw. Wanneer de echtgenoot misbruik maekt van zyn gezag, dan moest hem ten minste de magt van te schaden ontnomen worden. Toegegeven, dat men den echtband niet wille verscheuren, dan moest men met zulken gevaerlyken kerel handelen, gelyk met eenen zinnelooze, dien men van regtswege opsluit, opdat hy aen niemand konne nadeel toebrengen. Ik wensch uw gevoelen te weten nopens dit gewigtig vraegstuk.
| |
| |
- Ik acht my weinig bevoegd, om een vonnis te vellen in deze zaek; - bejegende Marcelis - veroorloof derhalve, dat ik my onthoude.
- Nogtans hebt gy deze stof behandeld op het doek, als kunstenaer en als wysgeer. - Bemerkte mevrouw Engelen - Ik zou byvoorbeeld uit uwen mond willen vernemen, wat oordeel gy velt over de gedrochtelyke samenkoppeling van den woekeraer Gullivers met myne vriendin Kunegonde Blinkhout. Kunnen deze persoonen te samen blyven?
- O wat dit speciael geval betreft, - antwoordde hy - moet ik bekennen, dat ik medelyden gevoele met het lot myner nicht. Nogtans, als men tot den oorsprong en de beweegredenen dezes huwelyks opklimt, dan moet zy grootendeels de schuld aen zichzelve toewyten. Ik weet wel, dat moeder Blinkhout er de hand toe geleend heeft; immers deze eenvoudige vrouw voelde haren hoogmoed gestreeld by de gedachte, dat hare dochter zoude schitteren in de hooge kringen van Brussel. Menigmael werd zy gewaerschuwd; doch in elken waerschuwer zag zy eenen benyder van het geluk harer dochter. Thans is deze het slagoffer van hare ligtvaerdigheid en van moeders blindheid. Haer rampzalige toestand brengt dit goede te wege, dat hy eene les en eene waerschuwing voor anderen mag genoemd worden.
- Gy spreekt u zelven, of liever uwe schildery, uw meesterstuk tegen; - wierp Elisa voor - immers toen ik dezelve in uwe werkkamer mogt bewonderen, bemerkte ik, dat het medelyden en de droefheid op al de aengezigten der getuigen en omstanders zyn geprent! En gy zelf schynt geen medelyden te hebben met uwe nicht Kunegonde...’
| |
| |
- Mevrouw, gy vergeet, - onderbrak haer de kunstenaer met ernst - dat de ambtenaer des burgerlyken stands op myn tafereel eene zeer strenge uitdrukking op zyn gelaet draegt. Hy betreurt den akt, welken hy gaet voltrekken; hy breekt met tegenzin eene verbindtenis, waerop het maetschappelyke leven steunt. Hy gehoorzaemt aen het vonnis, dat voor hem ligt en waerby de echtscheiding is uitgesproken; maer hy gehoorzaemt met tegenzin, omdat hy de vernietiging voltrekt van de heiligste verbindtenis, die tusschen twee redelyke schepsels kan tot stand komen.
- Hier moet ik myne volle goedkeuring geven aen de meening des kunstenaers tegen u, Elisa. - Zoo kwam er Engelen tusschen - De echtbreking zou nooit eene plaets gevonden hebben in het napoleontische wetboek, indien de keizer zelf niet hadde bezwangerd gegaen met het voornemen, de deugdzame Josephina te verstooten. Het was den grooten veroveraer niet genoeg, dat hy het grootste en magtigste ryk van Europa stichtte; hy wilde daerenboven dit ryk vestigen op zyne nazaten. De soldaetkeizer moest eene aertshertogin van Oostenryk huwen, en gelyk hy steden en landen veroverde met zyne wapenen, zoo verwierf hy Maria Louisa door schitterende overwinningen. Het is als of het geluk hem hadde verlaten, sedert de echtscheiding; als of met Josephina de schutsgeest van hem ware geweken. Napoleon bezat eenen al te schranderen geest van stichten en grondvesten, dan dat hy niet zoude begrepen hebben, dat de familiebanden onbreekbaer, onverscheurbaer moeten zyn en blyven.
- Hetgeen hem niet belette, - onderbrak Elisa - het voorbeeld te geven aen zyne onderdanen van eenen almagtigen alleenheerscher, die zelfs geene wettelyke re- | |
| |
denen had in te roepen. Wat my betreft, ik hecht meer geloof aen daedzaken, dan aen woorden, al staen deze laetsten ook in een wetboek gedrukt.
- Daedzaken, myne lieve, - sprak de regtsgeleerde - wilt gy daedzaken, ik zal er u opgeven. Spytig, nogtans waer is het om zeggen, dat in den algemeenen regel de echtscheiding de droevige vrucht is van eene valsche beschaving, waeruit het zedenbederf hoe langer zoo meer spruit. In onze groote steden, die men brandpunten van verlichting noemt, ziet men eilaes tot twintig echtscheidingen op honderd huwelyken. Waer ligt de oorzaek van dit bedroevend verschynsel? Men behoeft ze niet verre te zoeken: elkeen aest op levensgenot en weelde! Het geld is het middel, om dit dubbele doel te bereiken. Om deugd, liefde en huiselyk stil geluk bekreunt men zich het minste. Op deze wyze brengt men heerlyke huwelyksgoederen te samen: de vrouw, eene onverzadelyke zucht naer schitteren en koketteren; de man, eene afgeteekende behoefte van lediggaen en verkwisten. Welhaest komt de wezenlykheid hun openbaren, dat zy voor elkander niet geschapen waren; zwaer weegt dan het huwelyksjuk, gelyk men het noemt; men vraegt van de wet, dat zy de misgrepen herstelle, die men aen zichzelven moet toeschryven! - Hoe geheel anders is het met onze eenvoudige landlieden gesteld! Daer worden geld en goed wel in aenmerking genomen, doch enkelyk als eene nevenzaek, die niet te verachten valt; maer zedelykheid, deugd, spaerzaemheid en werkzaemheid zyn de hoofd vereischte hoedanigheden, welke de man in de vrouw, welke de vrouw in den man zoekt. Ziet nu de gevolgen dezer praktische handelwyze! De ontegensprekelyke statistieken, deze
| |
| |
daedzaken in cyfers, zyn daer om te bewyzen, dat er geene echtscheiding plaets grypt op honderd duizend huwelyken! Dat de som van huiselyk geluk, in den buiten, die der steden oneindig overtreft. Daeruit trek ik dit noodzakelyke gevolg, dat de verzedelyking der samenleving het beste middel is tegen de rampzalige huwelyken!
