| |
| |
| |
Het metier kent geen genade.
De karavaan kwam uit Menton. Daar was, die Zondagmiddag voor de start van de zoveelste Tour de France-etappe, zelfs aan de rand van de wereldberoemde baai, waar traag en lauw het groene zeewater tegen de rode rotsen wiegde, de hitte nauwelijks te verdragen geweest. Daar waren loom en traag de renners naar de start gegaan. ‘Met lood in de benen’, zoals dat heet; en heel Menton had, onder de parasols, langs de straten gestaan en de ladies en de gentlemen die daar, die Juli van 1950, hun Ponden en hun vacantie opmaakten langs de plage, in de souvenirswinkels en in het onvermijdelijke Casino, hadden verveeld hun schouders opgehaald: er zàt niets opwindends, er zat zèlfs niets triomphantelijks in zo'n Tour-karavaan. En vervolgens waren zij teruggehold naar hun ijsgekoelde dranken op de schaduwrijke terrassen langs de zee en hadden zij die hele Tour de France nog voor de middag-thee al volkomen vergeten....
Doch vier uur later arriveert dezelfde Tour-karavaan in Nice. Daar heeft men dan de ergste hitte al gehad en viert men tegen de achtergrond van een onwezenlijk operette-décor de Zondag. Daar wapperen op de Boulevard des Anglais, tegenover de Centenaire, de vlaggen vriendelijk in de bries. Daar vindt men op de ere-tribune nààst Monsieur le Maire de filmsterren en de beau-monde. Daar staat een enorme boulevard aan weerszijden volgepakt met zon-gebruinde, vrolijke, juichende vacantiegangers.
.... en voor een der geopende ramen op de tweede etage van
| |
| |
Hotel Ruehl neemt de Aga Kahn zijn kijker en wat hij dàn ziet, daar beneden op de boulevard waar de etappe Menton-Nice in een opwindende eindsprint tussen de grote matadoren haar ontknoping vindt, beantwoordt precies aan dat wat de verenigde directie-leden van hotel Ruehl hem daarvan die morgen hebben voorspeld. De Aga Kahn ziet, zoals de duizenden aan weerszijden van de Boulevard, een ‘arrivée triomphale’: een vlammende eindspurt, een geestdriftige menigte, een gelukkig glimlachende overwinnaar; en de bloemen, de kransen, de filmcamera's, en de traditionele Zoen Van de Mooie en Beroemde Juffrouw....
Doch gij moet, wanneer gij ooit eens een flits van de Tour de France wilt zien, maar liever niet onder de palmen van de Boulevard des Anglais in Nice gaan staan. Want ook gij zult daar gegrepen worden door het roomtaarterige décor en door het verguldsel dat de stad Nice - die waarachtig wel weet hoe zij met klatergoud dient om te springen -, over de karavaan uitstrooit. Neen: gij moet niet in Nice zijn om iets van de Tour de France te zien. Want als vóór de Centenaire Ferdinand Kuebler, de drager van het gele leidersshirt, van zijn fiets stapt en hij zijn dodelijke vermoeidheid toch nog achter een zegevierende glimlach te verbergen weet, dan komt dat voornamelijk omdat ook voor Ferdinand Kuebler de stad Nice niets anders is dan een overdreven oase in een eindeloze woestijn van niets dan ellende en moeilijkheden en teleurstellingen. Die avond eet Ferdinand Kuebler, op kosten van de stad Nice, met zijn ploegmaten een vorstelijk maal in het Restaurant de Paris, waar het kristal der luchters zich spiegelt in de glans van het zware tafelzilver. Die nacht bewoont het mannetje Lazarides in Hotel Atlantic aan de Avenue Victor Hugo een vorstelijke suite, compleet met balcon en zwembad, hem gratis ter beschikking gesteld door de zo sportieve hotel-directie. De volgende ochtend, tijdens de rustdag, komt Maurice Chevalier even over uit zijn villa te Cannes en maken de verzamelde persfotografen ijverig het prentje-van-de-maand: Maurice en Louis (Bobet) samen
| |
| |
pootje-badend terwille van de publicity en de goed gelovige menigte die hem verafgoodt.
Gij zoudt, wanneer gij tijdens zo'n rustdag door Nice dwaalt, het griezelige gevoel krijgen, dat zo'n Tour de France voornàmelijk uit theater, uit humbug en uit klatergoud bestaat: zeventig jonge, gebruinde, athletische, vriendelijk lachende artiesten-van-het-rijwiel tegen een achtergrond van palmen en luxe en hotel-paleizen.
Doch ach: de Aga Kahn heeft die Zondagmiddag daar in Nice wel een uur lang met zijn kijker in de hand gestaan. Maar van dat wat een Tour in feite boeiend maakt, wat ook de insider grijpt, zo zelfs dat hij er nooit helemaal op uitgekeken komt en er Franse en Belgische journalisten zijn die er al vijf-en-twintig Ronden van Frankrijk hebben opzitten, dààr heeft de Aga Kahn op de Boulevard des Anglais niet eens een flauwe schaduw van gezien.
Hij had die middag veel beter op de Col de Castillon kunnen gaan staan, of in de helse afdaling van de Turini; en als hij zich wèrkelijk voor het verschijnsel-wielersport had geïnteresseerd, hij zou stellig ontdekt hebben, dat het métier van de beroepswielrenner die het ernstig meent met zijn beroep en met zijn sport alles behalve uit klatergoud bestaat. En dat het een wreed en meedogenloos métier kan zijn....
Gij staat daar met Uw wagen voor de start in Menton en gij voelt aan Uw eigen lijf en leden de loomheid welke de hitte ook onder de renners zaait, en gij meent de Tour de France en het millieu voldoende te kennen om te kunnen veronderstellen, dat het met deze korte etappe tussen twee wereldberoemde badplaatsen wel niet veel zaaks zal worden. Want de Italianen zijn uit de strijd en de tienduizenden vurige Italiaanse supporters welke men ginds in de Alpes-Maritimes op en rond de hellingen van de Castillon, de Sospel en de Turini had verwacht, zijn thuis gebleven. En pas overmorgen, na de rustdag, als de karavaan naar het Noorden zal trekken in twee grote Alpen-etappes, zal deze Tour de France beslist worden. Zo peilt gij daar in
| |
| |
Menton voor het gemeentehuis de stemming en meet gij de alom heersende loomheid. Doch gij peilt verkeerd. Want wanneer gij vervolgens met Uw wagen voor de renners uit omhoog gaat tot halverwege de Castillon, waar men, naar gij uit ervaring weet, van het oude, half vergane spoorbruggetje af dat daar over een diepe kloof leidt, een fantastisch overzicht heeft over de manier waarop de strijd zich in de eerste tientallen gemene hairpins zich ontwikkelt, dan ontdekt gij tot Uw verbazing, dat de karavaan alle loomheid heeft achter gelaten in de verstikkende hitte van Menton. Want op de Castillon levert men een gevecht op hoog niveau. Een strijd op leven en dood. Bobet, de Franse favoriet, en Robic, het Franse klimwonder, broederlijk vereend in een bliksem-offensief tegen een eenzame Ferdinand Kuebler.
Dàn woedt alweer de Tour-koorts alom in de karavaan. Dan vergeet gij de hitte die Uw huid schroeit en de dorst die U overal achtervolgt. Er is een jacht die over het lot van deze Tour beslissen kan! Er is een aanval waarbij men van weerszijden alle risico's blindelings accepteert.
Gij vindt geen spoor van klatergoud, daar op de Castillon.
Gij vindt slechts een rennerskaravaan die, dwars door de hitte, zich omhoog vecht tegen de hairpins; en àls dan Ferdinand Kuebler en Stan Ockers in deze strijd om de Castillon enige kostbare seconden verliezen, dan moogt gij U in een razende afdaling naar het vierhonderd meters lager gelegen Sospel met Uw volgwagen maar liever bergen! Want dàn zaagt men daar met man en macht van dik hout planken. Dan slippen de lichte fietsen gierend en zwiepend door het in de zon tot pap geweekte asphalt van de bochten. En midden in de enige behoorlijke straat van Sospel, waar klaterend een fontein haar koele water sproeit in het stof en de hitte rondom, staat een Frans wielersportfan met een drinkkruik voor ieder dorstend renner die er slechts naar grijpen wil. Hij staat daar - met gevaar voor zijn leven - wel twintig minuten lang. En nog altijd heeft geen der renners die hem voorbij gestoven zijn met koortsige ogen en bleke, gebarsten
| |
| |
lippen, enige belangstelling voor dat lokkende kruikje drinken getoond. Hij raakt het tenslotte kwijt aan een Noord-Afrikaan die tijdens de klim naar de top van de Castillon zijn beste krachten al volledig heeft verspeeld en die de jacht die in deze etappe woedt, inderdaad niet meer aangaat. En als deze wielersportfan, die het zo best met zijn favorieten meende, teleurgesteld naar huis is gegaan, dan komt dat alleen maar omdat hij van de Tour-koorts nog nooit iets ondervonden, en omdat hij van het métier van de beroepsrenner in de wegrace-sport alleen de lokkende, klatergouden façade bezichtigd heeft.
Er staan wat nieuwsgierigen rond een klaterende fontein daar in Sospel en zij juichen om Bobet en Robic en het dringt stellig wel tot hen door, dat Ferdinand Kuebler en Ockers zich met hun paar seconden achterstand nog niet gewonnen geven; doch zij zien dit alles slechts in een serie haastig voorbij rennende flitsen, en van het complex van factoren en sentimenten en omstandigheden, dat van zo'n korte, vinnige Tour de Franceetappe één adembenemende brok keiharde, soms zelfs tè harde, sport kan maken, begrijpen zij vermoedelijk niets.
Waarom zouden zij ook?
Als de laatste Noord-Afrikaan verdwenen is, bek-af en met een gezicht alsof hij er nog altijd bittere spijt van heeft, dat hij destijds niet liever kamelendrijver in Baab-el-Tazaa inplaats van beroepswielrenner geworden is, zoeken de wielersportgeestdriftigen van Sospel haastig de schaduw, de vliegen en de wrange, doch koele landwijn van de plaatselijke kroeg en nog voor zij aan hun eerste opgewonden meningsverschil toe zijn, is de Tourkaravaan al bezig aan dat wat men met een groot woord ‘het drama van de Turini’ heeft genoemd....
Ach ja: die Turini! En men had U die morgen in Menton een etappe-schema in de hand gedrukt met een profieltje van de twee Cols van lagere orde welke men tijdens de honderd kilometers van deze etappe te nemen had, en het had ook met die Turini allemaal verbazend onschuldig en lang niet alarmerend geleken. Zestien honderd meters ‘slechts’ meet deze Turini, en
| |
| |
wanneer men uit Sospel komt, betekent dat een niveau-verschil van nauwelijks twaalf honderd meters over een afstand van vijf en twintig kilometers! Men làcht om zoiets in een Tourkaravaan die slechts twee dagen later tussen Nice en Gap onder meer over de 2326 M. hoge Col de la Cayolle gedreven zal worden en die, wéér een dag later, tussen Gap en Briançon alles zal moeten doormaken wat er in de Franse Alpen aan moeilijkheden en ellende voor een wielrenner maar te vergaren is!.... Doch wanneer, zoals die middag tussen Menton en Nice, in de karavaan de Tour-koorts hevig woedt, dan klopt de werkelijkheid vrijwel nimmer met de theorieën en de zo onschuldig lijkende papieren profielen. Dan kleurt de koorts de dingen en de décors blijkbaar altijd nog wel wat griezeliger en wat indrukwekkender dan zij in werkelijkheid al zijn. Nauwelijks anderhalve maand nadat Uw dienaar tijdens die Tour de France juist van de slag-om-de-Turini een aantal uiterst markante herinneringen had meegenomen, bracht het toeval hem opnieuw op de weg die van het Italiaanse San Remo naar de Franse Azuren Kust leidt en kon hij eenvoudig de verleiding niet weerstaan, zijn wagentje opnieuw tegen de Turini omhoog te drijven tot daar waar de weg verder eenvoudig ophoudt nog een weg te zijn en waar Jacques Goddet en diens secondanten voor de karavaan een slecht soort van klipgeitenpad ontdekt hadden temidden van een woestenij van slordig in het rond geslingerde stenen en hoge, naakte rotsen. En de schrijver van deze regelen moèt het eerlijkheidshalve wel toegeven: anderhalve maand later, toen er daarboven op de Turini van die hele Tour de France niets anders meer over was dan een al half weggeroest spatscherm, dat een der volgwagens daar destijds had moeten achterlaten, leek die Turini slechts half zo erg....
Doch op die Juli-Zondag tijdens de 37e Tour de France, was dezelfde Turini zèlfs in de ogen van een anders nogal tamelijk nuchter Nederlands verslaggever een hel geweest. Niet meer en niet minder!
