| |
| |
| |
Het eeuwige kwaad: de combine.
Is er één tak van sport die - zo gauw zij een prooi van de massa wordt - geheel en al aan louche practijken ontkomt? Gij moogt daar terecht aan twijfelen, en er loopt ook in de wielersport geen mens rond die in alle ernst zal durven beweren, dat er ook in de grote, zogenaamd klassieke races, zo nu en dan geen dingen gebeuren die het daglicht niet al te best verdragen kunnen.
Ook de Tour de France is daar uiteraard niet aan ontkomen.
Naarmate de race in belangrijkheid steeg, naarmate zij de massa der wielersport-enthousiasten steeds steviger gevangen hield in haar ban, steeg ook de kans, dat de heren renners en hun managers zich, terwille van het publiek en terwille ook van het geld, zouden bedienen van onsportieve practijken.
Ook Henri Desgrange die, ondanks alle lyriek waarmee hij zijn journalistiek werk zo gaarne kruidde, een nuchter mens was, begreep dat al gauw en er zijn weinig wedstrijd-organisatoren geweest in de loop der jaren die juist daarom zoveel zorg aan hun wedstrijdreglement besteedden en er, de geest van het reglement soms verwaarlozend terwille van de letter, aan vast hielden als een terrier.
Voor velen was ‘le patron’ een ongezellig mens en het kostte soms moeite hem aan de praat te krijgen. Maar over zijn reglement was hij altijd wel een half uur te spreken. De Franse renner Jean Alavoine placht daar tijdens een Tour een handig gebruik
| |
| |
van te maken. Zo gauw hij, in het peleton rijdend, een helling aan de horizon zag opdoemen, liet hij zich afzakken tot bij de wagen van Desgrange en vroeg beleefd en onderdanig enige inlichtingen omtrent het een of andere reglementsartikel dat hem niet recht duidelijk was. Er ontspon zich dan meestal een uitvoerig debat tussen Avaloine, Desgrange en de wedstrijdcommissarissen in diens wagen. Het debat duurde soms langer dan een half uur.... en al die tijd had Avaloine zich, rustig discussiërend, vastgehouden aan de wagen van de ‘directeur de la course’ en werd hij aldus door de man die het reglement geschapen had op onreglementaire wijze voortgetrokken. Het duurde enige etappes voor Desgrange de truc door had. Sedertdien besprak hij met de renners zijn reglement uit principe alleen maar voor en na afloop der etappes!....
Wat Henri Desgrange in alle ernst nastreefde was de creatie van iets dat het frappante gemiddelde diende te houden tussen een enorm circus en.... een brok pure, eerlijke sport. Toen de eerste Ronden van Frankrijk sportief gesproken ten onder dreigden te gaan in een afgrijselijke, oncontroleerbare warboel van fabrieksbelangen, pareerde Desgrange deze aanslag op zijn monster-race met steeds nieuwe vondsten in zijn reglement. Hij probeerde vrijwel alle methoden welke men slechts bedenken kan. Hij maakte zijn algemeen klassement op volgens een soort van competitie-systeem, waarbij hij de posities in de etappeklassementen met punten waardeerde. Hij liet een Ronde van Frankrijk houden die uit niets dan tijdraces bestond. En als zijn tegenstanders in de Franse pers niettemin (en terecht) nog onsportieve smetten op zijn Ronde van Frankrijk ontdekten, dan zette Desgrange zich opnieuw aan de verbetering van zijn reglement. ‘Men kan in een Tour de France frauderen zoveel men wil’, zei hij eens tegen een zijner naaste medewerkers, ‘maar een Alp of een Pyrenee frauderen kan men niet. Een Alp is werkelijkheid en géén truc. Ik zal daarom meer Alpen en meer Pyreneeën in mijn route opnemen; ik zal mijn Ronde zo zwaar maken, dat elke truc en iedere fraude er niet meer tegen opge- | |
| |
wassen is en dat alleen de ware, eerlijke kampioen haar overmeesteren kan’.
En in zijn ijver om zijn Tour maar zo zwaar mogelijk te maken, overdreef Desgrange een enkele maal wel eens wat en... werkte hij daardoor de fraude in de hand!