- Met dit alles kunt gy gelyk hebben; - merkte de vrouw aen - doch wanneer ik smarten en rampspoeden zie, dan kan ik myn medelyden niet tot zwygen brengen, en ik blyf er by bestaen, dat de magthebber het middel moet zoeken, om ze te doen ophouden. Wanneer het huwelyk een ondragelyk juk is geworden voor éenen echteling alleen, en met te meer redenen voor beide echtgenoten, dan vind ik de langere samenwooning niet alleen gevaerlyk, maer ook onzedig.’
- Gy zoudt gelyk hebben, myne dierbare., indien de mensch in den natuerstaet en niet als lid van het maetschappelyke huishouden leefde. Als burger heeft hy pligten te vervullen jegens de samenleving, jegens zich zelven en jegens het Opperwezen. De man of de vrouw, die zich ligtzinnig laet voortslepen door het weifelende hart, heeft maer de gevolgen zyner ligtzinnigheid te ondergaen. De liefde laet zich niet opdringen, zy is vry; maer de voor God toegehaelde echtbanden moeten onlosbaer blyven. Dit grondbeginsel eenmael onwederroepelyk aengenomen zynde, zou men zoo ligtelyk niet meer een verbond aengaen, hetwelk men thans beproeft met voorbehoud: ‘valt het niet wel uit, om het even, de echtscheiding staet immers in de wet!’
- Ik zie, dat wy 't niet eens zullen worden; - bragt Elisa, uit, om het gesprek op eene andere stof te brengen - waerschynlyk overpeinst onze vriend Marcelis al de
| |
| |
moeijelykheden, die men in het huwelyk kan ontmoeten en is het daeraen toe te schryven, dat hy dien staet niet wil aengaen. Indien ik wel onderrigt ben, dan heeft het u aen schitterende voorstellingen niet ontbroken, onder dit opzigt.
- O mevrouw, - antwoordde Goudaert - ik heb dienaengaende myne eigene zienwyze. De mensch, volgens my, bemint maer eenmael opregtelyk, vurig in zyn leven. Ik zou ten bewyze dezer waerheid kunnen dienen. Ik ook heb eenmael bemind; de vrouw, aen wie ik met al de krachten myner ziel vasthing; aen wie ik het te danken heb, dat ik my boven vele anderen verhief; voor wie ik misschien bekwaem was, wonderwerken tot stand te brengen... deze vrouw liet den armen kunstenaer varen, en verkoos eenen ryken echtgenoot. Eene pronkende opvoeding had haer geld en levensgenot als het hoogste geluk voorgespiegeld. Eilaes, na eenige maenden onderhond zy, wat het is, eenen man huwen met geld zonder deugd!
- Ook al eene teleurstelling, die ter staving komt van myne zienwyze. - Bemerkte mevrouw Engelen... en zich eensklaps onderbrekende, voegde zy by: - Maer er komt ons juist een bezoek toe... ziedaer in waerheid een wonderbaer toeval; het is myne vriendin Kunegonde; veroorlof my, dat ik haer ga ontvangen!
Ondertusschen was de aenkomelinge uit haer rytuig gestapt en door de vriendin op het hartelykste ontvangen, met de woorden: gy vindt nog eene oude kennis hier, eenen vriend van den huize... en daer de vrienden der vrienden ook uwe vrienden zyn, zoo heb ik de eer u voor te stellen aen den heer Goudaert, ridder van het Leopoldsorde en van Pruissens Zwarten Arend! Me- | |
| |
vrouw Gullivers, of eenvoudig weg, myne vriendin, Kunegonde Blinkhout! - Met deze woorden bragt zy den schilder in betrekking tot de jonge vrouw, zonder te vermoeden, dat er vroeger nauwe verbindtenissen hadden bestaen tusschen deze beide persoonen.
Marcel is drukte in zeer gepaste en hartelyke bewoordingen zyne gelukwenschen uit over de herstelling zyner nicht, zonder in het minste de oorzaek der ziekte, het verlies haers kinds aen te raken; hetgeen van zynen kant veel fyn gevoel verraedde.
De jonge vrouw nam de gelegenheid te baet, om haer hart te ontlasten. Op eenen toon, waerin noch gemaektheid noch overdreven rouwbeklag te bespeuren was, sprak zy: ‘de herstelling myner gezondheid moet ik naest God aen u, myn waerde neef en meester, alsmede aen myne dierbare vriendin hier dank weten. Heeft de Albestierder het in zyne wysheid geradig geoordeeld, mynen dierbaersten schat, myn kind, tot zich te roepen, gy gaeft my het kind terug; gy deedt meer: gy schonkt my het dochtertje voor de aerde en den heilzamen troost, dat ik eene engelin in den hemel telle. Telkens als ik op het afbeeldsel myner Elisa blikke, herinner ik my levendig uwe edelmoedigheid en myne verblindheid. Gelief de uitdrukking myner hartelyke dankbaerheid en myns diepgevoelden leedwezens te aenvaerden, in tegenwoordigheid onzer vrienden.’
Vooraleer zy ten einde was, beefde hare stem ligtelyk. Alhoewel zy sedert vier jaren alles ondervonden had, wat eene vrouw ondervinden kan in het dadelyke leven; alhoewel men haer eene ware martelaresse mogt noemen van den huwelyken stand, zoo bezat zy toch te veel fyn gevoel, om door het aenraken harer rampspoeden het
| |
| |
medelyden der vrienden op te willen wekken, of in zyne afwezigheid den man te beschuldigen, die haer zoo ongelukkig had gemaekt.