Voorbij Moulinet was de karavaan, in een woedend niets en
| |
| |
niemand ontziend gevecht uit elkaar geslagen, door de smalle, donkere kloven gegaan: omhoog, steeds weer omhoog, totdat zij vier, vijf kilometers verderop de smalle, scherp slingerende grintweg bereikte die daar - een weerloze prooi van de alles verschroeiende zon - ergens in de eindeloosheid tussen een naakte rotswand en een peilloos ravijn te zweven lijkt. En drie kilometer voor de top had men dan, in het heetst van de strijd, de onuitwarbare chaos van schreeuwende, vloekende renners en kokende, met hun claxons loeiende volgwagens afgeleverd op het hierboven reeds gesignaleerde klipgeitenpad, waar iedere verkeerde stuurmaneuvre onvermijdelijk eindigen moest in een crash op de overal in het rond gezaaide stenen en rotsen en waar heel de Tour-karavaan het zo hevig op de zenuwen had, dat een psychiater er met de blote hand in vier-en-twintig uren tijd een sensationele brochure over had kunnen volschrijven. Werd dààr, tussen de stenen en de rotsen in de verzengende hitte, waar de bulldog Brambilla van zijn fiets stapte, een gebalde vuist ophief naar het eindeloze azuur van de smetteloze hemel en het uitbrulde: ‘Quel métier!!’ (hij schreeuwde ook nog enige andere dingen bij deze gelegenheid, de heer Brambilla, doch er zijn fragmenten in het vocabularium van ‘le Brambille’ die niet bepaald geschikt zijn voor alle leeftijden!), werd dààr deze etappe Menton-Nice in feite beslist?
Of werd zij definitief uitgevochten in die razende afdaling die er opvolgde: van Peira Cava over een verassend goede weg met snelheden van soms ver boven de zeventig k.m.u. omlaag, naar de kust, naar Nice? Men weet het eigenlijk niet met zekerheid. De journalisten weten het niet, de renners weten het niet. Ze hebben het onderweg tè druk gehad, zij zijn tè sterk gegrepen geweest door de hitte van de strijd en de indrukwekkendheid van het décor om precies te kunnen zeggen wààr de slag nu eigenlijk geslagen is. Het doet er voor hen trouwens ook niet toe. Belangrijker dan al het andere was in deze etappe de sfeer. Beslissender dan de etappe-uitslag is het feit, dat de Zwitser Kuebler en de kleine Belg Stan Ockers de aanval der Fransen hebben afgeslagen.
| |
| |
Wanneer gij dan, na zo'n etappe, voor de Centenaire in Nice uit Uw wagen stapt - gij zijt in die allerlaatste kilometers tussen La Trinité en de finish in Nice de kopgroep nog net voorbij geraasd en gij gaat nu voor de tribunes op de naderende eindspurt wachten -, dan ontgaat U voor een belangrijk deel de triomphantelijke luister van deze finish. Gij staat daar, bek af en met een hoofd waarin alle kuilen waar Uw wagen die dag met vol gas doorheen is gedarteld nog na-bonzen, op de Boulevard des Anglais en gij voelt duidelijker dan ooit dat een burgemeester onder een smetteloos-witte tropenhelm en een filmster met een geeuwende Chow-Chow en een gezicht dat voor geen goud een klipgeitenpad ergens anders dan in de veilige omgeving van de studio zou willen zien, met zo'n Tour de France en met het métier zo afschuwelijk weinig te maken hebben.
Hoe dikwijls heeft vandaag Ferdinand Kuebler, de Zwitser, tijdens de afdaling van de Castillon, zijn jonge leven gewaagd in de strijd om het behoud van het gele leidersshirt? Was het drie maal? Was het tien maal? Was het iets anders dan pure veine toen hij bij de afdaling van de Turini een bocht verkeerd beoordeelde en hij, op enige centimeters afstand langs het ravijn gierend, een slip in het fijne, verraderlijke grint langs de weg nog maar juist op tijd redresseerde? Was het méér dan puur geluk, dat de Nederlander Wim De Ruyter er met 'n paar onbeduidende schaafwonden afkwam toen hij tijdens dezelfde afdaling volkomen onverwacht tegen de wereld werd gesmakt? En hebt gij daar temidden van het wilde gedoe op de Turini gezien hoe de gele volgwagen van het Franse blad ‘l'Aurore’, met aan het stuur een der grootmeesters van de volant, juist bij het passeren van een groepje dalende renners met een wielnaaf een vooruitstekende rotspunt raakte en hoe toen dat gele projectiel slingerend en gierend recht op dat wanhopig remmende groepje renners aanstoof, zonder dat er iets anders gebeurde dan dat ieder die van het tafreel getuige was, heel even de adem inhield? Jawel, Brambilla: ‘Quel métier!’, welk een onmenselijk hard beroep! En wanneer gij tijdens zo'n rustdag in Nice de renners
| |
| |
in shorts en als toeristen over de plage en de boulevard ziet slenteren, of wanneer gij er U na afloop van de Tour, als de renners van wielerbaan naar criterium en van criterium naar kermiskoers trekken, aan ergert als de beroemde ‘vedetten’ alleen hun gage belangrijk vinden en als zij zich om de sport en de strijd niet zo druk maken, néém het hun maar niet al te kwalijk. Zij kunnen wel beter, zij kunnen wel anders. Zij hebben hun baancontracten verdiend in een Tour de France en in andere grote wegwedstrijden; en elk succes dat zij daarin oogstten, hebben zij moeten betalen met risico's en ontberingen. En lang niet altijd worden deze ontberingen en de haast moordende spanning waaraan een renner herhaaldelijk ten prooi is, gehonoreerd met roem en kransen en fabriekspremies.
Er was in diezelfde Tour de France een etappe welke men, naar het heette, net zo goed meteen maar had kunnen overslaan. Dat was de etappe St. Gaudens-Perpignan, en als het met die Tour allemaal normaal en volgens het boekje verlopen ware, zelfs dàn zou deze etappe - opnieuw in de afgrijselijke hitte, en volgend op de jaarlijkse grote Pyreneeën-slag - wel niets anders geworden zijn dan een dodelijk saaie massa-optocht, met een massa-sprintje op de koop toe. Dat is, traditiegetrouw, nu eenmaal het lot dat de meeste etappes die tussen de strijd in de Pyreneeën en de altijd beslissende gebeurtenissen in de Alpen liggen, wacht. Men moet zich daar mee verzoenen. In de Pyreneeën hebben de ‘reuzen van de weg’ in een moordende strijd alles gegeven wat zij maar te geven hebben. Straks in de Alpen gaan zij twee of drie etmalen achtereen door een onbeschrijfelijke hel, waarin onvermijdelijk over de uitslag van de Tour beslist wordt. Is het wonder, dat de renners zich in de vier, vijf etappes die tussen deze hoogtepunten van de Tour in liggen, zoveel mogelijk sparen? Dat zij de strijd tegen de hitte die hen op de brede, naakte wegen van de Midi en de Provence vergezelt - zóveel verbijsterende graden Celsius in de schaduw, en er is daar geen schaduw! - royaal voldoende achten? Dat de klimmers er zich toe bepalen, tijdens deze etappes de niet-klimmers slechts
| |
| |
te bewaken? En dat de niet-klimmers het niet tot een tegenaanval laten komen, in de verpletterende wetenschap, dat zij elke minuut winst welke zij tijdens deze etappes op de klimmers boeken, straks in de Alpen wellicht met tientallen minuten nieuwe achterstand zullen moeten boeten? (Tussen haakjes: het is een van de zonderlinge verschijnselen in de hedendaagse wielersport-op-de-weg en het pleit niet voor de intelligentie en het tactisch vermogen van de moderne wegrenner, dat de nietklimmers tegenwoordig in zo'n Tour van start gaan met bij voorbaat reeds de verpletterende overtuiging, dat zij aan de strijd om de eerste plaatsen in het algemeen klassement niet te pas zullen komen. Het is deze mentaliteit van de niet-klimmers die er toe bijgedragen heeft, dat men tegenwoordig na de laatste Alpen-etappe van de Tour het eindklassement alvast zo ongeveer kan opmaken; het is deze mentaliteit ook, die een man als Alfredo Binda in de gelegenheid stelde, zijn ploeg te laten rijden volgens een nogal saaie defensie-tactiek, waarbij alles er op gericht is, de strijd om de eerste plaatsen te beperken tot de ritten door Alpen en Pyreneeën. De niet-klimmers halen tegenwoordig al voor de start van de Tour onverschillig hun schouders op: de Tour, de roem, het geld en de ereplaatsen zijn slechts voor het handjevol renners dat van het bergrijden een specialiteit heeft gemaakt. Men vertelt in rennerskringen in dit verband de volgende, typerende anecdote: in 1948 rustte de Tour-karavaan een dag in het genadeoord Lourdes en tijdens dit oponthoud brachten alle leden van het Tour-circus, renners, soigneurs, officials en journalisten, gezamenlijk een bezoek aan de Grot. Het was te dier gelegenheid, dat een Monseigneur een preek hield die kennelijk op het métier dezer. Tour-bedevaart was afgestemd. ‘Monsieur les coureurs’, sprak Monseigneur, ‘het is in het leven zoals het is in de sport: men dient er voor te zorgen, boven de materie uit
te klimmen.... hoger.... steeds hoger!’ Het was op dat ogenblik, dat de Franse renner Raoul Rémy, die pas tijdens de Pyreneeën-etappe een pak slaag van jewelste had gehad, tot een der naast hem knielende journalisten fluister- | |
| |
de: ‘het is in de hemel blijkbaar als in de Tour: alleen de klimmers hebben er een kans!....’).
Doch goed: wij hadden het over die etappe St. Gaudens-Perpignan, voorbestemd om volgens de traditie een etappe ‘sans histoire’ te worden. Doch ziet: het wèrd ditmaal geen etappe zonder geschiedenis. In tegendeel: de start, die morgen in St. Gaudens, was een der meest sensationele, ooit in een Tour de France vertoond. De beide Italiaanse équipes waren die nacht, na spannende uren van bieden, loven en onderhandelen, op verzoek van Gino Bartali en met sanctie van de Italiaanse wielerbond uit de Tour genomen, en als er die nacht in het vriendelijke St. Gaudens een aardverschuiving had plaats gevonden, dan had er de daarop volgende morgen geen afgrijselijker sfeer van teleurstelling en verslagenheid kunnen heersen. Hàd het eigenlijk nog wel zin, deze Tour de France voort te zetten? Fiorenzo Magni, die in de Pyreneeën het gele leidersshirt voor de Italianen veroverd had, naar huis! Gino Bartali, die de avond tevoren zegevierend door de finish gegaan was en die hard op weg scheen naar zijn derde Tour de France-overwinning, naar huis! Leoni, die met zijn vlijmscherpe eindsprint en zijn handigheid in de ‘dode’ ritten tussen Pyreneeën en Alpen altijd wel goed geweest zou zijn voor een etappe-overwinning of drie, naar huis! Heel dat rumoerige en altijd wel voor sensaties zorgende gezelschap van Italiaanse officials, journalisten en fotografen naar huis!.... En het mocht dan zo zijn, dat met het vertrek der Italianen de Franse kansen op een Tour-overwinning plotseling met stukken stegen; het mocht verder zo zijn, dat Ferdinand Kuebler, de dolle Zwitser die nu het gele leidersshirt zo maar cadeau had gekregen, stellig gedurende het vervolg van de Tour nog wel voor wat opwinding zou gaan zorgen: zèlfs de hevigste Franse chauvenisten konden niet ontkennen, dat de Tour de France die nacht opeens in overdreven mate aan spanning en belangrijkheid verloren had. Jacques Goddet ondervond dat trouwens aan de lijve,
toen geen dag later de verkoopcijfers van zijn dagblad ‘l'Equipe’ schrikbarend daalden. Ver- | |
| |
moedelijk is dat laatste een van de redenen geweest waarom men onmiddellijk na afloop van de Tour van Franse zijde - met strijkages en concessies en excuses en feestbanketten - succesvolle pogingen ondernam om het conflict weer bij te leggen. Men slaagde daar uitstekend in. Geen drie weken na afloop van de Tour de France, startte Gino Bartali tegen een vorstelijke gage alweer in een Frans criterium en boewel hij er niets anders liet zien dan zijn altijd zo sombere gezicht, fietste hij van de ene Franse ovatie naar de andere....
Doch die morgen in St. Gaudens leek het heengaan van de Italiaanse équipes een ramp voor de Tour en voor de Frans-Italiaanse wielersportbetrekkingen. En de sfeer bij de start was er naar. Jacques Goddet was afwezig. Men zei, dat hij nog een allerlaatste, wanhopige poging deed om de Italianen toch nog tot andere gedachten te brengen. Om negen uur, toen we volgens de plannen het startschot voor deze etappe hadden moeten afvuren, wachtten de officials en het publiek op de Boulevard du Midi nog altijd op het wonder. Doch het wonder gebeurde niet. Het enige wat er gebeurde was een ietwat stroeve afscheidsplechtigheid tussen de persmensen die de Tour ook verder trouw bleven en de Italiaanse collega's die voor geen goud nog een fragment van deze Tour wensten te zien en die die dag onmiddellijk naar huis zouden hollen om vervolgens dagen achtereen hun bladen vol te schrijven met de meest ontroerende jammerklachten....