Het gebeurde in de Tour van 1926. Er was een uiterst zware Pyreneeën-etappe die in Luchon moest eindigen, en het zou al een onmenselijke rit geworden zijn zonder dat de weersomstandigheden er nog een schepje op gelegd hadden. De weersomstandigheden waren allermiserabelst, die dag. Op de top van de Tourmalet, 2000 M. boven de zeespiegel, heerste een hondenweer: hagel, sneeuw, ijs, mist, regen en een bittere, door alles heensnijdende wind. Geen mens bleef op zijn fiets, daar op de Tourmalet, en een ogenblik vreesde men, dat die Tour daar, in de Pyreneeën, zou moeten eindigen, bij gebrek aan deelnemers. Het was de Belgische reus Buysse die, uren later, in Luchon als eerste over de eindstreep kwam en het mensdom aldus liet weten, dat er de volgende ochtend toch nog van een vervolg op het Tour-drama sprake zou kunnen zijn. Het werd voor de wedstrijd-jury, zetelend op de Alléés d'Etigny, een lange werkdag. Om half elf 's avonds hadden nog altijd pas drie renners de finish gehaald; doch gelukkig arriveerden er daarna nog een stuk of tien. Men was nog bezig, de merkwaardige frisse heren te complimenteren met hun moed en hun doorzettingsvermogen die hen in staat gesteld hadden vol te houden op deze zware, nachtelijke tocht, toen Lucien Cazalis, Desgrange's rechterhand, werd aangeklampt door een opgewonden vee-vervoerder. De veevervoerder had klachten. Hij had, daarnet, tien renners enkele kilometers voor Luchon uit zijn wagen geladen (ze hadden er vele, vele kilometers lang in gezeten!) en slechts vijf van hen hadden hem betaald! Hij wenste nu van monsieur l'organisateur de ontbrekende francs, en vite! Hij kréég zijn francs. Uit de privé-kas van Henri Desgrange. Die dag verloochende ‘le patron’ zijn eigen reglement....
Het is in de Tour bij dit geval niet gebleven. Men vertelt wel
| |
| |
honderd grappige anecdotes in dit verband en het verhaal van de renner die, ver achter geraakt, in een vrachtwagen met melkbussen klom en vervolgens insliep met het vriendelijke verzoek aan de chauffeur, hem een kilometer of drie voor de eindstreep weer te wekken, is vooral daarom haast klassiek geworden omdat de chauffeur tot grote hilariteit van het publiek aan de finish, de bedoelingen van de coureur blijkbaar niet zo best begrepen had en hij daarom, in zijn ijver om de renner van dienst te zijn, doorreed tot aan de finish, waar hij, tot vermaak van de wedstrijd-commissarissen, de nog altijd sluimerende fraudeur ten overstaan van de propvolle tribunes tussen de melkbussen uitviste....
Er zijn ernstiger gevallen van onsportiviteit voorgekomen in de Tour de France. Er is in 1937 een, nooit geheel en al opgehelderd, incident geweest, dat voor de Belgische ploeg aanleiding was, in staking te gaan en de race in Bordeaux vaarwel te zeggen. Het incident begon in de grote Alpen-etappe naar Digne en het was vooral daarom zo pijnlijk omdat het een renner betrof, de Fransman Roger Lapébie, die in rennerskringen algemeen symphatie genoot en die men voordien nimmer op grove zonden tegen de sportiviteit had betrapt.
Lapébie droeg in die Tour de gele leiderstrui, doch in de Alpen werd hij genadeloos geslagen in een formidabel Belgisch offensief, waarin Romain Maes de Tour-overwinning maar voor het grijpen kreeg. Op de laatste Alpen-top kwam Lapébie met vele, vele minuten achterstand boven, ten prooi aan een inzinking, zo markant dat men haar drie bergtoppen verderop met het blote ook nog kon waarnemen. Op dat ogenblik schreef men Lapébie af. Doch ziet: aan de finish in Digne arriveerde de Fransman tot verbazing van vriend en vijand met slechts enkele minuten achterstand en men rekende uit, dat hij, de man die tegen de bergen opgekropen was, in de laatste, betrekkelijk vlakke kilometers een moyenne gedraaid had van meer dan vijftig kilometers. Onmiddellijk kwamen de verhalen los. En de beschuldigingen van Belgische zijde! Men had Lapébie
| |
| |
achter een Franse volgwagen zien hangen. Men had hem later gezien met een volgwagen bereidwillig naast zich: de wind voor hem wegvangend; enfin: de Belgen schenen alle reden te hebben om tegen deze wonderlijke finish van hun grote Franse rivaal met alle nadruk te protesteren. De wedstrijdcommissarissen zaten er mee. Het is nog altijd niet gemakkelijk voor een Franse wedstrijdjury, een Franse renner in het openbaar te straffen op een moment waarop de Tour in het critieke stadium verkeert en waarop millioenen Fransen nog altijd hopen op een Franse overwinning. En zoals dat gaat: toen de wedstrijdcommissarissen aarzelden met het uitdelen van een straf, zich verschuilend achter de mededeling dat men de affaire op zijn gemak wenste te onderzoeken en dat men pas enige dagen later de uitslag van dit onderzoek bekend zou maken, bemoeide de Belgische pers er zich mee. Zij draaide er geen doekjes om: dit was een schandaal, en de reputatie van de Tour stond er mee op het spel. Geen dag later had de Franse pers met evenveel geestdrift haar antwoord op de Belgische beschuldigingen al gereed. Het werd een persoorlog van groot formaat. Het publiek slikte het ene opgewonden verhaal na het andere en toen eindelijk, dagen later in Bayonne, de wedstrijdcommissarissen een soort van Salomonsoordeel velden (en zij Lapébie een veel te lichte straf oplegden) was dat voor beide partijen royaal voldoende om tot een uitbarsting te laten komen.