Meester Goudaert had zyne schoone nicht, de eenige vrouw van zyn hart, sedert meer dan drie jaren niet meer gezien. Indien zy hem voor de eerste mael ware te gemoet gekomen, met de bevalzucht in geheel haren persoon, met den glimlach op de lippen, of met een overdreven rouwbeklag, dan zou zyne vroegere, onwankelbare liefde misschien overgeslagen zyn tot eene soort van verachting. Ware hy een gewoon wereldsch man geweest, welke zelfsvoldoening moest hy dan niet smaken, nu de vrouw gedwongen was, eene vergelyking te maken tusschen den ryken schurk van haren keus op den eenen kant, en den gevierden kunstenaer op den anderen. Doch Marcelis droeg een al te edel en grootmoedig hart onder zynen boezem, om zich door zulke zelfzuchtige denkbeelden te laten beheerschen. Hy wist wel, dat zy ongelukkig was; want hy had altyd een waekzaem oog gevestigd behouden op den ligtzinnigen man, die hem zynen dierbaersten schat roofde. Zyn gezond oordeel zegde hem, dat de echtgenote van eenen Oscar Gullivers moest ongelukkig wezen; doch nooit kwam het hem in de gedachte, dat deze schitterende vrouw het lot eener arme slavin moeste benyden. In plaets van de jonge, levenslustige Kunegonde, trof hy eene schoone, bedaerde vrouw aen, die haer leed met zeer veel waerdigheid wist te dragen. Dit voorkomen werkte op hem met de kracht eener tooverroede.
De woorden, welke Kunegonde tot haren neef had gesproken: ‘het zien van het afbeeldsel myns kinds herinnert my telkens levendig uwe edelmoedigheid en
| |
| |
myne verblindheid!’ kwamen aen den regtsgeleerde raedselachtig voor; doch mevrouw Engelen werd er door getroffen. Met haer fyn verstand, begreep zy zoowel uit den toon als uit de woorden zelven, dat zy eene verschooning uitdrukte jegens den neef. Hare belydenis van vroeger, welke in het V hoofdstuk geboekt is, schoot als een lichtstrael door haren geest. ‘Ik draeg een groot deel myner eigene schuld; - had zy gezegd - de zucht naer schitteren had de overhand in myn hoofd behouden; daerom verstiet ik de deugd zelve en nam den ryken booswicht. Thans bevind ik my in Gods hand; zyn wil geschiede!’
Wien anders dan haren neef Marcelis kon zy bedoeld hebben? Immers was deze man niet de deugd in persoon? De kunstenaer bevond zich hier in eenen moeijelyken toestand; doch hy wist met menschen om te gaen. Zonder aerzelen, antwoordde hy op de lange belydenis der schoone vrouw: ‘myne waerde nicht wil myn gevoel als kunstenaer streelen, en my verdiensten toeschryven, waerop ik fier zou zyn, en die myn geluk zouden uitmaken, indien ik dezelve wezenlyk bezate. Wat er ook van zy, het strekte my tot het grootste genoegen, eenige ledige uren te kunnen besteden aen een werk, waerop uwe en myne vriendin, mevrouw Engelen... waerop gy zelve, waerde nichte, hoogen prys steldet. Dubbel aengenaem is 't my, uit uwen mond de verzekering te vernemen, dat myne kunst aen u nuttig is geweest.’
- O nuttig, ja noodwendig was uwe kunst voor myn bestaen! - Sprak Kunegonde, en hare stem verried eene diepe ontroering - Hoe anders wilt gy, dat ik den last des levens vermogt te dragen? ‘Het leven is zoo zoet!’ roepen de gelukkigen der aerde uit. ‘Het leven is zoo
| |
| |
bitter!’ zeggen de lyders. Ik heb ondervonden, dat de beide oordeelvellingen evenveel waerheid bevatten. In het midden van myne gelukkige dagen, beeldde ik my in, dat het niet anders kon wezen...; dat alles op het beste was in de beste der werelden. Ik dacht zelfs niet, dat de penning eene keerzyde konde hebben. Wanneer nu het geluk my den rug toekeerde; wanneer ik my veroordeeld zag, om den kelk des lydens tot op den bodem te ledigen; wanneer het leven my onder zynen last nêerdrukte, dan schonk God my een kind. Van dien oogenblik voelde ik, dat ik nieuwe en heilige pligten te vervullen had; alles werd my dragelyk. Toen myne Elisa onder myne oogen lag te zieltoogen, dan was het my te moede, als of myn leven verminderde met dat van myne lieve kleine. Menigmael verzuchtte ik tot God, dat het Hem toch mogte behagen, my en myn kind te samen tot zich te roepen! Maer toen ik, na Elisa's afscheiden, tot zelfkennis kwam, en het afbeeldsel der geliefde voor myne oogen verscheen, dan nam ik hare aflyvigheid voor eenen droom, het portret voor eene wezenlykheid; ik geloofde in slaep te zyn gevallen naest het ziekebed; ik wilde opstaen, om aen niemand de zorg over myn kind te laten. Magteloos zeeg ik terug op myne legerstede, zonder eenig ander besef, dan dat ik myn kind had wedergezien. Van dien oogenblik klampte ik my aen het leven vast met eenen yzeren wil; ik zou, ik moest genezen,... en ik genas. Thans vind ik er byna troost in, dat myne Elisa naer het verblyf der zaligen is overgegaen, in hare volle onschuldigheid en in de onwetendheid van de rampspoeden, die hare moeder wachten. Ware zy in leven gebleven, ik zou voor haer, zy zou voor my en met my geleden hebben; voortaen zal ik alleen den zwa- | |
| |
ren last dragen, zooverre myne krachten reiken; het bewustzyn van myne pligten te hebben vervuld zal my ondersteunen en regt houden.
- Ik zou den last, die te zwaer weegt, van myne schouders werpen. - Onderbrak de vriendin - Toen gy binnentradt, waren wy bezig met den toestand eener vrouw, die aen eenen onwaerdigen man gebonden is door de banden des huwelyks. Ik hield staende tegen de beide heeren en wel voornamelyk tegen mynen echtgenoot, dat het eene barbaerschheid is in de wet, een onderscheid te maken tusschen den man en de vrouw, opzigtens de redenen tot echtscheiding. Myns dunkens, zou de wet de zwakke vrouw meer moeten beschermen dan den sterken man.