Om tien minuten over negen maakte Henri Boudard, de starter, tenslotte aan alle spanning een eind: hij startte de overblijvenden. Het was - om U de waarheid te zeggen - een zielig gezicht. Ferdinand Kuebler, die van Magni het gele leidersshirt cadeau gekregen had en nu tot zijn eigen verbazing de eerste plaats in het algemeen klassemenent bezette, startte zonder dat beruchte shirt (de Zwitser is jaren lang beste maatjes met Gino Bartali geweest en bovendien vangt hij zo nu en dan in Italië wel eens een uitstekend betaald baancontract: de situatie wàs inderdaad 'n beetje pijnlijk voor Dolle Ferdinand!) zodat het
| |
| |
publiek langs de weg heel die dag vergeefs naar de ‘maillot jaune’ zoeken mocht. En de rode Hotchkiss van Goddet schitterde nog altijd door afwezigheid. En de volgerskaravaan was plotseling een stuk of twintig Italiaanse automobielen en meer dan honderd, overigens charmante en zwierige, lawaaimakers kwijt. En het publiek aan weerszijden van de weg - hetzelfde publiek, dat de dag tevoren de Italianen nog had gehoond en bedreigd en dat Bartali en de zijnen aldus op de vlucht had gejaagd - begroette de karavaan zonder enige geestdrift; en die middag in Perpignan stonden er tien duizend betalende toeschouwers minder aan de finish dan men had mogen verwachten....
Het was in die etappe, dat de Belgische A-ploeg een meesterlijke zet deed op het schaakbord der tactiek. Gebruik makend van de consternatie in de karavaan, speculerend op de algemeen heersende downstemming waaraan zelfs de Franse favorieten blijkbaar niet ontkomen waren, zond Sylveer Maes, de ploegleider, vrijwel onmiddellijk na de start Maurits Blomme zonder enige assistentie op avontuur, in de wetenschap, dat de nog jonge Bloome dagen beeft waarop hij - excellent rouleur als hij is - juist in solo-ritten wonderlijke dingen presteren kan. Die dag, temidden van de down-stemming, vertoonde Blomme wonderlijke dingen. Ik weet het: het peleton soesde maar suffig voort in de vreselijke hitte en het weerde zich niet totdat Blomme, dertig k.m. voor de eindstreep in Perpignan, al een monstervoorsprong van vele, vele minuten vervoerd had en men hem niet meer bedreigen kon. Ik weet het: er zijn wel groter, indrukwekkender prestaties verricht in zo'n Tour de France dan deze solo-rit van een renner die in het algemeen klassement toen al geen belangrijke rol meer speelde en die uitsluitend joeg op de etappe en op de premie welke men speciaal voor die gelegenheid in Perpignan voor de overwinnaar had gereed gelegd. Maar toch!....: er ging daar een renner onder de moordende zon, zeven uren aan één stuk, met ieder ogenblik de kans, dat achter hem, in het peleton, de vijandelijkheden konden losbarsten en
| |
| |
men hem tenslotte toch nog zou inlopen, met van kilometer tot kilometer sterker en wurgender de vrees voor een haast onvermijdelijke inzinking. Die inzinking kwam. Zij kwam, gelukkig voor Maurits Blomme, op een moment waarop (bij wijze van spreken) Perpignan reeds in zicht was en waarop hij zijn overwining practisch al in zijn zak had. Wat de Vlaming in die laatste kilometers, worstelend met een schilderij van een inzinking, allemaal te doorstaan heeft gehad - een hoofd dat bonsde en hamerde van de koorts, en benen als van lood, en een gemoed dat om niets anders schreeuwde dan om een bad, een bed en wat stilte - is eenvoudig niet na te vertellen. Doch hij hield het. Hij hield het tot in Perpignan waar men op de Boulevard Wilson de eindstreep getrokken had en waar, voor het eerst op deze sombere dag, de duizenden toeschouwers eindelijk weer eens juichten. Daar, in het zicht van de finish, was Blomme opeens aan het eind zijner krachten. De ijzeren wil die het dodelijk vermoeide lichaam zeven uren aan één stuk over meer dan 230 k.m. voortgedreven had, was uitgeput. Men heeft die dag - zo ongeveer - Maurits Blomme over de eindstreep moeten dragen. En toen mijn Vlaamse collega Berten Bafcop de overwinnaar vervolgens naar de wagen sleepte waarmee men hem naar Hotel Petit-Paris aan de Rue Cathédrale vervoerde, kon men uit de verwrongen gelaatstrekken van de overwinnaar niets dan ellende en geen spoor van triomph lezen.
Het was die dag aan de finish in Perpignan dat een ander Vlaams collega. Robert Desmedt van het Brusselse sportblad ‘Les Sports’, zonder zijn schuld bijna een paniek onder de Belgische supporters veroorzaakte. Toen hij voor de microfoon van Radio Luxemburg in de Franse taal een commentaar gaf op de rit die achter ons lag en hij natuurlijk niet vermijden kon, melding te maken van de toestand van uitputting waarin Blomme aan de finish was gearriveerd, gebruikte hij een algemeen gangbare uitdrukking: ‘Maurice était mort de fatigue’ (‘Maurits zat steendood’, zou men in het Nederlandse vakjargon gezegd hebben). Dat er met die uitzending iets aan de
| |
| |
hand was geweest, bleek slechts enkele minuten later. De luisterdienst van een groot Parijs dagblad had de uitzending van Radio Luxemburg afgeluisterd en zocht onmiddellijk contact met zijn in Perpignan verblijvende redactie-staf met de alarmerende mededeling, dat men juist vernomen had, dat Blomme aan de gevolgen van zijn solo-rit was.... overleden! Prompt verscheen er dan ook een Frans persfotograaf in hotel Pétit-Paris met het vriendelijke verzoek, het stoffelijk overschot te mogen zien terwille van het prentje-van-de-dag. Men moest hem teleur stellen. Weliswaar was Blomme op dat ogenblik nog niet helemaal bij zijn positieven, vermoedde men een zonnesteek en vreesde men hier en daar zelfs, dat hij de volgende ochtend niet meer zou kunnen starten, doch overleden was de man die enkele maanden later in Parijs op zulk een briljante wijze de befaamde Grand Prix des Nations zou winnen, stellig niet. Pas later werd het misverstand opgehelderd. Desmedt had zijn verhaal verteld over een niet smetteloze lijn (het aantal smetteloze telefoonlijnen in zo'n Tour de France schijnt uitsluitend gereserveerd voor de redactie-staf van ‘l'Equipe’!) en er had in die reportage een lek gezeten. De lijn en de verbinding waren enkele ogenblikken lang weggevallen; en van de staande uitdrukking welke Desmedt in alle argeloosheid gebezigd had, was aldus niets anders overgebleven dan: ‘Maurice était mort....’!
De volgende dag startte Blomme opnieuw. Hij deed, uiteraard, geen daverende dingen die dag en men had dat ook niet van hem verwacht. En er verscheen die ochtend in Frankrijk en in België geen krant of zij zong wel op de een of andere manier de lof van de moedige Vlaming, die met zijn solo-rush de Tour over een pijnlijk dieptepunt en een downstemming beengeholpen had en die de belangstellende menigte in binnen- en buitenland had laten zien, dat er in een Ronde van Frankrijk wel opwindende prestaties geleverd kunnen worden ook zonder dat men er een aantal Italiaanse beroemdheden in heeft rondlopen.
En weet gij wat er met deze Blomme gebeurt? Geen vier-en-twintig uur later is zijn prestatie practisch al vergeten! Want
| |
| |
in de volgende etappe, van Perpignan naar Nimes, hebben Ferdinand Kuebler en Stan Ockers van een inzinking van de Franse favoriet Louis Bobet gebruik gemaakt om in een sensationele attaque Frankrijks hoop op een Tour-overwinning meteen een dreun te geven. Dàn, als de Zwitsers om Kuebler juichen, als de Belgen Ockers kansen op een Tour-overwinning op veelbelovende wijze hebben zien stijgen en als heel Frankrijk rouwt en jammert om de kostbare minuten welke een wenende Bobet in deze etappe op zijn rivalen verloor, dàn is men in de wederzijdse kampen die hele prestatie van Maurits Blomme - en alle ellende welke hij doorstond om tot die prestatie te geraken - al gladweg vergeten. En enkele maanden later ondervindt dan dezelfde Blomme hoe merkwaardig het wel lopen kan in de wielersport en hoe onberekenbaar het publiek eigenlijk is, als hij zonder te forceren en zonder zich leeg te rijden een Grand Prix des Nations wint, waarin hij onder meer de Zwitser Hugo Koblet en de Nederlander Wim Van Est onder zijn tegenstanders had. Die dag reed Maurits Blomme zich helemaal niet leeg. Die dag arriveerde hij (betrekkelijk) fris aan de finish en vermoedelijk verspeelde hij in deze Grand Prix niet de helft van de energie en de wilskracht welke hij nodig had om daar in Perpignan een niet zo erg veel betekenende Tour de France-etappe op zijn naam te schrijven. En toch.... toch maakte deze Grand Prix-overwinning op de menigte en.... de meeste insiders blijkbaar meer indruk dan de lijdensweg die Blomme tussen St. Gaudens en Perpignan te maken had....
***
Mateloos hard is het métier....
Het is waar: de tijd van het haast beestachtige zwoegerswerk is al lang voorbij; de periode waarin men een kolos, met spieren als kabels en een borstkas als die van een heldentenor, moest zijn, behoort tot het verleden. De steeds verder voortschrijdende rijwiel-techniek heeft een nieuw, eleganter rennerstype gecreëerd, en er worden tegenwoordig méér wedstrijden gewonnen door
| |
| |
snelheid en door souplesse dan door pure, domme krachtpatserij op de pedalen.
Maar het métier van de beroepsrenner die zijn heil zoekt in de wegwedstrijden is nauwelijks veranderd.
Of wel, misschien?
In 1946 vergezelde ik de Nederlandse équipe die toen aan de Ronde van Spanje deelnam. Het was een bijzonder gemêleerd gezelschap, deze équipe, doch men mocht er niettemin wat van verwachten. Het was in deze ploeg dat ik voor het eerst Frans Pauwels, de Kieldrechtenaar, ontmoette en wie hem op onze beenreis naar Madrid, in een K.L.M.-Skymaster, die door niemand minder dan wijlen Parmentier gevlogen werd, vertellen hoorde, hij moèst wel geloven, dat de Kieldrechtenaar (die het, tussen twee haakjes, met wat méér geluk en wat méér overleg 'n knap eind in de wielersport had kunnen schoppen) met die Ronde van Spanje bijzondere plannen had. Frans Pauwels had dat ook. Want hij kende Spanje en hij kende ook de ietwat zonderlinge manier waarop men in die dagen aldaar nog etapperaces placht te rijden. Hij had in 1940, vers uit de categorie der onafhankelijken komend en practisch zonder enige ervaring, in de Ronde van Catalonië gezeten en hoewel er door het uitbreken van de vijandelijkheden in West-Europa en de weerslag die dat ook in Spanje opleverde, tenslotte van die Ronde van Catalonië niet zo erg veel terecht kwam, had Pauwels er zijn ogen goed de kost gegeven. Het was Pauwels dan ook die het zei, daar in die Skymaster: wij kunnen die Ronde van Spanje winnen!, op onze slome sloffen nog wel.
Later pas, veel later, toen onze équipe door alle omstandigheden deerlijk gehavend was en toen Lambrichs in de voorlaatste etappe niettemin de tweede plaats in het algemeen klassement veroverde, beseften wij, dat de overwinning in deze Ronde van Spanje inderdaad in ons bereik had gelegen.
Doch in die Skymaster geloofden wij daar nog niet aan. 'n Paar ereplaatsen, jawel! En 'n etappe-overwinning, misschien! Maar een overwinning in een monsterrace over bijna vier dui- | |
| |
zend kilometers, waarin van Spaanse zijde enige uiterst sterke fabrieksploegen aan de slag waren en waarin onder meer ook de Zwitsers een sterke équipe op de been hadden? Welneen!, men kon daar niet aan geloven in het Nederlandse kamp. Doch Frans Pauwels hield vol. Het was de avond voor de start, in de rumoerige eetzaal van Hotel Barcelona, dat Pauwels met de chef d'équipe een soort van weddenschap afsloot. Er zit in die eerste etappe een Col, zei Frans Pauwels, en je zult die Spanjaarden daartegenop zien stuiven met een haast alsof deze Ronde van Spanje maar vier, inplaats van dertig dagen duren moet. Als U mij op de top van die Col onder de eerste tien vindt, dan is er doodgewoon sprake van een wonder - want zo'n bovenste beste klimmer ben ik waarachtig niet. Maar toch zit ik morgenavond bij de finish in Salamanca tussen de eerste drie! Wedden? Om een pond bananen?....
