Anna Louisa Geertruida Bosboom-Toussaint
(1911)–Joh. Dyserinck– Auteursrecht onbekendLevens- en karakterschets
[pagina 293]
| |
[pagina 295]
| |
Aanhangsel.Een laatste woord van mevrouw Bosboom-Toussaint over de scheuring in de Gids-redactie, naar aanleiding van Busken Huets ‘Avond aan het Hof’ en ‘De Tweede Kamer en de Staatsbegrooting voor 1865’ (1 Januari 1865). In mijne levens- en karakterschets van mevrouw B.-T. wijdde ik op bl. 171 eenige regelen aan de genoemde catastrophe, eindigend met haar briefje aan den uitgever van het tijdschrift, den heer P.N. van Kampen: ‘Ik deel oprechtelijk in uw leedwezen over de stormen, die de Gids-redactie hebben uiteengedreven. Ware het in mijne macht geweest, ik zou ze graag bijeen hebben gehouden. Ik zal mij moeilijk kunnen gewennen aan “De Gids” zonder Potgieter!’ Eerst na de voltooiing van mijn boekske kwam een uitvoerige epistel over dezelfde zaak in mijn bezit, welke zeker tot de belangrijkste behoort, die ooit uit de pen van onze Schrijfster zijn gevloeid. Daarin doet zij zich zelve kennen niet alleen als een vrouw van karakter, die den moed | |
[pagina 296]
| |
heeft haren door een onwaardig publiek verongelijkten en gesmaden Busken Huet te verdedigen; maar ook als een vrouw van echt Christelijken zin, die door liefde gedrongen alle dingen bedekt en verdraagt, gelooft en hoopt. Toch bleef er naast die liefde in haar gemoed plaats voor een bitterheid tegenover een letterkundige bent, die zich op Huet wilde wreken, een bitterheid welke ons verklaart hoe de Schrijfster hare pen in gal en alsem kon doopen. Ter inleiding van den bedoelden brief diene, dat er, zooals Huet wel verwachtte en voorspelde, onder mevrouw Bosbooms geestverwanten en vrienden zouden zijn, die voor het vervolg aan hare voorzichtigheid twijfelden, omdat zij aan Busken Huet had vergund haren naam te verbinden aan een openbaar schrijven van hem, waarin hij op haar verzoek haar nader toelichtte waarom hij niet voortgegaan was met het lezen uit Molière in de Hollandsche Maatschappij te Rotterdam en waarom hij zijn ontslag had ingediend als mederedacteur van ‘De Gids’. Eéne dier geestverwanten, die hare bevreemding moest lucht geven over de zonderlinge handelwijze van Mevrouw Bosboom, dat zij aan Busken Huet vergund had zijn openbaar schrijven aan haar te richten, was Elize van Calcar, geb. Schiotling, de bekende schrijfster van Hermine, enz. | |
[pagina 297]
| |
Mevrouw Bosboom-Toussaint antwoordde haar 8 Maart 1865:
‘Lieve Elize.