De uitbarsting kwam de volgende dag, tijdens de rit naar Bordeaux. Het Franse publiek gooide stenen naar de wedstrijdcommissarissen, het bedreigde en schold de Belgische renners en de finish te Bordeaux vond plaats temidden van zulk een hels tumult, dat de Belgen er meteen genoeg van kregen en zij de volgende dag naar huis trokken.
Het was in datzelfde Bordeaux, dat in 1949 tijdens de Tour opnieuw iets vertoond werd, dat volgens sommigen naar onsportiviteit rook en wéér was er een lid van de familie Lapébie, de baanrenner Guy, bij betrokken. Guy Lapébie, de pistier, had het jaar tevoren tijdens de Tour heel Frankrijk veroverd door
| |
| |
zijn verrassend goede prestaties. Samen met Bobet had hij Gino Bartali lange tijd bedreigd en pas in de Alpen had hij tenslotte het hoofd moeten buigen voor de oude Italiaanse meester. Het was daarom geen wonder, dat hij zich in 1949 speciaal op de Tour had voorbereid en dat het Franse publiek met grote belangstelling op zijn prestaties zat te wachten. Helaas, helaas: de Lapébie van 1949 was geen schaduw van de renner die een jaar tevoren tot de allergevaarlijksten van heel het rennersveld had behoord. Hij speelde in de eerste etappes een derde-rangsrol en hij reed zo opvallend slecht, dat zelfs zijn vurigste supporters vreesden, dat hij de Tour niet zou kunnen uitrijden. Hij reed die Tour dan ook niet uit. Hij sneuvelde in die beruchte rit van San Sebastian naar Pau, toen de helft van de Franse nationale ploeg in een algemene crisis ten onder ging. Maar twee dagen tevoren was de karavaan in Bordeux geweest. Dààr had Guy Lapébie, die uit de streek komt, naar ruwe schatting dertig duizend trouwe en geestdriftige supporters op de tribunes van het prachtige stadion gehad en daar had hij, de man die twee dagen later uitgeput de strijd zou staken, een uiterst merkwaardige etappe-overwinning gevierd. Die etappe naar Bordeaux was niet veel zaaks geweest. Een trage, lusteloze wandeling van een compact peleton dat zich kennelijk toen al spaarde voor de hevige strijd die enkele dagen later in de Pyreneeën volgen zou. Twintig kilometer voor Bordeaux reden de volgwagens met de journalisten alvast vooruit. Er viel in deze etappe niets meer te beleven. Het zou daar op die wielerbaan stellig een massa-sprint gaan worden en je kon de uitslag van die sprint alvast opschrijven. Want was niet de Belg Rik Van Steenbergen zonder enige twijfel de snelste van het hele gezelschap? En was niet de tweede plaats een haast zekere prooi voor Kuebler of Guy Lapébie, met de soms verrassend snelle Jean Robic als gevaarlijk runner-up? Op het
middenterrein van het stadion van Bordeaux stonden de journalisten en bij het binnenrijden van het lang gerekte peleton, constateerden zij tot hun tevredenheid, dat zij zich niet misrekend hadden. Van Steenbergen, aangetrokken en omgeven
| |
| |
door enige zijner ploegmaten, regelde die sprint, tot teleurstelling van heel het publiek. Hij had in de voorlaatste bocht al de leiding voor Lapébie, die niet verder dan zijn achterwiel kon komen en toen.... recht tegenover de eindstreep.... toen ging Van Steenbergen plotseling rechtop zitten, werd hij prompt gepasseerd door Lapébie en won de Bordelees die eindsprint. En onmiddellijk was daar het gerucht: Lapébie heeft deze overwinning betaald! Van Steenbergen ontkende dat hardnekkig. Hij hield vol, dat hij zich doodgewoon in de ligging van de eindstreep vergist had en dat hij daardoor, toen hij aan de overkant van de baan rechtop ging zitten, in de heilige overtuiging verkeerde, de sprint en de etappe gewonnen te hebben. Pas toen Lapébie in allerijl langs hem heenschoot en doorging, zo beweerde Van Steenbergen, had hij zijn vergissing ontdekt. Toen echter was het al te laat om zijn fout te corrigeren.