Er worden tijdens etappe-races 's avonds aan tafel wel eens meer van die weddenschappen afgesloten, en meestal is het bluf, en doorgaans komt er in de harde practijk niet zo bar veel van terecht. Doch Pauwels sprak met een haast heilige overtuiging. Hij had de Spaanse wedstrijdmethoden destijds in 1940 zorgvuldig bestudeerd en hij had niet voor niets hemel en aarde bewogen om nu, zes jaren later, in de Nederlandse équipe voor de Ronde van Spanje opgenomen te worden. Want Pauwels had ontdekt wat geen jaar later ook de Belgische renners zouden ontdekken: men kon, als men zijn hersens slechts gebruikte, de Spaanse cracks op eigen terrein verslaan zonder dat men er wereldschokkende dingen voor behoefde te presteren. Want de Spaanse cracks, ondergebracht in elkaar fel en met alle middelen beconcurrerende fabrieksploegen waarin met geld gesmeten werd, aten elkaar haast op in een zeldzaam bittere revaliteit; en voor het overige betaalde de Spaanse wielersport (en zij betaalt dat nu nog steeds!) de tol aan het isolement waarin zij, als gevolg van de Spaanse burgeroorlog en de daar uit voortvloeiende politieke conflicten, jaren achtereen gezeten had. Het is interessant daar, ‘en passant’, even op te wijzen omdat met
| |
| |
name in Nederland niet alleen door de jongere renners doch ook door sommige leidinggevende figuren in het wielersportleven nog altijd niet voldoende wordt ingezien hoe uiterst belangrijk juist het internationale contact voor de jonge renner wel is. Kijk naar Spanje! Toen daar de burgeroorlog uitbrak, in de dertiger jaren, stond de Spaanse wielersportwereld op het punt, de positie te veroveren welke de Italinaen toen al met beroemde knapen als Girardengo, Binda en Guerra bezet hielden. Een leidinggevende positie. Met renners als Canardo, Berrendero, Fombellida, Martin en de befaamde dwerg Trueba had de Spaanse wielersportwereld de aandacht op zich gevestigd, en nu nog vertelt men U in Santander niet zonder trots hoe Henri Desgrange destijds een zijner belangrijkste en meest diplomatieke assistenten, de befaamde Franse sportjournalist Gaston Benac, die destijds aan Desgrange's blad ‘l'Auto’ verbonden was, met een geheime missie en aanlokkelijke voorstellen helemaal naar Spanje stuurde om de ‘vloo’ Trueba over te halen, in de Ronde van Frankrijk te starten. Het duurde tot 1946, toen Jacques Goddet speciaal naar de Ronde van Zwitserland kwam om Bartali puur goud te bieden als hij maar aan de eerste (kleine) na-oorlogse Tour de France wilde deelnemen, voor een organisator van een Ronde van Frankrijk een buitenlands renner zo belangrijk en zo onmisbaar voor zijn wedstrijd achtte, dat hij in zekere zin een knie-val voor hem deed.
Het was de burgeroorlog, die de Spaanse wielersport uiteraard een stevige knauw gaf. Dat duurde niet lang. Het laatste schot in die burgeroorlog was nog maar nauwelijks gelost, of temidden van het puin van een stad als Tortósa dichtte men alweer de scheuren die de inslaande granaten in het grauwe beton van de plaatselijke wielerbaan veroorzaakt badden. De Spaanse wielersport beleefde vervolgens een onwaarschijnlijke en bedrieglijke hausse. Geen dorp zonder criterium, geen stad zonder een wielerbaan, geen provincie zonder een grote wegwedstrijd van stad-tot-stad, geen krant zonder vele kolommen vol wielersport-nieuws, geen gehucht zonder een plaatselijke favoriet, geen
| |
| |
wedstrijd zonder vele duizenden betalende toeschouwers die, na de bloedige gebeurtenissen tijdens de burgeroorlog, om afleiding en om sensaties schreeuwden en die in en rond de wielersport hun afleiding zochten.
Het was in die dagen, dat Spaanse renners als Gual, Ruiz, Berrendero, Langarica en Trueba meer geld verdienden dan de meest gevierde matador. Het was in die dagen, dat het klim-wonder Trueba zonder wat anders dan 'n paar onbeduidende bergwedstrijden te winnen, een fortuin veroverde dat hij belegde in een onafzienbare huizenrij, ergens in de buitenwijken van Santander. En toen Frans Pauwels als een der eerste buitenlanders met 'n handjevol Luxemburgers, Nederlanders en Zwitsers in 1940 voor het eerst sedert 1936 weer eens wat buitenlandse kleur kwam geven aan een belangrijke Spaanse wegwedstrijd, de Ronde van Catalonië, ontdekten zij al gauw, welk een kwaad het isolement en.... de hausse in wedstrijden-en-belangstelling de Spaanse wielersport wel hadden gedaan. De Spaanse rennerswereld had in weelde gebaad. Zij had het geld slechts voor het oprapen gehad. En zij had daarbij, zoals dat in een hausse nu eenmaal pleegt toe te gaan, de weg van de minste weerstand gezocht en gevonden. Waarom zou men zich afbeulen? Het publiek kwam immers toch in grote getale naar de wedstrijden! De organisatoren verdienden grof geld en zij betaalden vorstelijke honoraria! Je kon in Madrid een doodgewoon criterium van niet meer dan tachtig onbeduidende kilometers rijden tegen een gage van Fls. 2000.-, en de organisator vroeg niet naar je prestaties. De organisator wenste alleen maar wat beroemde namen op zijn aanplakbiljetten. En als je het 'n beetje uitkiende met de treinverbindingen, dan kon je diezelfde avond op de wielerbaan van Valladolid in een al even onbeduidende omnium tegen 'n paar plaatselijke grootheden nog even Fls. 1000.- meenemen; en als je tijdens die omnium geen stap verzette en je die plaatselijke grootheden maar rustig hun gang liet gaan, dan juichte het chauvenistische publiek zich de keel schor en dan was de baan-directeur zo tevreden over je gedrag, dat hij je
| |
| |
onmiddellijk drie nieuwe contracten ter tekening voorlegde!... Jawel, jawel!....: de Spaanse renners uit die dagen hadden een best leven. Zij hadden het net zo comfortabel als zij maar wilden en zij verdienden meer geld in een week dan vroeger met hard werken en eerlijke sport in een heel jaar. Waarom zouden zij zich uitsloven? Het publiek wilde blijkbaar alleen maar wat sensatie, en de kunst was slechts, het publiek deze sensatie te bieden (en de illusie, 'n beetje strijd en wat spanning beleefd te hebben) zonder daarbij veel zweetdruppels op het toneel van de strijd te moeten achterlaten. De twee grote Spaanse bandenfabrieken, Galindo en Pirelli, die terwille van hun publiciteit practisch alle belangrijke Spaanse renners onder contract hadden en met millioenen Pesetas in het rond smeten alsof zij niet alleen banden, doch ook bankbiljetten in massa fabriceerden, hielpen de moordaanslag op de Spaanse wielersport nog een handje door de onderlinge rivaliteit zo ver te drijven, dat zij niet meer op overwinningen doch uitsluitend op.... nederlagen van de tegenpartij joegen. Als de heer Berrendero (op welke manier ook, dat kon zijn Galindo-directie niet schelen) had weten te verhinderen, dat Miro, een der Pirelli-favorieten, de wegwedstrijd Madrid-Valencia niet won, dan wachtte hem aan de finish een enorme fabriekspremie en dan liet het zijn directie verder volkomen koud, dat senor Berrendero in zijn ijver om senor Miro tegen de aarde te rijden zoveel tijd was kwijt geraakt, dat hij pas drie kwartier na de winnaar, een onbekend en onbeduidend individueel die onmiddellijk door de Pirellifabriek werd opgekocht met een jaarsalaris waarop een minister ook niets aan te merken zou hebben gehad -, over de eindstreep kwam sukkelen....
Onbedreigd door het buitenland, hadden de Spaanse cracks in hun comfortabel isolement gelegenheid gehad, een wonderlijke techniek te ontwikkelen onder het motto: men make zich vooràl niet moe als het niet per se nodig is en men rijde alleen zo, dat het de fabrieksdirectie pleizieren kan. Het was een belachelijke techniek, en het had met onze opvattingen over eer- | |
| |
lijke, ronde sport net zo weinig te maken als een Zoeloekaffer met een televisie-ontvangapparaat; en jong en oud deed er vrolijk aan mee. Als men in Spanje een wedstrijd in de bergen reed dan werd er op iedere Col een formidabele strijd geleverd. Het is niet overdreven, te zeggen, dat er op sommige Spaanse Cols vinniger gevochten wordt, door klein en groot, dan in de Tour de France, waar de strijd in de bergen zich in feite beperkt tot een klein dozijn halve of hele favorieten en specialisten. Bij de klim naar iedere bergtop vlogen de fietsende dienaren van de belangen van Galindo en Pirelli elkaar op haast duivelse manier in de haren, bedreigden zij elkaar met moord en doodslag...., en als het gevecht op zo'n Col dan gestreden was, sloot men in de afdaling prompt een wapenstilstand. Iets positiefs, een aanval van formaat, wilde men niet, riskeerde men ook niet. Het enige wat men wilde had een negatieve tendenz: de tegenstander zoveel mogelijk te verhinderen op de Cols, die die dag de aandacht van het publiek gevangen hielden, successen te boeken. Als er drie Cols in zo'n etappe voorkwamen, herhaalde men dat domme spel drie maal.... en negen van de tien keren eindigde dan zo'n berg-etappe, waarin op de Cols inderdaad goede en soms zelfs indrukwekkende dingen waren vertoond, in een massa-sprint. En dan? Dan wreef zelfs de organisator in zijn handen. Want hij had zijn eindstreep getrokken voor twintig duizend grof betalende toeschouwers, en deze toeschouwers vonden het wilde gedoe van zo'n massa-sprint diep in hun hart 'n stuk aardiger dan de alles behalve sensationele aankomst van een
afgetobd renner die ginds, in de Cols, zeven minuten voorsprong op de rest van de concurrentie veroverd heeft en die nauwelijks nog in staat is, tegen het publiek te glimlachen. Het publiek aan de finish kreeg waar en sensatie voor zijn Pesetas. Wat wilde men nog meer?....
Het is duidelijk, dat deze techniek slechts tijdens een isolement een schijn-succes oplevert. De Spanjaarden hebben dat na 1946 op bijzonder pijnlijke wijze ervaren. Zij hebben in hun eigen Ronde van Spanje zulke bittere nederlagen geleden, dat senor
| |
| |
Doriga, de organisator, verraden door zijn renners, in een hoek getrapt door de eens zo met geld smijtende fabrieken en verlaten door het publiek dat eens aan de onoverwinnelijkheid van zijn Spaanse renners geloofde, in 1950 de kostbare organisatie van zijn monsterrace die hij, in navolging van Desgrange, met een dik woord zijn ‘levenswerk’ noemde, al niet meer aandurfde. De beste Spaanse renners van het ogenblik zijn in 1948 in de Ronde van Nederland aan de start gegaan en zij zijn er verpletterd. De sterkste Spaanse ploeg welke men op de been kon brengen, verdedigde, voor het eerst sedert jaren, in 1949 weer de Spaanse kleuren in de Ronde van Frankrijk, en wat een triomphtocht had moeten worden, werd een nederlaag zo frappant, dat zij de Spaanse wielersport practisch meteen weer van het internationale wielersporttoneel verjoeg en dat de Spanjaarden het een jaar later nog niet waagden, aan de wereldkampioenschappen deel te nemen.
Het was in 1948, dat mij door de redactie van het Spaanse sportblad ‘Barcelona Deportiva’ verzocht werd, in enige artikelen mijn mening te geven over de kansen welke Spanje zou hebben als het, begin 1949, met zijn renners buiten de grenzen zou gaan. Ik kon toen niet anders, dan de Spanjaarden voorzichtig voorbereiden op de nederlagen welke zij onvermijdelijk tegen het lijf zouden lopen. De directie van ‘Barcelona Deportiva’ zal van die artikelenreeks vermoedelijk nog altijd spijt hebben. Want zij kostte haar niet alleen wat abonnés, zij bezorgden haar bovendien een ijselijke stapel woedende ingezonden stukken, en het was niemand minder dan de oud-kampioen Canardo die de schrijver, in een vlammend artikel op de voorpagina van het te Madrid verschijnende dagblad ‘Ya’, uitnodigde tot iets, dat verdacht veel leek op een duel. De schrijver, die toevallig niet bijzonder duellerig is aangelegd, ging daar wijselijk niet op in. Doch toen hij in 1949 met de Tour de France in het Spaanse San Sebastian kwam (de Spaanse équipe was toen al uitgevallen en er heerste in de Spaanse wielersport een algemene rouwstemming die nog vele maanden duren zou)
| |
| |
had hij dolgraag met Canardo eens van gedachten gewisseld. Helaas: Canardo was er niet. Vermoedelijk werd hij te zeer in beslag genomen door de Hoekse en Kabeljauwse Twisten welke in die dagen, als gevolg van de nederlaag in de Tour, in de boezem van de Spaanse wielerbond woedden. Doch een jaar later ontmoette ik de ex-kampioen op Mallorja, waar hij zijn vacantie doorbracht. En het was daar, bij een koele Jerez in de hall van Hotel Palayo, dat hij het zei: wij hebben ons vergist; de wielersport op de weg verdraagt op de duur de weg van de minste weerstand niet; wij zullen in Spanje weer geheel van voren af aan moeten beginnen en het moeilijkste daarbij zal zijn, de jonge, aankomende renners te behoeden voor een mentaliteit welke door de ouderen jaren achtereen met zoveel onbedachtzaamheid en.... zoveel egoïsme werd gepropageerd!....