Gij vraagt mij een woordje antwoord, en ik wil U dus niet gaarne teleurstellen door zwijgen, maar mij dacht, dit zoudt gij toch wel geraden hebben, dat de Heer B.H. zich niet zou veroorloven zoo iets te doen zonder mijne voorkennis en toestemming. Van U allereerst had ik het gewacht, dat gij het motief zoudt begrijpen en medegevoelen, waardoor ik mij tot deze concessie liet bewegen. Allereerst: moest er niet een protest zijn tegen de laffe en lage aanvallen van al die kleine in hun eigenliefde gekwetste dichtertjes en schrijvers, die hem ein Kritikaster schelden, omdat zij - wetende dat hij zijn orgaan mist - op dit oogenblik veilig tegen hem aanbassen konden? Hij had ditmaal de publieke opinie tegen zich, welk een fortuintje om alle bijzondere grieven in deze openbare te wreken. Gij zegt: zijn stuk tegen uw Golgotha is ons nog niet vergeten. En dat wil ik gelooven, maar om de waarheid te zeggen, - van al de verontwaardiging, die men nu schijnt te voelen voor de voorgewende hoon, der Aardsche Majesteit aangedaan, was er niets te merken, toen dezelfde man zich tegen | |
[pagina 298]
| |
het Hoogere heeft vergrepen - en op een paar door vriendschap verplichte vereerders na - vond ik zoo min om de zaak die ik voorstond, als om mijn persoon een enkelen wreker onder al onze literatoren; integendeel; ieder van die kleine tijdschriften en hunne niet minder kleine medewerkers beijverden zich de wond te verergeren door er hunne speldeprikken in aan te brengen. En nu al die ezels en uilen, katten en hazen tegen hem opspringen om te schoppen, te slaan, te krabbelen en te bijten, nu zouden zij van mij eischen, o ja, zij wenschen het - zij hebben het mij reeds verweten, dat ik het niet deed - dat ik met hun laaghartig koor instemde tegen een man, die ondanks zijn misgreep, die ik niet verontschuldig, dit weet hij wel - maar toch een man, die al was het alleen in zijn “Kroniek en Kritiek” bewijs heeft geleverd hooger te staan dan de geheele bent te zamen kon klimmen. Niet dat ik zijne ruwheden, zijne onbarmhartigheden goedkeur, maar toch menigeen had de les noodig, die hij gegeven heeft. Wat mij persoonlijk betreft, ik heb nooit ontveinsd dat hij mij bittere tranen heeft gekost en dat hij mij schokken heeft toegebracht, alleen door zwaren strijd, alleen in 't gebed te overwinnen. Maar lieve! is dit nu juist geen reden om hem en van harte vergiffenis te schenken toen hij die vroeg, en om hem den dienst | |
[pagina 299]
| |
te verleenen welken hij noodig had. Hij had mijn naam noodig, niets minder, maar ook niets meer, hoe zou ik dien beter hebben kunnen gebruiken! Hij heeft mij eens gesommeerd te bewijzen dat ik Christin was, mijn schrijven over Golgotha vond hij geen bewijs, integendeel, nu stelde hij mij in de gelegenheid dat bewijs te leveren - wat dunkt u, had ik moeten weigeren dien last te aanvaarden? zoudt gij het geweigerd hebben? ik geloof neen! de evangelische voorschriften zijn ons immers niet gegeven alleen ter bespiegeling, maar ook ter executie, als de gelegenheid het eischt - en nu hij - il est à la veille de se relever - wees er gerust op - en hij is volstrekt de man niet, om deze dingen zwaarder te tillen dan zij zijn. Waren zijne vrienden niet laf genoeg geweest, om hem juist in het kritiekste moment allen den rug toe te wenden: er zou zoo veel geweld van die zaak niet gemaakt zijn. Nu ligt het er toe. Het is jammer voor “De Gids”. Van zijne brochure zijn nu ruim 1200 ex. verkocht. Niet zoo stormachtig als van den vroegeren brief aan mij, dat begrijpt gij. Het publiek gaat liever kijken naar een executie, dan naar een rehabilitatie - doch het schikt wel genoeg. Behalve “de avond aan het Hof,” onverdedigbaar wat den vorm betreft, en die zijn hoofdpunt niet is, zijn er in zijne brochure waarheden, die wel degelijk behar- | |
[pagina 300]
| |
tiging verdienen, b.v. het woord over Mijnheer Groen als Kamerlid, de postuur en in-toon-houding van le cher Thorbecke enz. enz., doch genoeg reeds en te over om uwe nieuwsgierigheid te voldoen. Wees volstrekt niet ongerust dat ik op eenige wijze dupe ben. Ik heb geweten wat ik deed of liever toeliet - en ook waarom, maar dat engageert in 't allerminste niet mijne zelfstandigheid voor 't vervolg. Voor mij, dit moet ik zeggen, heeft hij gelukkig geen enkele pagina van onzen Bijbel bedorven, omdat ik diergelijke geschriften die zulk doel hebben, niet lees - dat schijnt nu wel bekrompen, maar waar 't geloof en conscientiezaken betreft, acht ik de Schrift de eenige kenbron en vraag daarom naar geen andere. Daar komt Zuster Bet, die hier eten komt in absentie van B., die heel wel is en een toertje naar Utrecht maakt. Nu ga ik wandelen en moet dus dezen afbreken. Wees hartelijk van ons beiden gegroet en geloof mij steeds uwe liefhebbende G.B.T.’ 8 Maart. |
|