Er zijn nog altijd sceptici die niet aan dat verhaal van Van Steenbergen geloven. Als er inderdaad een onsportief tintje zat aan de manier waarop deze etappe werd beslist, dan was het door de betrokken renners in ieder geval bijzonder knap geregisseerd. En als het daarentegen zonder afspraakjes gegaan was en Van Steenbergen's nederlaag werkelijk op een tamelijk onnozel misverstand berustte, dan.... wel...., dan bewijst het feit, dat men daar op het middenterrein van het stadion van Bordeaux onmiddellijk aan het twijfelen en het fluisteren sloeg, alleen maar hoe sommige renners door hun houding en hun practijken experts en publiek voor het wantrouwen rijp hebben gemaakt!
***
Het wantrouwen dook in de Tour de France-1950 opnieuw op. Het betrof hier een veel ernstiger zaak. Het betrof de manier waarop Ferdinand Kuebler zijn gele leidersshirt behield en hij tenslotte zijn Tour won. Er groeide in de loop der dagen onder de volgerskaravaan rond Ferdinand Kuebler en diens kansen op de eind-overwinning een ietwat griezelige theorie. De theorie
| |
| |
luidde als volgt: Kuebler heeft door een samenloop van omstandigheden en ver boven zijn meest optimistische verwachtingen de leiding in het algemeen klassement veroverd en hij laat zich deze kans om een Tour de France op zijn naam te schrijven, niet meer ontnemen. Hij kan, bij zijn verdediging van zijn positie, nauwelijks rekenen op steun van zijn eigen, Zwitserse équipe, want de forme en de strijdlust van deze équipe is beneden alle peil. Slechts Croci-Torti is zo nu en dan in staat, zijn ploegmaat enige assistentie te verlenen; de rest van de Zwitsers telt practisch niet mee. Ferdinand Kuebler ziet zich dus, practisch op zijn eentje, geplaatst tegenover een sterke Belgische ploeg waarin Stan Ockers hem gevaarlijk dicht op de hielen zit, en een Franse équipe waarin vooral Bobet hem bedreigt. En nu heeft Ferdinand Kuebler, die maar half zo dol is als hij er op het eerste oog uitziet, een sommetje gemaakt. Hij heeft uitgerekend hoeveel geld hem de baan-, en criterium-contracten die hij als overwinnaar in de Tour de France na afloop te verwerken zal krijgen, hem opleveren, en hij is daarbij tot de ontdekking gekomen, dat het zakelijk verantwoord is, zich tijdens deze Tour enige, niet onbelangrijke, uitgaven te permitteren. Met andere woorden: Ferdinand Kuebler is met wat Zwitserse francs weldoend onder een aantal concurrenten rondgegaan. Hij heeft onder de mindere, reeds kansloze goden een aantal lijfeigenen gehuurd en hij heeft ook in hogere regionen enige diplomatieke stappen ondernomen....
Dàt was de theorie.
En wie aan deze theorie geloofde, kon iedere dag wel 'n paar interessante en alarmerende bijzonderheden omtrent Kueblers activiteit op het diplomatieke veld van eer te weten komen. Want was het niet opvallend, vroeg men in de karavaan, dat Stan Ockers maar geen aanval op de Zwitser ondernam en dat hij kennelijk uitstekend tevreden was met zijn tweede plaats in het algemeen klassement? En was het niet typerend, dat Bobets fatale nederlaag in de onvergetelijke etappe van Briançon naar Saint Etienne voor een niet onbelangrijk deel toe te schrijven
| |
| |
was aan het feit, dat enige Fransen in Kueblers kaarten hadden gespeeld? En.... en zo maar voort....