***
Een renner als Frans Pauwels had in 1940 de crisis waaraan toen al de Spaanse wielersport leed, achter het klatergoud en de humbug ontdekt en ontmaskerd, en toen er in 1946, direct na de oorlog, volkomen onverwacht een Nederlandse équipe naar de Ronde van Spanje kon en hij op eigen, dringend verzoek een plaats in deze ploeg kreeg, toen wist hij met zekerheid: de renner die naar Spanje ging met het voornemen, niet de weg van de minste weerstand te zoeken, de renner die bovendien intelligent en handig genoeg was om tussen de revaliteit der Spaanse équipes door te zeilen, hij maakte in deze Ronde van Spanje een uitstekende kans. Op premies. Op etappe-overwinningen. Op een der eerste plaatsen in het algemeen klassement zelfs!
De ploeg die drie dagen voor de start in een druilregen van Schiphol vertrok, stond 'n beetje vreemd tegenover het avontuur. Zij beschouwde het trouwens ook voornamelijk als een avontuur. Het kon nooit kwaad, zo'n Ronde van Spanje. Je kwam er, na al die jaren oorlog, eindelijk weer eens uit. En de organisator betaalde een behoorlijke garantie. En als je tijdens
| |
| |
die Ronde van Spanje niets presteerde, dan lag zij in ieder geval vroeg genoeg in het seizoen om haar als een harde, doch uitstekende training op te vatten, zodat je er gedurende de tweede helft van het seizoen in de criteria vruchten van kon plukken. Doch er was er één in deze équipe, die de Ronde van Spanje nièt als zo-maar-een-avontuur opvatte. Dat was Frans Pauwels. Hij had zich op die, toch niet zo èrg belangrijke, wedstrijd voorbereid alsof het een wereldkampioenschap gold. Hij had een kist vol materiaal en een half pakhuis vol bijvoeding. Hij had zèlfs een Nederlands-Spaans woordenboek in zijn koffer en hij draaide er geen doekjes om: deze Ronde van Spanje was zijn kans; deze ‘Vuelta Ciclista a Espana’ zou hem, de renner die dreigde weg te zinken in het leger der middelmatigen, de gelegenheid geven, eindelijk enige opvallende prestaties te leveren. Vandaar dan die weddenschap.
En ik vergeet niet gauw hoe, de volgende dag, Frans Pauwels nauwelijks dertig kilometer voorbij de start in een bocht van een volkomen onschuldige afdaling, bleek en zwijgend en met tranen in de ogen naast een gekreukte fiets stond. De een of andere Zwitser had hem tijdens een volkomen onverwachte stuur-maneuvre eenvoudig uit de bocht gereden, en mèt het peleton, dat ginds zijn aanloop nam naar de hellingen van de Puerto de los Leones, de eerste Col van deze Ronde, verdween Pauwels' geloof in de geluksster welke hem, naar hij heilig meende, op zijn tocht rond Spanje had moeten vergezellen.
Op dat ogenblik kreeg Pauwels veel méér dan alleen maar negen minuten achterstand. Hij kreeg een morele tik, die enorm hard aankwam. Hij kwam er heel die Ronde niet meer over heen. En zoals dat meer gaat: Pauwels begon aan een pech-serie zoals zij in een etappe-wedstrijd nog maar zelden is vertoond. Nadat men 's avonds in Salamanca zulk een uitvoerige portie mentaltraining op hem losgelaten had, dat de Kieldrechtenaar de volgende ochtend toch weer met enige moed in de tijdrace per ploeg naar Bejar stratte, trapte hij op het critieke ogenblik (toen onze équipe op het punt stond, een indrukwekkende overwinning te
| |
| |
behalen) zijn derailleur aan flarden; in de daarop volgende rit werd hij door het noodlot getracteerd op een kettingbreuk en drie lekke banden; enfin: Pauwels fietste van de ene tegenslag naar de andere en toen hij, vele etappes later, tijdens de rit van Murcia naar Valencia toch nog enkele uren lang zijn topvorm terug vond en hij op het punt stond, Hollanda aan een briljante etappe-overwining te helpen, raakte hij bij het binnenrijden van de sinaasappelstad met zijn voorwiel verstrikt in de tramrails, brak hij een wiel (en bijna een sleutelbeen) en kwam hij tenslotte met zijn fiets op zijn nek pas als negende over de eindstreep.
Maar Frans Pauwels reed die Ronde van Spanje niettemin uit. Hij doorstond, later, in Noord-Spanje de slag in de bergen. Hij reed zich, ver in de achterhoede, mentaal en lichamelijk zo leeg, dat het vier etappes voor het einde al een wonder was, dat hij niet doodgewoon van zijn fiets plofte. En hij bereikte Madrid. Toen hij, opnieuw met vrij grote achterstand, in het enorme Estadio Metropolitano arriveerde, waar zestig duizend Madrilezen zich uitputten in het loslaten van wilde ovaties, stuurde een official hem het middenterrein op voor hij de (reglementair verplichte) laatste ronde had kunnen uitrijden. Men had geen belangstelling voor de verliezer Frans Pauwels. Men wenste niets anders dan de grote ‘vedettes’ in de baan, opdat men hen kon begraven onder kransen, premies, geschenken en applaus. Daar, op het middenterrein, smakte Frans Pauwels zijn fiets met een woedende zwaai tegen de wereld, en dat het ding niet in duizend stukken uit elkaar spatte, pleit uitsluitend voor de prestaties van de moderne rijwiel-fabrikanten.
Sedertdien is de Kieldrechtenaar voor goed onder gegaan in het leger der middelmatigen. En is hij er toch wel wat bitter onder geworden....
***
Het métier is wreed!....
René Vietto, de Franse crack, telde niet zo bijzonder veel vrienden in het millieu van renners, officials, journalisten en ver- | |
[pagina t.o. 144]
[p. t.o. 144] | |
Twintig kilometers na de start. De etappe is nog jong en men heeft nog meer dan twee honderd k.m. voor de boeg. Doch aan de kop van de groep hebben de favorieten nu al positie gekozen. Slechts dààr, voor in het peleton en nièt aan de staart, wint men zijn wedstrijden.
| |
[pagina t.o. 145]
[p. t.o. 145] | |
Een vak met duizend risico's. De Breton Mahé, één der velen die tijdens het wielersportseizoen-1950 één enkele verkeerde stuur-manoeuvre met een val en een gebroken sleutelbeen betaalde.
| |
| |
zorgers; en hij had het er naar gemaakt. Doch er is één ding, dat zelfs zijn vijanden niet gauw vergeten. Dat was de manier waarop hij tijdens de Tour de France van 1934 - zijn éérste! - zijn eigen kansen moest opofferen voor die van zijn ploegmaat Antonin Magne, die op dat ogenblik met de gele trui rond Frankrijk fietste. René Vietto was in die Tour de grote ontdekking van het jaar geweest. In een wedstrijd waarin in de loop der jaren de strijd op de bergen een steeds groter rol was gaan spelen, had Frankrijk in hem een jong renner gevonden die voorbestemd scheen om het organiserende land nog enige jaren lang te behoeden voor een nieuwe, dreigende nederlaag tegen de Belgen. Hij had nog een massa te leren, deze Vietto, doch niet in de Cols! Daar was hij dat jaar heer en meester, en de Franse pers vierde zijn overwinningen met alle geestdrift welke zij maar opbrengen kon, en het Franse publiek strooide in bewondering bloemen op het pad dat de ‘heremiet van Cannes’ had te gaan. En als men deze Vietto in dat jaar zijn eigen race had laten rijden, wel, misschien zou men dan inderdaad de naam van deze renner die als geen ander ‘door de Tour bezeten was’ op de lange lijst der overwinnaars teruggevonden hebben. Doch Vietto mocht zijn eigen race niet rijden. Hij zat in de Franse équipe en deze had al haar kaarten gezet op de kansen van een andere, oudere crack: Tonin Magne, de sombere boerenzoon die de Tour al eens op zijn naam geschreven had. Hij reed er om, de oude Tonin. Hij had een uitstekende équipe tot zijn beschikking en deze équipe hielp hem inderdaed in het gele leidersshirt. Totdat dan, in de meest gevaarlijke berg-etappe, Tonin Magne op het meest critieke ogenblik materiaalpech kreeg en Vietto door zijn ploegleider gedwongen werd, om te keren en terug te rijden naar de plek des onheils. Het was een uiterst dramatisch ogenblik. De jonge crack, op weg naar een
nieuwe etappe-overwinning en misschien zelfs (vele Franse experts houden dat nu nog hardnekkig vol) op weg naar de Tour-overwinning, werd gedwongen, zijn kansen prijs te geven voor die van een oudere; en àls hij op dat ogenblik het bevel van zijn
| |
| |
ploegleider in de wind geslagen had, àls hij rustig door was gegaan en er op eigen houtje voor Frankrijk een overwinning uitgereden had, zou het Franse publiek, dat de jonge Vietto toen al op een overdreven hoge troon gezet had, het hem zo bijzonder kwalijk genomen hebben? Ik geloof niet, dat men aan de gelukkige afloop van een dergelijk incident had behoeven te twijfelen. Twee dagen na het incident zou men een Vietto-met-degele-leiderstrui gevierd hebben alsof hij nimmer tegen de teamdiscipline gezondigd had; en alleen Tonin Magne en de chef d'équipe zouden er vermoedelijk een boze bui van over gehouden hebben. Stellig heeft ook Vietto op dat wrede ogenblik aan deze mogelijkheid gedacht. Zeer zeker heeft hij één seconde lang getwijfeld tussen zijn eigen kansen en de team-tucht. Toen keerde hij om en bezorgde Tonin Magne dat wiel. En zoals dat gaat in een koortsige wedstrijd waarin iedere fractie van een seconde beslissend kan zijn en waarin men zijn zenuwen nauwelijks meester kan: Magne ontving zijn redder in de nood met een lading vloeken, rukte hem dat wiel uit de hand, sprong vervolgens op zijn fiets en had niet eens een woord van dank. Dààr, terwijl Magne in het gele leidersshirt opnieuw op zijn fiets klom en Vietto achterbleef, wachtend op de montage-wagen, heeft de kleine man uit Cannes de eerste grote huil-scène van zijn wielersportcarrière opgevoerd. En kon men het hem zo èrg kwalijk nemen?....
***
En er is een hotel ergens buiten St. Gaudens, Hotel de France in Loures-Barousse om nauwkeurig te zijn, en de lange, altijd vriendelijke en altijd rustige Italiaan Fiorenzo Magni zal sedert de 25ste Juli van het jaar 1950 niet meer aan dit hotel terug kunnen denken zonder geplaagd te worden door de bitterste gedachten.
Fiorenzo Magni?....
Daar hebt gij weer zo'n renner, daar is weer zo'n sportcrack, die alleen maar 'n paar jaar eerder of later geboren had moeten
| |
| |
zijn om in de sport het allerhoogste te kunnen bereiken. Gij komt dergelijke lieden wel méér tegen in de sport. De fameuze Amerikaanse neger-athleet Metcalfe zou destijds, in 1936, twee of drie gouden Olympische medailles veroverd en heel Amerika aan zijn voeten gehad hebben, als er juist in die dagen niet nog een ander sprintfenomeen, Jesse Owens, over de sintelbanen rondgedarteld had, die nèt nog een honderdste van een seconde minder nodig had voor de honderd meter en over wiens prestaties men in athletiekkringen nog zal spreken als men Metcalfe al lang vergeten zal zijn.