- Wel, myne lieve, uw gevoelig hart spreekt door uwen mond; - bemerkte Kunegonde - doch de wetgever heeft geen hart... hy handelt en beschikt met het hoofd. Aen de groote kwestie, het maetschappelyk belang, heeft hy alle nevenzaken opgeofferd, Zoodra het eenmael vaststond, dat de man het hoofd was van het huishouden, moest deze huiselyke meester door eene soort van onschendbaerheid omringd worden. Het is waerschynlyk onder dit oogpunt, dat de beide heeren de huwelyksbanden beschouwden, om elke echtscheiding te veroordeelen, als strydig met het belang der samenleving.
- Zoo was het; - haestte zich Engelen tusschen te brengen - gy, mevrouw, hebt de kwestie klaerlyk gesteld. Niemand beter dan gy is bevoegd, om er de gevolgen uit te trekken; gelief dit te doen met dezelfde schranderheid. Wat my betreft, ik onderwerp my aen uwe uitspraek.
| |
| |
- Onder voorwaerde, - voegde Marcelis by - dat myne schoone nicht tevens de kwestie oplosse, onder het zedelyk en godsdienstig oogpunt.
- Ingevolge de wet, die een uitvloeisel is van ingewortelde zeden, speelt de vrouw eene ondergeschikte rol, waerbuiten het haer niet geoorloofd is te treden. - Zoo sprak Kunegonde met bedaerdheid - Aen haer is het ten maetschappelyken pligt opgelegd, de bewaerster der zeden te zyn. Haer huishouden is voor de vrouw een heilig der heiligen, hetwelk voor de oogen der wereld ongenaekbaer moet wezen. In den algemeenen regel, is het leven der vrouw eene aeneenschakeling van loutere opofferingen. Zy verbergt en verduikt zorgvuldig de gebreken en misslagen harer kinders; hoe wilt gy dat het haer geoorloofd zy, de fouten haers echtgenoots aen de kaek ter algemeene verachting te hangen? Lydt zy onregtvaerdig, welaen, zy vindt grootendeels vergoeding in de uitoefening van de schoone deugd des gedulds. Het lyden ontwikkelt hare geestvermogens, loutert haer hart, en verheft haer in de oogen van het publiek en van haer zelve. - Onder het godsdienstige oogpunt beschouwd, is het huwelyk eene onbreekbare verbindtenis tusschen man en vrouw; de eeuwige waerheid heeft gezegd: ‘wat God heeft te samengevoegd, dat mag de mensch niet scheiden!’ Onderdanig aen deze leer, zal ik myn leed dragen, hoe zwaer het ook moge wezen, God smekende, dat Hy my het noodige geduld en de vereischte krachten verleene, om tot het einde toe te volharden in myn besluit.
- Uw besluit moet ik heldhaftig noemen, waerde nicht; - Merkte Goudaert aen met ontroering - doch mag het niet te verre gedreven worden. Ik zou even zoo- | |
| |
zeer de vrouw laken, die zich door eenen onverbeterbaren booswicht laet mishandelen, als diegene, welke ligtvaerdig tot de regtbanken hare toevlugt neemt, om eene geheele reeks eerlooze, walgelyke en zedekrenkende tafereelen voor het publiek op te hangen. Godsdienst en wet zyn het eens geweest, om zekere palen te stellen aen de magt des mans. Gaet hy deze palen te buiten, dan moeten wet en godsdienst de zwakke vrouw onder hunne bescherming nemen. De band des huwelyks blyve bestaen, zoolang beide in leven zyn; maer de magt worde ontnomen aen hem, die er misbruik van heeft gemaekt.
- Dus - zoo besloot Elisa - doemt gy zoowel de onpligtige als den pligtige tot den eeuwigdurenden weduwestand?
- Zoo is het; - antwoordde Goudaert - omdat, zelfs den godsdienst ter zyde gelaten, ik den man niet versta, die eene vrouw wille ten huwelyk nemen, wanneer haer echtgenoot nog in leven is.
Deze beslissing versterkte Kunegonde nog meer in haer voornemen van geduldig te verdragen, wat zy niet kou veranderen. Immers de goedkeuring des kunstenaers gold haer meer, dan al haer lyden; wat meer was: indien het haer ooit gegeven wierde, hare vryheid te hernemen, dan zou geen ander man dan hy de gunst haers harten verwerven.
Wat den kunstenaer betrof, wy zegden reeds, dat Kunegonde's waerdig voorkomen hem teenemael ontwapende. Menigmael had hy zyn hart ondervraegd nopens zyne eerste en eenige liefde; en telkens antwoordde het: ‘zy is my onverschillig geworden!’ Thans ondervond hy, dat het hart hem in dwaling had geleid. Nogtans
| |
| |
voegen wy ook by, dat de wispelturige Kunegonde Blinkhout niet voor hem stond, maer de hardbeproefde vrouw, die hare rampen en ongelukken gedragen had met de gelatenheid eener martelares.