Het was een afschuwelijke theorie en zij stierf pas toen, in de laatste zware tijdrit van Saint Etienne naar Lyon Ferdinand Kuebler overduidelijk bewees, dat hij inderdaad de sterkste was van heel het rennersveld en toen Stan Ockers juist in die etappe - kennelijk speculerend op een mogelijke inzinking van de Zwitser - juist in die etappe de wedstrijd van zijn leven reed en hij een veel betere prestatie leverde dan zelfs de Belgische experts van hem verwachtten.
Het enige wat er van de theorie overbleef was het aan zekerheid grenzende vermoeden, dat de Zwitser onder de mindere goden wat knechtjes had gehuurd (à raison van twee duizend Zwitserse francs per stuk!, fluisterde men). Doch ook dàt valt uiteraard nimmer te bewijzen....
***
Neen: er valt niets te bewijzen!....
Het is deze wetenschap waarachter de frauderende renner zich zo graag verschuilt. En hij vergeet, dat het publiek niet altijd naar bewijzen vraagt. Hij vergeet, dat het wantrouwen dat hij veroorzaakt, voor hem en voor zijn sport even dodelijk kan zijn. Dat wantrouwen zaait men makkelijk. Er zijn maar weinig combientjes welke men, als men wat jaren meeloopt in de wielersport en als men de gelegenheid heeft, zo nu en dan eens achter de schermen te kijken, niet vrij gauw kan doorzien. Het werd elders in dit boek al gezegd: er zijn zo weinig talentvolle acteurs in de wielersport en zo men een combine of een afspraakje volkomen wil camoufleren, vereist dat van alle betrokkenen niet alleen de strengste geheimhouding (en de geheimen in de wielersport die langer dan een week geheimen blijven, zijn gedurende een heel seizoen te tellen op de vingers van één enkele hand!) maar ook van alle betrokkenen een perfect stukje toneel.
Het is niet nodig en het heeft ook geen enkel nut, man, paard
| |
| |
en Ronde bij hun naam te noemen, doch er werd in een zeker West-Europees land in den jare 1950 een etappe-wedstrijd verreden waarin op zulk een miserabele manier toneel gespeeld werd, dat een onmondig kind de alom heersende combine na tien minuten al door had. Met nog drie, vier etappes voor de boeg, ging deze etappe-wedstrijd prat op een algemeen klassement waarin het verschil tussen de eerste drie renners (behorende tot twee verschillende landen en drie verschillende équipes) niet meer dan 'n paar seconden bedroeg; en juist toen iedereen verwachtte, dat die etappe-wedstrijd een uiterst spannend slot zou gaan krijgen, met niets dan vuurwerk, juist toen ging die race uit als de afgezaagde nachtkaars. Er kwam geen aanval meer. Er kwam zelfs geen schijn-aanval meer. De lieden met de paar seconden achterstand deden zelfs geen flauwe poging om de voorsprong van hun concurrent te niet te doen. En als de winnaar van die etappe-wedstrijd van deze zege eigenlijk maar weinig pleizier gehad heeft omdat de geestdrift rond zijn overwinning al heel gauw onderging in een zee van argwanend gefluister, dan moet hij dat zijn publiek maar niet kwalijk nemen. Want voor dat publiek bestaan er slechts twee mogelijkheden: de triomphator heeft een makkelijke en daardoor weinig betekenende overwinning behaald op twee tegenstanders die nog te lamlendig waren om het tot een aanval-om-een-paar-seconden te laten aankomen; of.... de triomphator heeft zijn overwinning eenvoudig voor grof geld gekocht, en dàn heeft hij samen met zijn compagnons in deze combine het stuk wel miserabel slecht en dilettanterig gespeeld!
En nu zijn er combines en.... combines.
Er zijn combientjes die een wedstrijd en de sport vermoorden, doch er zijn vermoedelijk evenveel combientjes opgevoerd in de wielersport die aanleiding hebben gegeven tot een opwindende, spannende strijd.
Er viel in de goede oude tijd van de hausse-in-zesdaagsen niet zo daverend veel pure sport te beleven in een six-jours. Het kwam niettemin wel eens voor, dat plotseling de strijd in alle
| |
| |
hevigheid en eerlijkheid losbarstte, dat de renners in woedende rushes over de baan gierden en dat het publiek vol geestdrift op de tribunes overeind kwam. Zoals gezegd: het kwam niet zo èrg veel voor, maar àls het eens gebeurde, dan was het meestal toe te schrijven aan het feit, dat twee combinaties elkaar de oorlog verklaarden; en als deze combinaties maar in kracht tegen elkaar opwogen, dan beleefde het publiek dingen welke men in een zesdaagse, waarin àlles humbug heette, niet meer voor mogelijk had gehouden.