Het is Fiorenzo Magni niet beter vergaan. Hij stond en hij blééf in de schaduw van de campionissimi Bartali en Coppi. Totdat hij dan in het seizoen 1950 de kans kreeg, zich wellicht voor goed van deze schaduw te ontdoen. Magni had het seizoen uitstekend ingezet. Hij had met verbluffend meesterschap een Ronde van Vlaanderen gewonnen, verreden onder weersomstandigheden die de sterke Flandriens van het genre Brieck Schotte, die zich pas in regen en storm en op zwaar lopende wegen behoorlijk op hun gemak voelen, als het ware op het lijf geschreven waren. En vervolgens had hij de rest van zijn seizoen volkomen afgestemd op de twee meest belangrijke wedstrijden: de Tour de France en de wereldkampioenschappen op de weg te Moorslede. Vooral zijn kansen op de Tour-overwinning mocht men niet onderschatten. Want Fausto Coppi, ernstig geblesseerd tijdens een valpartij in de Ronde van Italië, ging in die Tour niet van start (men twijfelde er op dat ogenblik zelfs aan of hij ooit nog in een zware wedstrijd van start zou kunnen gaan), en Gino Bartali was intussen alweer een jaartje ouder geworden; en hoewel de oude campionissimo er geen doekjes om wond, dat hij naar de Tour de France ging met het vaste voornemen, de wedstrijd voor de derde maal zegevierend te beëindigen, wist ook Magni, dat de Bartali van 1950 niet meer de ongenaakbare kampioen was die twee jaar tevoren, in 1948, zijn Ronde van Frankrijk met zulk een overweldigend meesterschap gereden had, dat de rest van de buitenlandse concurrentie
| |
| |
er practisch niet aan te pas gekomen was. Stellig wist Bartali dat eveneens. Pas nog, in de Ronde van Italië, had hij tegen de jonge Zwitser Hugo Koblet een pijnlijke nederlaag geleden en vervolgens had hij zo lang gezeurd met zijn inschrijving voor de Tour - en had hij de organisator zoveel chicanes in de weg gelegd -, dat een kind begrijpen kon, dat Bartali zich met het oog op deze Tour alles behalve op zijn gemak voelde. En vermoedelijk was er slechts één onder zijn concurrenten die hij werkelijk vreesde: Fiorenzo Magni. Bartali kende Magni uitstekend. Hij kende zijn zwakke zijden (Magni is geen superklimmer en hij houdt bovendien niet van tijdraces), doch hij kende ook diens mateloze kracht en onuitputtelijke moed. En wie weet: toen Bartali die middag van de 25ste Juli in een stortbui en bedolven onder de modder te St. Gaudens van zijn fiets stapte, nadat hij de Pyreneeën-etappe gewonnen had, en toen hij vervolgens verklaarde, de volgende ochtend niet meer te zullen starten, heeft het feit dat tijdens diezelfde etappe Fiorenzo Magni dan toch maar voor Italië het gele leidersshirt veroverd had, wellicht sterker op zijn zenuwen gewerkt dan de onvriendelijkheden welke hij tijdens zijn tocht door de Pyreneeën van de zijde van het Franse publiek had ondervonden!.... Er zijn die avond en de daar op volgende nacht in Hotel de France te Loures-Barousse, waar de Italiaanse A-ploeg was ondergebracht, scènes opgevoerd welke men zonder enige moeite in een dramatische film van de toch al zo dramatische heer Rosselini zou kunnen verwerken. Gino Bartali, in de hoofdrol, stelde zich aan alsof hij door Ingrid Bergmann hoogstpersoonlijk verraden-, en vervolgens aan de diepste wanhoop ten prooi was. Alfredo Binda heeft later onthuld, dat Bartali die avond en de nacht die daar op volgde, van pure woede twee pakjes cigaretten heeft opgerookt: een kwantum weermee hij onder normale omstandigheden 'n jaar of twee toe komt.
In de kamer van de campionissimo waar achtereenvolgens Binda, Goddet, de Italiaanse ploegmaten en zèlfs de leden van de Italiaanse B-ploeg Gino Bartali kwamen smeken, de strijd voort te zetten, waadde
| |
| |
men 's nachts tegen een uur of twee tot op enkel-hoogte door een poel van tranen. Doch wàt men Bartali ook verzekerde, hoe Binda ook op zijn gemoed, zijn vaderlandsliefde en wat-al-niet werkte, Bartali bleef maar koppig op zijn stuk. Hij wilde naar huis. Hij wilde zèlfs met de hele Italiaanse Tour-kolonie naar huis. Toen men 's nachts tegen drieën eindelijk de hoop opgaf, Bartali nog in de Tour te kunnen houden, toen het verder duidelijk werd, dat het na Bartali's verdwijnen niet mogelijk zou zijn, nog een officiële Italiaanse équipe aan de Tour te laten deelnemen, hield men onder de Italiaanse renners een enquête: zijn er bijgeval nog lieden die een ploeg wensen te vormen die als officieuze Italiaanse équipe de strijd kan voortzetten? Br waren er wel, onder de Italianen. Er waren er zelfs acht, en onder hen bevond zich de drager van de gele trui, Fiorenzo Magni. Op dat ogenblik moèt Magni wel beseft hebben, dat hij zijn Tour de France practisch al gewonnen had. Bartali met zijn vriendjes naar huis! En een nieuwe, haastig in elkaar gespijkerde, uit leden van de A- en B-équipes bestaande, ploeg die alleen maar zou rijden voor het behoud van Magni's gele shirt!
En wat er, toen het eenmaal zo ver was, in de daaropvolgende drie, vier uren precies gebeurd is, weet nog altijd geen mens. De Italiaanse wielerbond ontkent nog steeds hardnekkig, dat zij de samenstelling van een dergelijke, geïmproviseerde en officieuze Italiaanse équipe onder aanvoering van Fiorenzo Magni plechtig verboden heeft. Men vermoedt, dat de heren van de Italiaanse wielerbond Binda en Magni alleen maar hebben doen weten, dat zij (èn het Italiaanse publiek) het vormen van een nieuwe équipe toch wel zo'n beetje beschouwden als verraad aan de campionissimo en aan de Italiaanse wielerbond die Bartali's houding onmiddellijk had goedgekeurd.
Hoe ook: 's morgens vroeg trok Magni zijn officieuze équipe terug. Met tranen in de ogen...Ik zou niet meer in Italië durven rijden, verklaarde hij. En hij bleef solidair met Bartali, de man die hem jarenlang in de schaduw gehouden had. Hij bleef solidair omdat hij niet anders kon.
| |
| |
En als men dan twee weken later de wereldkampioenschappen te Moorslede verrijdt, als daar de Italiaanse ploeg door de Belgen, de Nederlanders, de Fransman Bobet en de Zwitser Ferdinand Kuebler aan flarden gereden wordt, als Bartali een nieuwe bittere nederlaag lijdt, dan mist dezelfde Fiorenzo Magni opnieuw zijn kans. Een blessure heeft hem gedwongen, zijn plaats in de Italiaanse équipe af te staan aan een plaatsvervanger. Als straks Fiorenzo Magni - ook al heeft hij, in de schaduw der campionissimi, al met al toch een klein fortuin bij elkaar gefietst - zonder een Tour-overwinning, zonder een wereldkampioenschap en snel vergeten door de massa, als een teleurgesteld man de wielersport verlaat, dan kunt gij het hem eigenlijk niet eens zo bijzonder kwalijk nemen!
***
En in de Tour van 1947 - de eerste grote Ronde van na de tweede wereldoorlog - gebeurde het volgende. Er was daar een Italiaanse équipe aan de start, doch zij miste de campionissimi. Goddet, die met de Italiaanse wielerbond maanden achtereen onderhandeld had over het deelnemen van Coppi of Bartali, had zich tenslotte tevreden moeten stellen met een Italiaanse ploeg, bestaande uit weliswaar sterk rijdende, doch niet briljante tweede-klassers zoals Italië ze bij dozijnen heeft. Men had deze tweede klassers ondergebracht in één ploeg met enige, reeds sedert jaren in Frankrijk wonende Italianen als Brambilla en Tacca, en deze équipe was in Parijs nog niet goed en wel van start of er heerste in het Italiaanse kamp al een opgewonden soort van burgerkrijg. Ronconi, de inderdaad uitstekend rijdende aanvoerder van de èchte Italiaanen, zag zich opgescheept met een ploeg waarin de ‘Franse’ Italianen hun symphatieën voor het land waarvan zij al jaren gastvrijheid genoten hadden, niet onder stoelen en banken staken. Geen jaar later hadden Brambilla en Tacca dan ook, uit vrees ooit nog eens in een Italiaanse ploeg ondergebracht te worden, de Franse nationaliteit aange- | |
| |
nomen en golden zij bij de Italiaanse renners en officials doodeenvoudig als verraders.
Goed: het vlotte niet erg in het Italiaanse kamp. Het vlotte vooral daarom niet erg, omdat Ronconi in een duel met Vietto de gele leiderstrui veroverde en hij als chef-de-file gehandhaafd bleef, zelfs toen hij daarop prompt een ingewikkelde inzinking kreeg en het duidelijk was, dat zijn ‘knecht’ Brambilla niet alleen stukken beter reed, doch dat zijn kansen op een Touroverwinning in feite oneindig veel beter stonden dan die van zijn chef de file.
In de laatste Pyreneeën-etappe, waar Robic de basis legde voor de overwinning welke hij een week later, in de allerlaatste etappe, zou behalen, was het mede aan het formidabele rijden van Brambilla te danken, dat Ronconi van de troon viel. En juist toen dat relletje uitgevochten was, toen men in het Italiaanse kamp inzag, dat men maar beter op Brambilla wedden kon, ook al lijkt een rennerstype als ‘de Brambille’ ongeschikt om er tenslotte een Tour-winnaar van te maken, juist toen gebeurde het wonder: Brambilla veroverde het gele leidersshirt in de beruchte tijdrit naar St. Brieuc, waarin Vietto zijn laatste kans op een Tour-zege verspeelde; en alleen Brambilla weet wat hem deze verovering aan wilskracht wel gekost heeft en hoe zeer hij de uitputting nabij was toen hij die middag daar in St. Brieuc op het schavotje stond: de kostbare gele trui rond de afgemagerde schouders.
Er was die avond een uitvoerige vergadering van de Italiaanse équipe en men sloot er zowaar vrede. En toen men aan de allerlaatste etappe begon, met Brambilla nog steeds in de gele trui, startte zelfs Ronconi met de opdracht en het voornemen, Brambilla op alle mogelijke en onmogelijke wijzen bij te staan als, wat men verwachtte, de Fransen Fachleitner en Robic, die in het algemeen klassement de Franse Italiaan dicht op de hielen zaten, nog een laatste wanhoopsaanval op de Italiaanse stellingen zouden ondernemen.
Die aanval kwam.
| |
| |
Het was Fachleitner die hem inleidde en nog voor Brambilla goed en wel geslagen was, was Robic ter assistentie naar Fachleitner toegesprongen; en nimmer kreeg een Tour de France een spannender en dramatischer slot.
Terwijl ver vooruit Brieck Schotte op weg was, de laatste etappe van de Tour te winnen, arbeidden Fachleitner en Robic broederlijk vereend aan de nederlaag van Brambilla en huldigde men tenslotte in het Parc des Princes, waar zich haast delirische tafrelen afspeelden, de kleine, koppige Breton en nièt de gebroken man die vele, vele minuten later wenend het beton van de beroemde wielerbaan kwam oprijden: het gele leidersshirt, dat hij voorbij Rouaan, op de berucht gebleven helling van de Bon-Secours verloren had, nog altijd om de schouders....
Die dag, terwijl heel zijn lichaam om drinken schreeuwde, nam Brambilla in een vlaag van woede zijn beide drinkkruiken en liet ze leeglopen op de weg. En er lag iets griezeligs in zijn stem, toen hij het uitschreeuwde: ‘Ik zal je straffen, Brambilla!, tu ne boiras pas puisque tu ne marches pas!....’
En men vertelt, dat Brambilla na afloop van die Tour de France terugreed naar Annecy, waar hij sedert jaren woont met zijn vrouw en zijn zoontje, en dat hij daar de fiets waarmee hij die laatste, ongelukkige etappe naar Parijs gereden had, begroef in zijn tuin. Hij kon die fiets niet eens meer zien!....
***
En als, in diezelfde Tour, Apo Lazarides een jaar later maar goed gedurfd had, dan had hij na de eerste de beste etappe al niet alleen zijn fiets, maar ook een.... Frans gendarm begraven!
Het gebeurde in de etappe Parijs-Trouville.
In Parijs, op de Place d'Etoile, hadden de Franse supporters Apo Lazarides uitgeleide gedaan als ware hij een regerend vorst. Voor de Franse experts gold hij, veel meer dan Robic, als het enige Franse kanspaard in de strijd tegen Bartali; en een van de vele tienduizenden die er van overtuigd waren, dat hij de
| |
| |
campionissimo inderdaad kon verslaan, was Apo Lazarides hoogstpersoonlijk.
En dan gebeurt in de eerste de beste etappe, door.... Bartali gewonnen!, iets erg onnozels, dat Lazarides' geloof in een overwinning meteen aan gruizels slaat. Hij krijgt een lek bandje op een moment dat het peleton nauwelijks harder dan vijf en twintig kilometers per uur gaat, en zijn ploegleider vindt (terecht) dit lekke bandje in een eerste etappe zo onbeduidend, dat hij het niet nodig acht, een paar ploegmaten van Lazarides ter assistentie achter te laten. En Lazarides legt een nieuw bandje en er zijn wat vriendelijke omstaanders die hem daarbij ongevraagd hulp verlenen en zij doen zo onhandig, dat Lazarides, wiens zenuwen toch al niet van staaldraad gemaakt zijn, er zwaar nerveus onder wordt en dat hij, als gevolg daarvan, met dat lekke bandje méér tijd verliest dan per se nodig was.