Sedert dit toevallig samentreffen ten huize der vriendin Elisa, zag Kunegonde haren neef niet meer; zy hield zich hoe langer zoo meer binnen hare wooning bezig met de huiselyke zaken en ging maer in gezelschap, wanneer zy 't niet kon laten, zonder opspraek te verwekken. Immers voor de menigte poogde zy haer leed zooveel mogelyk te verbergen. Wat kon zy winnen by de ruchtbaerwording van de schande haers echtgenoots? Zy zou enkelyk strekken om hare ouders te bedroeven, zonder haren last in 't minste te verlig ten. Wanneer de som van het lyden te groot werd, dan nam zy hare toevlugt tot de vriendin Elisa; met hare kamenier begaf zy zich onverwyld naer de Twaelf-Apostelenstraet, en keerde telkens met nieuwen moed, met versche krachten terug naer hare pynbank, het huis haers dwingelands. By de gesprekken der twee vriendinnen, bragt Elisa menigmael eene echtscheiding of in allen gevalle eene opschorsing van samenwooning op het tapyt; doch Kunegonde wees zoowel het eene als het andere middel van de hand. Telkens redeneerde de vrouw in dezer voege: ‘tot de echtscheiding zal ik nooit overslaen; gy weet, dat de godsdienst dezelve verwerpt; en ik zou in opstand komen tegen dienzelfden godsdienst, welke my de noodige krachten schenkt, om myne rampen te dragen? En hoe beschouwt de wereld (wel te verstaen, de deugdzame, de onbedorvene wereld) de verscheuring des echtbands? Gy hebt uwen echtgenoot met zynen schranderen geest en Goudaert met zyn fyn gevoel gehoord in hunne be- | |
| |
schouwingen; aen hunne goedkeuring hecht ik meer prys, dan aen al de hoolklinkende woorden van eene philantrophenschool, die de samenleving wil schoolmeesteren en op hare grondzuilen bouwen! Geloof my, beste vriendin, liever zal ik lyden en stryden tot het einde toe, dan aen de regtbanken de herstelling vragen van eene kwael, die zy niet kunnen genezen. - Gy spreekt my van eene opschorsing onzer samenwooning... o, gy kent den man niet, aen wien ik gebonden ben! Nooit
zou hy toestemmen in eene scheiding metter daed; zyn hoogmoed wierde gekrenkt, indien men in de hoofdstad de tyding verbreidde, dat Kunegonde Blinkhout haren man heeft verlaten. Wat meer is, ik bemerk sedert eenigen tyd, dat zyn geldelyke toestand moet in de war geraken; want hy wordt nadenkend, stuersch en komt nooit meer met geschenken thuis. Ook begint by my wederom aen te sporen tot het ontvangen van diegene ryke jongmans, welke eene schoone erfenis in het verschiet hebben en vooruit op dezelve leenen, tegen woekerachtige intressen. Gy begrypt ligtelyk, dat ik my tot zul ken handel noch kan noch wil laten gebruiken; bygevolg mag ik my aen nieuwe onaengenaemheden, aen huiselyke tafereelen verwachten.’
- Herinner u steeds, myne dierbare vriendin, - fluisterde mevrouw Engelen met eene diepe ontroering - dat gy hier in huis twee paren schouders gereed vindt, om den last te helpen dragen, die voor de uwen alleen te zwaer weegt. Ik bewonder de gelatenheid, waermede gy uw rampzalig lot te gemoet ziet; zulke heldhaftigheid had ik nooit durven verwachten van wege de levenslustige Kunegonde uit de kostschool van Jette. Gy, meer dan iedere andere, zaegt alles in rozekleur
| |
| |
gehuld; de dag van heden hield u uitsluitelyk bezig. Zeg my toch, waeraen ik deze verandering moet toeschryven?
- Elisa, het ongeluk, de rampspoeden zyn eene harde, maer leerryke school. Van den eersten dag myns huwelyks, werd ik, om zoo te zeggen, myne eigene leermeesteres; ik leerde nadenken, omdat ik al aenstond de overtuiging verkreeg, dat ik eenen echtgenoot, maer geenen leidsman bezat. Daeruit leidde ik af, dat ik my zelve zoude moeten bestieren; dat ik over al myne handelingen moeste waken. De eerste overwinning, welke ik behaelde op den geest der verleiding, schonk my nieuwen moed en frissche krachten tot het tarten van nieuwe gevaren. De deugd heeft ook hare fierheid, en ik moet u ronduit bekennen, dat deze fierheid myn sterkste bortsharnas is tegen de aenslagen van den booze.
- Dat god u zynen bystand en de noodige krachten verleene, om te volharden! - Zoo sloot mevrouw Engelen. En aenstonds het gesprek op een ander voorwerp brengende, zegde zy: zoudt gy 't gelooven, myne dierbare! gisteren namiddag overkwam my een zeldzaem bezoek; vroeger had ik op ballen en theepartyen de kennis gemaekt of, om beter te zeggen, was my de kennis opgedrongen van de bultin, Adelheid Wespestrael. Ik kende haer enkelyk by naem en faem, als de boosaerdigste en venynigste tong van de geheele hoofdstad.
- En ongetwyfeld kwam zy opzettelyk, om de eene of andere boosaerdigheid uit te venten, tegen God mag weten wie?
- Ditmaet slaet gy den bal mis, Kunegonde; zy gaf tot voorwendsel haers bezoeks de innige deelneming,
| |
| |
welke uwe rampspoeden haer inboezemen. Ik begin te vermoeden, dat Oscar Gullivers de oude, trouwzieke juffer Wespestrael diep moet gekrenkt hebben. Immers luister, wat zy zegde: ‘ik weet, in wat nauwe vriendschapsbetrekkingen gy slaet met mevrouw Gullivers; aen niemand beter dan aen u, kan ik den last opdragen, de jonge, ongelukkige vrouw te waerschuwen nopens het uitspattende leven, hetwelk hy schier openlyk leidt. Onophoudelyk verkeert hy, (als of hy bedoelde, de kroon op zyn wangedrag te zetten) met het uitwerpsel der hoofdstad. Geheele nachten brengt hy beurtelings door in de baldadigste uitspattingen met de Pennefetter en de Lupini! In de wooningen dezer Syrenen, levert hy zich over aen dronkenschap en allerlei godtergende ongebondenheden. Nu, van zulken losbol mogt men niets anders verwachten; ook zou het my niet der moeite waerd wezen, er van te gewagen, indien ik geen medelyden hadde met de arme Kunegonde Blinkhout. Gy moogt my gelooven, mevrouw, ik versta geen enkel siertjen van dien kerel! hy heeft de schoonste, lieftalligste en braefste gade van de hoofdstad, zegt men... en hy loopt als een dolzinnige achter geblankette oudheden en afgesloofde deugden...! In zyn slordig bedryf is by woekeraer tot in het merg zyner beenderen, en alle middels zyn hem goed, indien zy maer winst opleveren... en diezelfde kerel, welke met knechten en lakeijen kniest om eenen halven frank, koopt parelsnoeren van tien en vyftien duizend franken, indische cachemires van honderd vyftig Napoleons voor Pennefetters en Lupini's, die hem dan nog behandelen, als of hy haer lakei ware. Verbeeld u, onlangs in eene vergadering ten huize der Lupini beweerde hy, dat de vrouw zoowel als de maîtresse slavelyk onder den wil
