niet verhelen dat er weinig belangrijks in voorkwam betreffende haar leven en persoonlijkheid. Zelve teekende zij op een harer nagelaten papieren aan:
‘Men moet mijne biographie, mijn karakter of wat ook, later maar samenstellen uit mijne brieven, die, al zijn ze niet voor dat doel geschreven, er toch, geloof ik, vrij wel voor gebruikt kunnen worden. Doch men moet het beste uit de brieven en in fragmenten uitgeven.’
Mijnerzijds wensch ik er aan toe te voegen, dat het voor de kennis van haar persoon in verband met hare werken niet minder noodzakelijk is hare voorberichten en nareden, zooals die in de oorspronkelijke uitgaven bewaard gebleven, maar in latere verdwenen zijn, te raadplegen. Ook de uitvoerige arbeid van den heer J.H. Enschedé ‘A.C. Kruseman’ bevat belangrijke brieven van mevrouw Bosboom-Toussaint. Bovendien vond ik in de afdeeling ‘Handschriften’ van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden en in de boekerij der Amsterdamsche Universiteit een en ander voor mijne studie.
Aan Dr. Molhuysen en Dr. Burger mijn dank voor hunne hulp. Die dank geldt ook den velen belangstellenden, die honderden brieven van Geertruida Toussaint uit vroeger en later tijd en onbekende bescheiden over haar aan mij tijdelijk hebben willen afstaan of ten geschenke geven.