Wat is het landenploegen-systeem van een Tour de France eigenlijk anders dan een strijd tussen.... combines?
De combine wordt pas fataal, om niet te zeggen: misdadig, als zij zich uitstrekt over alle of vrijwel alle belangrijke figuren in een rennersveld, of als zij gericht is tegen één speciale renner die men kost wat kost kraken wil. Er valt tegen een dergelijke combine nimmer te vechten. Als in een Tour de France of een Ronde van Italië de grootheden der onderscheidenlijke ploegen belang hebben bij een rustige etappe zonder démarrages en zonder sensaties, als de ploegleiders der grote équipes hun knechten opdracht geven, de race dood te houden, dan moogt gij, als lid van een klein ploegje, net zoveel démarreren als gij maar wilt, men zal U telkens weer komen halen, men zal U bedreigen, intimideren en tenslotte zult gij het opgeven, tegen deze fietsende bierkaai te vechten: gij zijt immers kansloos.
Het is in 1947 in een Alpen-etappe van de Tour gebeurd, dat René Vietto - ‘le Roi de la Montagne’! - niet al te best meer in vorm zat en dat hij alle mogelijke maatregelen genomen had met het doel, deze etappe zo rustig mogelijk te houden. Iedere jacht immers speelde automatisch in de kaart van de gevaarlijke Italianen Ronconi, Camellini en Brambilla. Men vondt, direct na de start al, Vietto hoogstpersoonlijk in de allereerste gelederen van het peleton, gereed om, met assistentie van de hem nog resterende ploegmaten, iedereen na te jagen en tot de orde te roepen die het waagde, een démarrage te lanceren. Wanneer men nu, zoals Vietto, over toegewijde ploegmaten
| |
| |
beschikt, is het niet bijzonder moeilijk, een dergelijke barrière tegen vijandelijke aanvallen op te werpen, zo lang men met zo'n race maar op de vlakte zit. Doch zo gauw men tegen de bergen op moet, wordt dat anders. De matige klimmers onder de ploegmaten verdwijnen dan automatisch naar de achterhoede en men is uitsluitend op zich zelf aangewezen. En de enige man die bij de beklimming van een Col een heel rennersveld onder contrôle houden kan, is.... de beste klimmer. René Vietto was die dag beslist de beste klimmer niet! En terwijl hij de grootste moeite had om de rumoerige Italianen in bedwang te houden, werd hij in een der kleinere Cols verrast door een felle démarrage van Apo Lazarides. In die dagen was Apo nog Vietto's trouwe leerling en hoewel hij niet in de France nationale équipe doch in een concurrerende ploeg was ondergebracht, verwekte deze démarrage in de karavaan toch wel enige verbazing. Zij veroorzaakte echter niet alleen verbazing, zij verwekte ook blinde woede. Bij René Vietto. Het was deze woede die Vietto, zijn inzinking ten spijt, in staat stelde, eveneens te démarreren. Volkomen onverwacht waren we aldus getuigen van een enerverend duel. De Griekse klipgeit tegen de koning-der-bergen! Leerling tegen leermeester! En de leermeester won. Hij liep Lazarides in, worstelde zich tot naast de magere ex-Griek en.... gaf hem vervolgens een draai rond de oren die in holle echo's van de omringende rotsen terugkaatste. Van dat ogenblik af wist ook Apo Lazarides, dat men niet ongestraft démarreert op een ogenblik waarop de grootheden niets anders dan rust en wapenstilstand wensen. Drie jaar later was Apo Lazarides al zo hoog gestegen op de ladder der Franse wielrenners-hierarchie, dat hij zelf in etappes waarin de Franse grootheden geen herrie en geen démarrages aan hun moede hoofd wensten, achter iedere ook de minst beduidende, vluchteling aanging om de vreselijkste
bedreigingen naar diens hoofd te slingeren....
***
Combines?....