Dan begint Lazarides zijn jacht. Zijn achterstand bedraagt een minuut of vier en hij vermoedt, dat ginds in het peleton elk ogenblik de jacht kan beginnen, en hij weet, dat hij dus geen tijd te verliezen heeft. Het is tijdens deze achtervolging, dat hij, een volgauto passerend, even gehinderd wordt door een der motorgendarmen. Nu zijn er motor-gendarmen en motor-gendarmen in de Tour. Er is een vaste kern van gemotoriseerde politie die de Tour van de eerste tot en met de laatste etappe vergezelt. Deze kern bestaat uit specialisten en zij rijden nog liever hun motor aan flarden tegen een boom dan dat zij een renner zouden hinderen. De rest der gendarmen, de zogenaamde ‘regionale rijders’, wisselt van dag tot dag. Zij hebben, doodgewoon, opdracht, het verkeer te regelen dat na het voorbij trekken van de Tour-karavaan losbarst (en dat voor een belangrijk deel bestaat uit enthousiasten die pogingen doen om verderop nog een flits van de karavaan te zien). De Tour, het verloop van de strijd en het lot van de renners interesseert hun nauwelijks. Voor hen betekent het passeren van de Tour zoveel extra diensturen, en er zijn er die daar kriebelig van worden.
Blijkbaar trof Apo Lazarides zo'n kriebelige gendarm toen hij
| |
| |
zich, bij het passeren van de langzaam voorthobbelende motor enige minder vriendelijke uitlatingen aan het adres van gendarmen in het algemeen en de onderhavige in het bijzonder ontvallen liet. De gendarm nàm dat niet. Hij toog onmiddellijk op zoek naar revanche en hij bedacht daarbij een haast geniale methode. Hij ging eenvoudig twee minuten voor Lazarides uitrijden en liet daar alle verkeer uit de zijwegen rustig los. Het gevolg was, dat de ex-Griek binnen de kortste keren verzeild raakte in een enorme opstopping van automobielen, ossenwagens, voetgangers, fietsers en wat al niet, dat hij later - mèt het normale verkeer - 'n paar malen voor een verkeers-stoplicht moest wachten, en dat hij al twintig minuten achterstand had voor zijn chef d'équipe hem tenslotte uit de chaos verloste en de rest der gendarmen een weg voor de arme Apo baanden.
Het merkwaardige was, dat vrijwel niemand van de journalisten, voortdurend rond de kopgroep zwervend, had gezien wàt er precies met Lazarides gaande was; en Lazarides was dan ook, met grote achterstand, nog niet aan de finish of er zaten al een stuk of wat verhalen in de telefoon waarin men ach en wee jammerde over de ‘zware inzinking’ waaraan de kleine man die dag ten prooi was geweest. Tegen de tijd, dat, 'n paar dagen later, deze verhalen gerectificeerd werden en men op zoek toog naar de gendarm die zich als favorieten-killer had ontpopt, had Lazarides alle belangstelling voor die Tour al lang verloren en was hij een zeurend, ontevreden mannetje geworden. Het publiek làs die rectificatie vermoedelijk niet eens. Het publiek had toen, in de jonge Louis Bobet, al een nieuwe favoriet ontdekt..
***
En in 1938, in hotel Continental, tijdens de wereldkampioenschappen die dat jaar in Valkenburg verreden werden, ontmoette ik de Franse oud-renner Christophe, ‘le vieux Gaulois’. Hij behoorde tot de groten van voor de eerste wereldoorlog en niemand minder dan Henri Desgrange zei van hem, dat hij met wat méér geluk drie Ronden van Frankrijk achter elkaar
| |
| |
had kunnen winnen. Hij won er géén, Christophe, en zoveel jaren later vindt gij hem, welhaast vergeten, terug in een Valkenburgs hotel: als mécano van de Franse équipe. Hij heeft een interessant verhaal, deze voormalige grootheid uit het tijdperk der moustachen. Hij vertelt U de geschiedenis van een Pyreneeënetappe tijdens de Tour van het jaar 1913. Die dag had Christophe, zo verzekert hij U een kwart eeuw later, de ‘forme van zijn leven’. Die dag liet hij bij de beklimming van de eerste bergreus, de Aubisque, de gevreesde Flandrians Philip Thys en Lucien Buysse eenvoudig staan, liet hij zich aan de andere kant van de berg over de bijna onbegaanbare paden als een steen naar beneden tuimelen, beklom hij met nog méér élan de nog moeilijker Tourmalet en had hij op zijn beide Belgische rivalen al bijna vijf en twintig minuten voorsprong toen hij halverwege de afdaling brokken kreeg. Een materiaalbreuk!, en als een der vooraanstaande renners iets dergelijks overkomt in een moderne Tour de France, dan weet hij in negen van de tien gevallen een ploegleider met een automobiel vol reserve-materiaal vlak achter zich en dan zit hij geen halve minuut later alweer op een reservefiets en is hij het incident morgen al weer vergeten. Doch in de oertijd der moustachen was dat anders. Mede met het oog op het feit, dat de volgwagens uit den jare 1913 of daaromtrent alles behalve betrouwbaar waren zodat men er, zeker in de bergetappes, niet op rekenen kon, heerste er in die dagen nog een reglementsartikel, volgens het welk iedere renner verplicht was, materiaalpech eigenhandig en zonder assistentie van derden te herstellen.
Christophe holde dus, met de fiets op zijn nek, omlaag naar het drie kilometer verder gelegen dorpje Sainte Marie-de-Campan, alwaar hij in de plaatselijke smidse een uitvoerige reparatie begon. De reparatie duurde.... vier uren. En al die tijd stonden Henri Desgrange en diens wedstrijdcommissarissen geduldig in de smidse en zagen toe, dat Christophe geen enkele hulp ontving van de smid, wiens handen jeukten om de Franse favoriet bij te staan in diens moeilijkheden. Henri Desgrange weigerde zèlfs,
| |
| |
de smid de blaasbalg te laten hanteren waarmee hij het vuur dat Christophe bij de operatie nodig had, op peil wilde houden. Als Christophe een blaasbalg nodig had, wel, hij moest het apparaat dan maar eigenhandig bedienen. Reglement is reglement!.... Vier uren verloor Christophe daar in de smederij, en als de smid hem had mogen helpen zou de ongelukkige Fransman na verloop van een uur stellig alweer op zijn fiets gezeten hebben. Nu verloor hij de etappe, nu verloor hij de Tour. ‘Die dag’, zegt de oude Christophe vijf en twintig jaar later, ‘die dag heb ik niet alleen Henri Desgrange en diens wedstrijdcommissarissen, doch ook de wielersport gehaat met alles wat ik aan haat en wilde woede maar wist te vergaren’.
***
Het métier is hard, het métier is ook gevaarlijk.
De Tour de France heeft - de hemel zij dank - tot nu toe niet meer dan één dode onder de renners veroorzaakt. Dat was de Spanjaard Cépéda en hij verongelukte in een der minst gevaarlijke afdalingen. Bij het afdalen van de Col de Lautaret brak plotseling de voorvork van zijn fiets. De Spanjaard stortte als een steen ter aarde en hij overleed diezelfde avond aan de gevolgen van zijn val.
Doch naast dit ene dodelijke ongeval, heeft de Tour de France, evenals de meeste andere grote wegraces, talrijke ‘narrowescapes’ gekend. Er was in de voor-oorlogse Tour de France een sensationele etappe waarin de wereld-uurrecordhouder, de Fransman Archambaud, omver gereden werd door de volgwagen van.... Henri Desgrange! In dezelfde etappe kwam Antonin Magne twee maal achter elkaar zwaar ten val en beide malen was hij er zo ernstig aan toe, dat men dacht, dat hij de strijd zou moeten staken. Ik heb in 1949 bij de wilde afdaling van de Kleine Sint Bernard, op weg naar de vriendelijke vallei van Aosta. Apo Lazarides, schuil gaand in een enorme stofwolk en opgejaagd door enkele met veel geweld omlaag gierende Italiaanse volgwagens die hem per se voorbij wilden om, ver voor- | |
| |
uit, de triomphtocht van hun campionissimo Fausto Coppi met eigen ogen te kunnen zien, met uitgespreide armen en uitpuilende ogen langs de rand van een afgrijselijk ravijn zien gieren, nadat hij in een der hairpins geslipt was in een, door het stof onzichtbare kuil. Ik was er bij toen, in 1950, in de laatste twintig kilometers naar Dinard enige volgwagens op een smalle, stoffige, slingerende, snel dalende bergweg verzeild raakten temidden van een tierend en razend peleton. Er ontstond, bij een snelheid van tegen de zestig kilometers per uur een onuitwarbaar kluwen van renners en volgwagens die zich, met gierende banden en loeiende claxons, een weg door dat peleton trachtten te banen. Eén enkele verrassende stuurmaneuvre zou op dat ogenblik voldoende geweest zijn om in dat peleton niet meer en niet minder dan een ramp te veroorzaken. Het duurde, naar men later zei, slechts een minuut of tien. Doch de journalisten in de volgwagens die later met dorre kelen en nauwelijks in toom gehouden zenuwen in Dinard arriveerden met een gevoel alsof zij daarnet aan de hel-zèlf waren ontsnapt, wilden dat niet geloven. Zij moest uren geduurd hebben, die dodenrace....
En weet je nog, Sijen, die verschrikkelijke afdaling van de Croix de Fer in 1947 toen je, na een valpartij over de smalle weg geslingerd, die donkere, gapende kloof zo akelig snel naar je toe zag komen en toen je wanhopig in het rond grijpende handen slechts op het allerlaatste ogenblik nog een houvast vonden?....
En weet je nog, Brambilla, hoe in de Tour 1950 een dol geworden toeschouwer plotseling voor onze wagen sprong en hoe wij, voortrazend over een smalle brug, ergens in de buurt van Barraque-Michel, je in een plotselinge uithaal slechts op een haar na misten en hoe je vervolgens, in een volkomen begrijpelijke reactie, je drinkbusje nam om het met alle kracht (doch vergeefs) naar het hoofd van de man achter het stuur te mikken? En weet je nog, René Vietto, hoe jij - de man van wie het bekend was, dat hij in de afdalingen geen enkel risico vreesde - tijdens die befaamd gebleven Ronde van Zwitserland-1946 bij
| |
| |
de afdaling van de Furka plotseling je achterwiel onder je uit voelde glijden toen een onschuldig lijkend motregentje het toch al verraderlijke wegdek in enkele minuten tijds veranderd had in een spiegelgladde ijsbaan? Weet je nog hoe die slip-partij nog behoorlijk afliep, hoe je tenslotte in een greppel strandde, zonder brokken en zonder schrammen, en hoe vervolgens, toen je weer op je fiets klom en je je weg vervolgde, een onredelijke angst zich van je meester maakte? Een angst die je naar de keel greep en die je gezicht grauw kleurde en die je je handen met zulk een krampachtigheid rond het stuur deden klemmen, dat aan het slot van die etappe je handschoentjes eenvoudig waren doorgeschuurd?
En weet je nog, Woutje Wagtmans, hoe je in de tweede etappe van je eerste Tour de France, een kilometer of dertig voor Luik, toen de onophoudelijke regens de modder van de velden als gele brei over de wegen deden stromen, je rem brak en hoe je daarna, remmend met je ene voet, werd meegesleurd in het avontuur van een helse afdaling over een bochtige weg vol kinderkoppen? En hoe je alleen maar geen gevolg gaf aan je verlangen om af te stappen en de risico's van deze dolle ren niet langer meer te dragen omdat je je chef d'équipe en je supporters niet teleurstellen wilde?....
***
Zo kunt gij verder gaan.
En zo gij, als voorstander van de zuiver-amateuristische principes, 'n beetje hautain mocht neerkijken op de wielrenner die zijn heil in wegwedstrijden zoekt en die niet alleen op roem, doch ook op fortuin jaagt, wanneer gij de beroeps-wielrenner verwijt, dat bij hem zo nu en dan (om niet te zeggen meestal) de knikkers zwaarder wegen dan het spel, dan dient gij niet te vergeten, dat het métier van deze man - hij moge een crack zijn of een middelmatige, dat doet er niet toe - onmenselijk zwaar kan zijn, en onzegbaar wreed, en meer dan eens vol risico's die U en ik voor geen half fortuin zouden durven nemen.
| |
| |
De beroepsrenner neemt deze risico's wèl. Niet alleen vanwege de gage, maar ook omdat hij - zelfs al wil hij dat zo gemakkelijk niet bekennen - houdt van de sport die zijn beroep geworden is.
Een harde sport, is de wielersport op de weg: alle maccadamwegen, alle derailleurs, alle gewichtsbesparingen en alle tactische trucs waarmee men haar sedert de eerste wereldoorlog overladen heeft, ten spijt.
Het is dat wat zovele jonge renners vergeten: dat zij zich, zo zij op de duur succes willen hebben, dienen voor te bereiden op een leven zonder veel comfort, op een uiterst streng regime, op een métier waarin het Lot opmerkelijk weinig genade kent en waarin geen plaats is voor zelfbeklag.