| |
| |
des mans moeste buigen. Daerop riep een der tafelgenoten uit, zich tot de danseres wendende: ‘aha, de Lupini wordt aengebeden en gevierd, omdat zy voor haren meester Gullivers kruipt! Sedert wanneer is de schoonheid in boeijen geklonken? Sedert wanneer is de ruwe magt de alleenheerschende dwingeland gewerden, op het uitsluitelyke gebied der graciën? - By dezen regtstreekschen uitval beet de hoogmoedige danseres hare bevende onderlip tot den bloede; eene onweerswolk pakte zich te samen op haer voorhoofd. Toen Gullivers haer poogde te bedaren, verklarende slechts te hebben gesproken om te schertsen, nam zy een fyn dessertmes; sneed de zyden rygkoordjens door van hare bottientjes en wierp deze in den hoek der zael, voorgevende, dat zy te zeer spanden en den loop des bloeds stremden. En opdat ik geene valling betrappe, zal Oscar wel beleefdheid genoeg bezitten, om myne muilen te gaen halen in myne kleerkamer. Gy beseft ligtelyk, dat de hoogste spanning intrad; eene poos bleef de woekeraer bewegeloos, als of hy door den bliksem ware getroffen geweest. De Lupini viel me eventwel niet slinks, zy klonk haren diensbode; toen deze verscheen, zegde zy tot hem: Jan, breng den heer Gullivers buiten, hy bevindt zich hier niet wel! Het is onnoodig, - viel Oscar er tusschen - de onpasselykheid is voorby! Deze woorden gesproken hebbende, rigtte hy zich naer de kleerkamer en verscheen welhaest met de roode fluweelen muilen der danseres, en plaetste ze voor hare voelen. Eene doodsche stilte heerschte eene poos in de zael; doch eensklaps riep mynheer De Chatel, de eigenaer der henne met de gouden eijers uit: ‘eenen teug gedronken op de heerschappy der mannen, en de slaefsche onderdanigheid der schoone kunne!!! Een
| |
| |
schaterlach barstte eensklaps los; men klapte in de handen, en Oscar betaelde eene avondparty, waerop hy de algemeene bespotting onderging. - Om het even, van al deze schanddaden zou ik geen enkel woord gewagen, zoo ik niet werde aengespoord door eene opregte genegenheid voor de goede Kunegonde, die waerachtig zulk lot niet verdient. Het ergste van alles volgt thans: de levenswyze van dezen losbandigen kerel vordert ontelbare sommen gelds; men zou, dus doende, den hodem des koffers van éenen Rotschild vinden. Kortom, Oscar Gullivers weet schier niet meer van wat hout pylen maken. Nu is myne vrees, dat de oude, ryke Blinkhout hem zal ter hulpe komen; op zulke wyze, zou Kunegonde haer erfdeel zien verzwelgen door haren eerloozen echtgenoot; in dezen gevalle staet haer eindelyk niets te wachten, dan een leven van loutere ontberingen, na al de smarten, die de kerel haer heeft veroorzaekt.
De bultin zweeg en scheen op een antwoord te wachten. Toen ik eventwel stom bleef, - immers wat kon ik zeggen - voegde zy ten slotte by: ‘thans laet ik het aen uwe gekende wysheid over, te beramen, wat er te doen valt, om de jonge vrouw te redden. Ik mag u verzekeren, dat ik enkelyk naer de stem van myn geweten hebbe geluisterd. Het is tyd, dat de verergernissen van dezen Gullivers ophouden... en het zekerste middel daertoe is, dat de levensmiddelen, het geld, hem worden afgesneden. In dit liefdadig werk zult gy, mevrouw Engelen, my behulpzaem wezen.’
Ik durf al dit mengsel van eerloosheden noch als goede munt aenvaerden, noch als zoovele verdichtsels verwerpen. Ik geloof ook niet, dat de stem van haer geweten tot de bultin heeft gesproken, of dat zy aengespoord
| |
| |
zoude worden door meedoogendheid ten uwe opzigte; dit eventwel mag niet beletten, dat men den gegeven wenk volge. My dunkt, dat gy alleen in slaet zyt, uwen vader te voorkomen.
- Wees niet bekommerd; - bemerkte Kunegonde - myn vader is koopman en cyferaer; hy zal zyne geldkoffers zorgvuldig gesloten houden voor zynen verkwistenden schoonzoon. Overigens is het hem bewust, hoe onze huiselyke zaken staen; hy is er bedroefd om, en heeft my reeds te verstaen gegeven, dat hy my gaerne zoude zien terugkeeren naer het vaderlyke huis, op den Vlaemschen Steenweg.
- Dus mag ik betrouwen, dat gy uwe zaek zult ten harte trekken. Wilt gy weten, wat de Wespestrael my nog, als ter loops, verhaelde? De hemel weet waer zy er aen geraekt; maer zy is een wandelend nieuwsblad; het is als of zy het geheim bezate van in alle huizen te dringen, om de vertrouwdykste gesprekken af te luisteren. Hoor en oordeel liever! Over eenige dagen (zoo verhaelde zy) ontving onze vriend, de schilder Goudaert, eene uitnoodiging van wege den ryken fabrikant Paelinck op eene avondparty. Natuerlyk aenvaerdde hy, en begaf zich derwaerts met de nauwkeurigheid eens uerwerks. Maer hoe verwonderd stond de kunstenaer te zien, toen hy niemand anders dan papa, mama en de lieftallige mejuffer Paelinck in de zael vond, die hem eventwel met de meeste vriendelykheid onthaelden. Hy begon te twyfelen, of de eene of andere spotvogel hem niet eene pert hadde gespeeld; zyn uerwerk bedroog hem niet; het uitnoodigingsbriefjen, met de eigene hand van M. Paelinck geschreven, droeg wel deugdelyk: ‘den 15 october 185... ten 8 ure 's avonds.’