Zij straffen op de duur zich zelf. De zesdaagsen hebben dat
| |
| |
ondervonden; het Tour de France-circus, dat na afloop maanden achtereen kris-kras door West-Europa trekt, tegen goed geld soms twee wedstrijden per dag rijdend, ondervindt dat al niet minder. Men drijft ook in dit Tour-circus de spot met de sport en als men het allemaal ernstig nam - dit getol rond criterium-circuits en deze show-wedstrijden op de wielerbaantjes - dan zou men het onmogelijk kunnen overleven. Er zijn nu eenmaal grenzen aan het weerstandsvermogen van elk wielrenner, en als gij vier, vijf wedstrijden per week rijdt, U telkens weer volledig gevend, dan zijt gij binnen een maand aan het eind van Uw Latijn en gilt Uw hele lichaam om een rustkuur en een psychiatrische inrichting. Als de renners die tot dit rondtrekkende Tour-circus behoren, dit niet alleen één maand, doch vele maanden achtereen volhouden, dan danken zij dat uitsluitend aan het feit, dat zij het zich, in broederlijke eensgezindheid, tijdens deze show-races zo comfortabel mogelijk maken.
Zij ontkennen dat niet eens. Zij zeggen: het publiek moèt toch begrijpen, dat het ons niet mogelijk is, na de inspanningen van een zwaar seizoen vol wegraces en etappe-wedstrijden, van deze show-races nog ernst te maken. Het publiek moèt die wedstrijden dan ook maar beschouwen als een met min of meer talent opgevoerde wielersport-show. Het publiek wil de befaamde cracks eindelijk eens op zijn gemak van dicht bij zien, en het dient daarvoor maar te betalen. En als het wil weten hoe wij ons gedragen, hoe wij strijden met inzet van al onze krachten, dan moet het straks maar eens de verslagen over onze heldendaden in Parijs-Tours of Luik-Bastenaeken-Luik lezen. Dat zeggen de renners, dat zeggen de managers. Maar het publiek is er nog altijd niet aan gewend, de show van de sport te scheiden. En er zijn in 1950 zèlfs in Frankrijk al van dergelijke shows vertoond voor slechts een handjevol betalende bezoekers; en er zijn al managers die aan dergelijke exhibities behoorlijk wat geld verloren hebben.
***
| |
| |
Ach ja: de managers!
Hoeveel managers hebt gij in de loop der jaren ontmoet, die het niet alleen uitstekend meenden met de renners wier belangen zij behartigden, doch ook met de sport?
Het zijn er stellig niet veel. Het zijn er, integendeel, maar verbijsterend weinig. Veel van het kwaad dat gij links en rechts op Uw dwaaltochten door de wielersport ontmoet, is meer nog dan door de renners, door hun managers gesticht. Ik ken managers in de wielersport die sport en sportiviteit net zo onbelangrijk vinden als een doosje botte punaises. Ik ken managers die, intrigerend en regisserend, meer combientjes in elkaar gestoken hebben dan gij in Uw stoutste dromen zoudt durven vermoeden. Ik ken managers die om één enkel contract een veelbelovende rennerscarrière hebben gekraakt. Ik ken leiders van fabrieksploegen die, jagend op reclame voor het merk dat zij vertegenwoordigen, voor geen enkel middel, hoe onsportief en hoe luguber ook, terugschrikken. Het alarmerende is, dat wij van de weeromstuit als wildemannen beginnen te applaudisseren zo gauw wij in de beroeps-sportwereld eindelijk weer eens een manager tegen het lijf lopen die op de allereerste plaats sportman is en mèns, en die welke fabrieksbelangen ter wereld ook minder belangrijk acht dan het welzijn van de mensen die hij onder zijn hoede heeft.
Het heeft met de wielersport niets te maken, doch er mag in dit verband wel herinnerd worden aan het adembenemende avontuur, dat de motorrenners van de beroemde Norton-stal tijdens een Nederlandse T.T.-race op het circuit van Assen beleefden. Men reed daar op de Drentse hei een der meest belangrijke motorraces van het jaar: het zoveelste duel tussen de Engelse cracks op hun Engelse motoren en de Italianen die nu al jaren lang doende zijn, de Engelsen te verdringen van een terrein waarop zij jaren achtereen heer en meester waren. In die race maakten, naar men algemeen aannam, vooral de Engelse Nortons nog eenmaal een kans op een grote overwinning, doch de hoop daarop vervloog in het tamelijk uitvoerige Engelse
| |
| |
supporterskamp tot poeder toen al heen gauw bleek, dat de banden der Nortons het helse tempo op het Asser circuit niet al te best verdroegen. Zij verdroegen het zelfs levensgevaarlijkslecht. De Norton-cracks beleefden een verre van vriendelijke sensatie toen hen de stukken loopvlak van hun achterband vrolijk rond de oren vlogen. Zo verdween dan de ene na de andere Norton uit de race; en slechts één der fabrieksmachines reed nog over het circuit met een achterband die nog geen sporen van aanstaand overlijden vertoonde. Op dat ogenblik moet Joe Craig, de race-manager van de Norton-ploeg, beseft hebben, dat hij met deze laatste man en deze laatste machine misschien nog een ere-plaats voor zijn ploeg kon redden. Als die band het maar hield! Er zijn managers voor wie een dergelijke situatie geen probleem betekent: zo lang zo'n band het houdt, gokt men vorstelijk door. Als het ding niet voor de finish ontploft, wenst men zich zelf en zijn renner geluk. Doch als de zaak toevallig vroegtijdig in de prak gaat en de renner - misschien - met een snelheid van tegen de honderd-en-tachtig kilometers per uur van zijn machine geslingerd wordt, wel, dan heeft men pech gehad en gaat men vervolgens in alle gemoedsrust met de experts van de bandenfabriek overleggen of er niet toch 'n grammetje méér rubber op het loopvlak moet.