Men verreed in September 1950 te Longchamp de beroemde Grand Prix des Nations, de race tegen de tijd die onder normale omstandigheden al geldt als een der zwaarste van het gehele seizoen. Doch in September 1950 waren de omstandigheden daar in Parijs alles behalve normaal. West-Frankrijk en Parijs waren al sedert de vorige avond ten prooi aan een woedende Westerstorm die zo nu en dan een orkaansterkte bereikte, bomen ontwortelde, dakpannen bij duizenden van de daken blies en nog altijd vrolijk te keer ging toen men die Grand Prix startte.
Ruim een uur lang worstelden de renners tegen een stormwind die links en rechts in Frankrijk de voetballers, de hockeyers en de athleten van de velden had gejaagd, en alleen wie werkelijk hàrd was, overleefde die storm. En het was een der bekende Franse fabrieksteam-managers die het zei, daar aan de finish van die Grand Prix: er moet af en toe zo'n orkaan zijn om ons er aan te herinneren, dat de wielersport op de weg nog steeds een keiharde sport en géén liefhebberij voor salon-jonkers is; en het wordt hoog tijd, dat we bij de opleiding van onze jongeren daar eens aan gaan denken!
En inderdaad: het wordt hoog tijd!
Want onze jongeren zitten al op de troon en liggen al in de watten voor zij iets anders dan 'n paar moed gevende presta- | |
| |
ties op hun naam geschreven hebben. De nieuweling behoeft slechts een dood-onnozel criterium op een asphaltweg en over 'n handjevol belachelijk-gemakkelijke kilometers achter de rug te hebben, of er ontstaat te zijner eer al een uitvoerige supportersclub, compleet met een ere-voorzitter en een fonds-ter-onder-steuning-van-onze-zo-veelbelovende-renner. En als de nieuweling het daarop volgende seizoen naar de categorie der amateurs overgaat en hij daar in een criterium rond de plaatselijke dorpsherberg zijn eerste overwinning heeft geboekt, dan staat er in de toekomst een taxi tot zijn beschikking om hem naar de start van een dertig k.m. verderop gehouden wedstrijd te wiegen en dan ziet het bestuur van de zo actieve supportersclub er op toe, dat hij voldoende biefstukken op zijn bord en genoeg dure bandjes in zijn reserve-voorraad heeft. Het gaat zo'n amateurtje eigenlijk best. Men néémt het in de wielersport nu eenmaal niet zo erg nauw met de amateursbepalingen (de amateur-wereldkampioen op de weg-1950, de Australiër Jack Hobin, haalde, toen men na afloop van de race naar zijn beroep informeerde, verbaasd zijn schouders op: ik heb geen beroep, ik rijd wielerwedstrijden!....) en er valt zo nu en dan wel eens een tientje, inplaats van het traditionele ‘kunstvoorwerp’ te verdienen. Voor de rest zorgt de supportersclub, en zo lang men deze supportersclub slechts in de waan kan laten, dat er eerlang nog eens een groot kampioen uit dit verwende amateurtje groeien zal, zo lang verzamelen de supporters wel geld en biefstukken en bandjes en zorgen zij er voor, dat de taxi op tijd voor de deur staat.
Er zijn amateurs die geen hand naar hun fiets behoeven uit te steken. De supportersclub heeft altijd wel een mannetje dat verstand van fietsen heeft en dat mannetje zorgt er met pleizier voor, dat zijn favoriet zo dikwijls als hij dat maar wil zijn fiets krijgt opgedoft. Er zijn amateurtjes die voor de start en na afloop van een wedstrijd op een uitvoerige maaltijd vergast worden en die hardnekkig weigeren, een pak boterhammen mee op reis te nemen. (Waarbij het wellicht interessant is, te ver- | |
[pagina t.o. 160]
[p. t.o. 160] | |
De man met de hondenbaan: de chef d'equipe. Niets van wat er in de race, bij vriend en vijand, gebeurt, mag hem ontgaan. Bij elk defect van een zijner ploegleden verlangt men zijn aanwezigheid. (Links Pijnenburg, rechts Wout Wagtmans).
| |
[pagina t.o. 161]
[p. t.o. 161] | |
Twee campionissimi, twee rivalen. Gino Bartali en Fausto Coppi met een gelegenheidsgezicht voor de start van de Tour-1949. Later zouden zij het befaamde ‘accoord van Cannes’ sluiten: omdat het teambelang geen rivaliteit meer duldde.
| |
| |
melden, dat een succesvol beroepsrenner als de Belgische sprinter Jef Scherens, die al een gefortuneerd man was voor hij zijn lange loopbaan tenslotte afsloot, zijn leven lang met een koffer vol brood en boter en worsten naar de wielerbanen van West-Europa trok; en zich daar niet voor schaamde!).
Het gaat allemaal best, met die zo verwende amateurtjes, totdat er tijdens de derde jaarvergadering van de supportersclub de alarmerende vraag gesteld wordt: hoe lang duurt het nog, hoe lang betalen wij nog contributie voor onze favoriet eindelijk zijn eerste wereldkampioenschap winnen gaat? Het zou niet de eerste keer zijn, dat zo'n amateurtje dàn zijn toevlucht neemt tot een afspraakje met zijn concurrenten. Vijftig gulden voor een overwinning!, en het is geen weggegooid geld, want de supportersclub zal opnieuw uitpuilen van geestdrift en het zal weer een tijd lang biefstukken en banden en geld en taxi's blijven regenen!
Men zegt zo dikwijls: de oorzaak van het feit, dat er in de wielersport op de weg de laatste jaren een schaarste aan werkelijk grote kampioenen heerst, is gelegen in de criteriums, de kermiskoersen waarin de renners hun geld te gemakkelijk verdienen en waarin zij er te weinig aan herinnerd worden, dat de wielersport veel méér van haar beoefenaren vraagt. De klacht is gegrond. Doch zij geldt slechts ten dele. Want de eigenlijke oorzaak ligt dieper. Zij ligt in de zo weke manier waarop men de moderne renner opleidt. Want een waar kampioen, een groot renner die van het métier houdt, kan men duizend goed betaalde en weinig eisende criteriums en baanwedstrijden voorzetten, zij bevredigen hem nooit. Hij zal altijd weer terugkeren naar het ‘zware labeur’. Gij zult de ware kampioen telkens weer terugvinden in een zware wegwedstrijd, zelfs al heeft hij er een baancontract voor moeten laten lopen.
Kijk naar Schulte!
Het ontbrak hem niet aan baancontracten. Hij maakte op de wielerbanen en in de criteriums een fortuin. Zijn gages zaten tegen het plafond en er viel - practisch - voor hem in grote
| |
| |
wegwedstrijden niets meer te winnen. Schulte wist dat. Hij - de uitgekookte zakenman - had destijds de wegrace-sport vaarwel gezegd en zich tot de criteriums en de wielerbanen gewend omdat hij al gauw begrepen had, dat men daar met minder verspilling van energie grotere bedragen winnen kan. Maar toch.... toch vond men dezelfde Schulte ieder jaar weer terug in een Parijs-Roubaix of een Ronde van Vlaanderen. Toch joeg hij ieder jaar weer met grote felheid op het wereldkampioenschap op de weg, ook al had hij, als achtervolger, op de baan reeds een wereldtitel veroverd. Hij kon dat eenvoudig niet laten....
Kijk naar Kees Pellenaers!
Ook hij kwam uit de wegwedstrijden. Hij kwam als een meteoor.
Zijn naam was in de Nederlandse rennerswereld nog bijna nieuw toen hij in Leipzig het amateur-wereldkampioenschap won. En ook de Pel koos de wielerbaan. Ook Pellenaers ging in de koppelkoersen en de zesdaagsen. Maar toen men hem in 1949 in de Ronde van Nederland haalde - niet omdat men van hem, de pistier en de criterium-virtuoos, nog grote prestaties verwachtte, maar veel meer omdat zijn naam wat meer kleur gaf aan de deelnemerslijst -, toen kreeg de Pel na enkele dagen zo veel pleizier in het geval, dat hij er om ging rijden. Er zijn in de loop der jaren zesdaagsen geweest waarin de Pel, zonder zich leeg te rijden, wel drie maal zoveel verdiende als in die Ronde van Nederland-1949. En streed hij in die Ronde van Nederland met alles wat hij maar te geven had. Toch won hij 'n paar etappes en behoorde hij tot het handjevol renners dat die Ronde ‘maakte’. En het was niet op een wielerbaan, doch in het wrede, meedogenloze en riskante werk van een etappewedstrijd - de Ronde van Duitsland-1950 -, dat Kees Pellenaers zijn wielersportcarrière afsloot met een bijna dodelijke crash tegen een automobiel. Ook de Pel kon het eenvoudig niet laten....
***
| |
| |
Neen: zij kunnen het niet laten.
Er werd in de zomer van 1950 in Frankrijk een ‘Tour de France cyclo-touriste’ verreden, en wie er aan deelnam, offerde niet alleen vele zweetdruppels, doch ook 'n paar weken vacantie en een niet onbeduidend aantal francs. Er was in die Ronde van Frankrijk voor doodgewone toeristen-met-sportieve-neigingen ook een ex-renners-categorie, en in deze categorie kon men hen terugvinden, de oud-kampioenen: de vijftig-jarige Leducq die heel zijn embonpoint rond Frankrijk sleuren moest en een nog altijd voortlevende ongerepte reputatie riskeerde; Maurice Archambaud die eigenlijk een bloeiende en drukke rijwielzaak in Parijs, waar hij de scepter zwaait, geen drie dagen in de steek kan laten; Georges Speicher, de vinnige Fransman die al wel honderd maal plechtig gezworen heeft, nooit meer een fiets aan te raken; en Jan Aerts, de Belgische ex-wereldkampioen die na een valpartij ook al eens weken lang aan de rand van de dood heeft gezweefd. En die zo bijzonder toeristische Tour de France voor veteranen was nog geen honderd kilometers ver, of de heren hadden er - mèt of zonder embonpoint - al een niet van echt te onderscheiden wedstrijd van gemaakt, waarin het herhaaldelijk vinniger toeging dan in de ‘echte’ Tour die aan het feest was vooraf gegaan.
Neen: zij kunnen het niet laten.
Als Georges Ronsse, een der grootste renners die België ooit kende, in die toeristische Tour de France tot ieders verbazing niet aan de start gaat, dan komt dat alleen maar omdat hij met zijn wagen heeft ingeschreven voor een der zwaarste en.... gevaarlijkste autoritten van de Europese wedstrijdkalender: Luik-Rome-Luik. En twee dagen voor de start, als hij een bezoek brengt aan de wielerbaan van Roccour waar men dan juist met de wereldkampioenschappen op de baan doende is, vertelt hij U, dat hij tijdens deze Luik-Rome-Luik de Izoard - gevreesd door iedereen die het met de Tour tot in de Alpen bracht - bij nacht zal moeten nemen. Met een moyenne van zestig k.m.u.!, met Uw welnemen. En dat er in die Luik-Rome-Luik
| |
| |
ook nog wel 'n paar Vogezen en 'n paar dozijn Dolomieten en Appenijnen voorkomen, vergeet hij gemakshalve. Het is slechts de Izoard, dat grote struikelblok van de Tour, dat hem, de oud-wielrenner intrigeert!....
En wanneer gij er aan twijfelen mocht of het werkelijk wel liefde voor het métier is, dat de wegrenner gevangen houdt in zijn zware, soms zo wrede en herhaaldelijk zo riskante sport, ga dàn naar een moderne Tour de France en gij vindt er de oudrenners in steeds grotere getale terug.
Nicolaas Frantz, de Luxemburger die de Tour twee maal op zijn naam schreef en die, als eigenaar van een grote rijwielzaak ergens tussen Arlon en Luxemburg-stad, eigenlijk wel belangrijker bezigheden heeft, leidt als chef d'équipe de Luxemburgse jongeren; en aan het stuur van zijn jeep vindt gij elk jaar weer een andere Luxemburgse grootheid: Jean Majerus. En hoeveel francs deze liefhebberij de beide heren ieder jaar wel kost, durven zij hun dierbare echtgenoten niet eens bij benadering vertellen!
Zo vindt gij er meer in de Tour. Speicher, Pélissier, Leducq en Dante Gianello (die aan de wielersport zijn linkerbeen moest offeren toen hij door een volgwagen overreden werd) als gelegenheids-journalisten. Anderen als de gebroeders Bidot, Sylveer Maes, Cloarec, Maréchal en Alfredo Binda als ploegleiders, chauffeurs en wat-al-niet.
En stuk voor stuk hebben zij vroeger wel eens een ongeluksdag of een race-vol-pech gehad, waarna zij de wielersport om haar wreedheid hebben vervloekt.
Doch niettemin zijn zij, op de een of andere manier, hun sport wel trouw gebleven, zelfs al liggen hun bezigheden tegenwoordig op een geheel ander terrein. Zij kunnen dat eenvoudig niet laten.... |
|