| |
| |
Goudaert's verlegenheid duerde niet lang; want na de eerste pligtplegingen, zegde de fabrikant: het zal u wonderlyk voorkomen, dat ik u, meester, uitnoodige voor eene avondparty, en dat gy ons gedrieën alleen vergaderd vindt. Ik moet u over gewigtige zaken spreken, en begin maer met de eerste de beste. Het is nu ruim vier jaren geleden, dat gy het portret myner dochter Clemencia schilderdet. Toenmaels telde zy achtien jaren; gaerne zou ik haer afgebeeld zien met hare twee en twingtig jaren, in den vollen bloei haers levens, naest haren vader en hare moeder. Ik bid u? meester Goudaert, deze zaek op u te nemen, en ze ten spoedigste te beginnen. Sedert vier jaren moet gy nog oneindig groote stappen gedaen hebben op het gebied der kunst, en het zal my tot het hoogste genoegen strekken, daervan een sprekend bewys in myn bezit te hebben.
Mama Paelinck wist de bede haers echtgenoots op eene insluipende wyze te ondersteunen. Mejuffer Clemencia liet door haer mienenspel genoegzaem verstaen, dat zy 't met de ouders volkomen eens was. Kortom, men viel den kunstenaer dermate op het lyf, dat by zyn woord gaf. Den volgenden dag reeds zou hy de schildery beginnen. Toen deze zaek was afgedaen, wendde Clemencia eene dringende bezigheid voor, om zich eenen oogenblik te verwyderen. Dit alles moest wel overlegd zyn; want de verwydering der dochter gaf aen den vader gelegenheid, om te beginnen in dezer voege: sedert ongeveer drie jaren bemerk ik? dat gy op de ballen en feesten de geliefkoosde danser van myne Clemencia zyt; dit getuigt voor haren goeden smaek. Velen onzer geldaristocratische dochters nemen oenen toon aen, zelfs jegens de meest uitstekende kunstenaers zonder fortuin,
| |
| |
die aen het belachelyke grenst. Ik weet, wel is waer, by ondervinding, dat men in onze verstoffelykte eeuw niet overal te regt raekt, als men karig bedeeld is van den goudklomp; ik beken desniettemin, dat ik deugd en talenten veel hooger schatte dan rykdommen. Onze dochter schynt myne zienwyze te omhelzen; want gy, meester Goudaert, dit mag ik u verzekeren, staet hooger in hare achting, dan al de ryke koopmanszoons der hoofdstad, die naer hare hand dingen. Men weet, dat zy eenig kind is, en dat een milioen huwelyksgifte slechts als eene oprekening moet beschouwd worden. Zeg my eens rondborstig, indien ik u bidden mag: hoe bevalt u Clemencia?
- Ik bid u om verschooning, mynheer; - was het verlegen antwoord van den verrasten kunstenaer - uwe dochter is in myne oogen het zinnebeeld der beminnenswaerdigheid... Zy is schoon, ryk en glanst als eene komeet aen den sterrenhemel der hoofdstad!...
- Uw talent als schilder was my bekend; dat gy dichter waert, dit wist ik nog niet; thans ben ik daervan overtuigd. Ook begryp ik eensklaps, waerom zy uw gezelschap verkiest boven dat van alle anderen; gy streelt hare ydelheid... want er was, er is, er zal geene vrouw zyn op aerde, die niet met een greintjen ydelheid behebt is!
De kunstenaer, die nog niet begreep, dat vader Paelinck ernstig sprak, werd vuerrood en bejegende: ‘gy moogt my gelooven, mynheer, nooit heb ik bedoeld, de ydelheid uwer dochter te streelen... indien het al waer zoude wezen, dat zy met deze vrouwenziekte besmet is; hetgeen ik nog nooit heb kunnen bespeuren.
- Om het even, of onze Clemencia wat min of wat
| |
| |
meer heeft van deze vrouwenziekte, gelyk gy het ding met juistheid noemt, dit doet weinig ter zaek. Een verstandig man weet eene vrouw te plooijen naer zyne hand; veroorloof my, dat ik met u een vertrouwelyk woord spreke. Morgen zullen wy de eer hebben, u te verwachten. Gedurende uwen arbeid, zult gy menigmael gelegenheid hebben, om met myne dochter tusschen vier oogen te spreken; poog haer hart te veroveren, dan is myne toestemming u geschonken. Wordt gy het eens, dan tel ik u een millioen huwelyksgifte of plaets deze som in russische fondsen. Daerenboven stel ik vyftig duizend franken ter uwer beschikking om, na het voltrekken des huwelyks, met uwe jonge gade eene speelof kunstreis naer Italie te ondernemen. Gedurende uwe afwezigheid vraeg ik van u eene enkele gunst; deze bestaet hierin, dat uwe moeder en zusters by ons komen woonen, ten einde ons het gemis des eenigen kinds dragelyk te maken.
Mynheer Paelinck zweeg en verwachtte zich, dat de schilder hem te voet kwame gevallen. Hoe stond hy eventwel verbaesd te zien, toen eene plotselyke bleekheid over het schoone aengezigt des kunstenaers kwam.’ Wat deert u, meester Goudaert? - Vraegde hy met bezorgdheid - Vreest gy misschien, dat ik niet ernstig spreke? Gy kent my, geloof ik, genoegzaem, om overtuigd te wezen, dat zulke belangen van al te ernstigen aerd zyn, dan dat men er mede jokke. Ik wil u zelfs meer zeggen: myne dochter bemint u... en ik heb in de liefde tot myn eenig kind den noodigen moed geput, om u deze verklaring te doen.’
- Indien de zaken werkelyk op dien voet zouden staen, - stamelde Goudaert - dan spaer my, bid ik u,
| |
| |
de moeijelyke taek van het opgedragen werk morgen te beginnen; ik mag het niet ondernemen.
- En de reden wenschte ik te kennen? - Bemerkte de ryke koopman, terwyl eene koude huivering over het lyf van mevrouw Paelinck liep; want de moeder wist, hoe het met het hart der dochter geschapen stond.