Joe Craig deed dat anders. Joe Craig deed het enige wat een behoorlijk race-manager onder de gegeven omstandigheden kon doen. Hij hing een bord uit de pitt met de korte, doch dringende mededeling: ‘Come in. Tries!’, schei er mee uit, je band staat op springen.
En toen kreeg Joe Craig van de zijde van het publiek een warme, hartelijke ovatie. En het pleit voor de sportieve opvattingen van deze manager, dat hij zich over dit applaus verbaasde. Why?!, kon ik dan iets anders doen?....
***
Ach, jawel: men kàn ook iets anders doen!
Men kan ook niets anders dan de fabrieksbelangen zien. Hoe- | |
| |
veel wielrenners zijn in de loop der jaren door hun fabrieksmanagers op een monsterwedstrijd als Bordeaux-Parijs losgelaten, ook al wisten deze managers bij voorbaat, dat zij hun renner slechts aan de finish zouden krijgen dankzij een dosis stimulerend vergif? Hoe dikwijls is het niet voorgekomen, dat een manager met een combine een hele wedstrijd vergiftigde, alleen maar om zijn eigen belangen of die van een organisator te dienen?
De alleen maar op winst jagende organisatoren, de alleen maar om percentages denkende managers, de chauvenistische pers en het dolle, alleen maar om zijn eigen favorieten juichende deel van het publiek: ziedaar de lieden die mèt een aantal renners het kwaad van de combine en de afspraak in de wielersport hebben gebracht en die het er, door de jaren heen, levend hebben gehouden.
Het kwaad is daarom zo groot, omdat het niet alleen de sport vertroebelt, maar omdat het bovendien zovele beoefenaren van deze sport soms tot in de grond heeft verknoeid.
Want gij kunt van de wielersport op de weg zeggen wat gij maar wilt, gij zult nimmer kunnen beweren dat zij geen kerels met sterke, taaie lichamen en uitstekende karakters maakt onder hen die hun sport met liefde en in alle eerlijkheid hebben beoefend, ook al maakten zij dan van deze sport toevallig bovendien hun vak.
Er zijn in de wielersport heel wat renners als mens mislukt, men kan dat niet ontkennen. Gij komt voor en achter de coulissen van iedere wielerbaan en elke grote wegwedstrijd de zielige figuren tegen van hen die eens triomphen hebben behaald, doch wier benen de weelde niet droegen. En àls zij zakken, de voormalige grootheden, dan zakken zij meteen ook als een baksteen; dan vindt gij hen jaren later haast onherkenbaar terug, verlopen en verworden.
Doch ligt dat alleen maar aan het millieu waarin de wielersport zich afspeelt? Ik geloof het niet. In dat millieu is nog steeds plaats voor sportmensen uit één stuk, voor mannen met karak- | |
| |
ter. En als de tegenstanders van de wielersport met voorkeur op deze afschrikwekkende voorbeelden van mislukten-in-het-leven wijzen, màg men dan niet vragen of er bijvoorbeeld onder de oud-voetballers zoveel minder rondlopen die in het leven zwakker bleken dan destijds tussen de witte kalklijnen?....
Want daarnaast ken ik vele oud-renners die hun sport nog altijd dankbaar zijn. Omdat zij hen staalde en ruggegraat gaf. Omdat zij hen, in een soms onmenselijk harde training, leerde niet terug te schrikken voor wat moeilijkheden. Omdat zij sterke karakters vormde. En ook: omdat zij velen een wipplank bezorgde naar een uitstekende positie in de maatschappij.
De wielersport is dat wat de renners, de managers, de soigneurs, het publiek en de journalisten er van maken willen! |
|