Eene poos bleef de kunstenaer sprakeloos, als of zyne tong aen het gehemelte des monds ware vastgekleefd geweest. De heer Paelinck was voor hem steeds een beschermer, een vriend, een weldoener; dezen man mogt en kon hy niet misleiden. Hy wapende zich met al zynen moed en antwoordde met eene stem, die van ontroering ligtelyk beefde: ‘myn waerde heer en weldoener, indien uwe aenbieding ernstig is, dan strekt zy my ter hoogste eer, en ik zou my den gelukkigste der stervelingen achten, konde ik uwe dochter gelukkig maken in zoo ruime maet, als zy 't verdient. Ryk, schoon, deugdzaam en beminnenswaerdig, gelyk zy is, zou zy den armen kunstenaer nemen ten echtgenoot en wel het regt hebben, dat hy haer een beminnend hart in weervergelding brenge!... Aen deze billyke verwachting kan ik niet voldoen. Eenmael beminde ik (het is ruim vier jaren geleden) met al het vuer der jongelingsjaren, en het voorwerp myner opregte, vurige liefde verstiet my, of liever hare ouders verstieten my, omdat hunne dochter ryk en ik een arm kunstenaer was. Zy dwongen haer, om zoo te zeggen, hare hand te schenken aen eenen ryken wellusteling, met wien zy diep ongelukkig is geworden. De droefheid zou my naer het graf gesleurd hebben, indien de rede over myne driften niet hadde gezegepraeld. Ik begreep, dat ik de onontbeerlyke steunstaf was van myne moeder en zusters; met verdubbelden
| |
| |
iever legde ik my toe op myne kunst; deze zou voortaen myne aengebedene bruid wezen. Ik heb uit al de krachten myner ziel gearbeid en gestreefd; ik wilde aen de ongetrouwe metterdaed bewyzen, dat ik harer niet geheel onwaerdig zoude geweest zyn. Wat kan ik thans aen uwe dochter schenken, in vergelding van al het geluk, dat gy my aenbiedt? Een weinig kunstroem en een koud hart; zy verdient meer en beter! Ik schat haer te hoog en eerbiedig u te zeer, om niet den toestand myns harten bloot te leggen, zoo en gelyk hy wezenlyk is. Nu laet ik u zelf beslissen, of ik de hand uwer dochter kan, of ik ze mag aenvaerden.
- O, onze arme Clemencia! - Riep de moeder smartelyk uit, en wrong hare handen te samen - Wie zal den noodigen moed bezitten, om haer hart te verscheuren met deze openbaring?
- Dien moed zal ik bezitten, indien het moet gebeuren. - Sprak de vader met beslissing - Doch laten wy eerst onderzoeken, of er geen middel bestaet, om aen ons kind dit hartzeer te sparen. Gy, meester Goudaert, hebt den toestand van uw hart blootgelegd met eene edele rondborstigheid; veraf van my te beleedigen, verheft zy u nog meer in myne achting. Op dezen oogenblik heb ik de innige overtuiging verworven, dal ik myn vertrouwen niet misplaetst had, toen ik besloot, het lot myner welbeminde dochter in uwe handen te leggen. Alle hoop schynt my nog niet verloren, indien gy my belooft, eene enkele bede in te willigen, die ik gaerne tot u rigten zoude.
- Spreek, edelmoedige vriend, - zegde Marcelis, de regter hand op zyn hart leggende - uwe wenschen zullen getrouwelyk vervuld worden, voor zoo verre zulks
| |
| |
in myne magt staet; daerop verpand ik myn eerewoord.
- Morgen begint gy het gewrocht; uw verblyf in myn huis, uw omgang met Clemencia zullen voor u eene beproeving wezen. - zoo sprak de vader met goedheid - Een man, die met uwe edele gevoelens en met uwe wilskracht is bezield, moet zyn hart aen zyne rede kunnen onderwerpen. Wanneer gy nu belooft, eene ernstige pooging op u zelven te doen, dan moge de uitslag wezen wat hy wille, wy zullen ons naer uwe uitspraek regelen, en de eindbeslissing aenvaerden met vertrouwen...
- Dat deze pooging ernstig en krachtdadig zal worden ingespannen, daerop verpand ik myn woord als man van eer. - Viel de kunstenaer in de rede op eenen toon, die geenen twyfel overliet.
De vader hernam: ‘uw woord, Marcelis, is my voldoende; ik wensch nog enkelyk, in den kampstryd, welken gy tegen een rampzalig gevoel staet te ondernemen, dat gy in overweging nemet, hoe ik steeds uw vriend was in voor- en tegenspoed! Gelief uit het oog niet te verliezen, dat de toekomst, de rust, het geluk, misschien het leven onzer eenige dochter op het spel staen. Wees overtuigd, dat een weigerend besluit van uwentwege, haer onwederroepelyk naer het klooster sleurt! Gy weet thans, hoe de zaek zich voordoet; geen woord meer... ik hoor Clemencia terugkeeren.
Den volgenden dag, op het bestemde uer, begon de schilder zyn gewrocht met een kloppend hart, maer ook tevens met den vasten wil, zyn gevoel op de hardste proef te stellen. Ik ben overtuigd, - zoo sloot de bultin - dat de ontzaggelyke rykdommen van den fabrikant by den kunstenaer niet in aenmerking zullen komen;
| |
| |
indien hy de overtuiging niet verkrygt, dat het meisje met hem gelukkig wordt, dan zal hy hare hand en hare rykdommen weigeren. Welke edele denkwyze! Welk onderscheid tusschen dezen kunstenaer en den woekeraer Gullivers!!! Wanneer het tot eene beslissing komt, dan zal ik u mededeelen, wat ik verneem.’
Toen mevrouw Engelen, by het eindigen van haer verhael? de oogen op hare ongelukkige vriendin liet vallen, zag zy deze ligtelyk beven en bleek worden. Zy begreep, wat in het hart der vrouw moest omgaen op dezen oogenblik. Doch zy wachtte zich wel, haer naer de oorzaek te vragen. Er zyn zoo vele toestanden in het leven, die tot wanhoop zouden aensporen, indien de zigtbare rampen niet met een weinig hoop ondermengd waren. Maer wat kon Kunegonde dan nog hopen?...
|
|